De gemeente Arnhem vordert, na wijziging van eis en samengevat weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 16.848,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente voor ieder ten onrechte betaald bedrag, berekend vanaf het moment waarop de gemeente dat bedrag heeft voldaan, althans vanaf 31 mei 2017,
II [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 26.044,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente voor ieder ten onrechte betaald bedrag, berekend vanaf het moment waarop de gemeente dat bedrag heeft voldaan, althans vanaf 8 september 2017,
III [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 318.389,55, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente voor ieder ten onrechte betaald bedrag, berekend vanaf het moment waarop de gemeente dat bedrag heeft voldaan, althans vanaf 8 september 2019,
IV [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de onderzoekskosten van € 33.624,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
V [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.303,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
VI [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 4.366,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
VII [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.