ECLI:NL:RBGEL:2023:2940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
405823
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet-tijdige verzwaring aansluiting elektriciteitsnet

In deze zaak vorderden Dutchyard Real Estate B.V. en Stichting Dutchyard schadevergoeding van Liander N.V. wegens een niet-tijdige verzwaring van de elektriciteitsaansluiting van een pand dat door Dutchyard was herontwikkeld voor verhuur aan een horeca-onderneming. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De vordering werd afgewezen omdat Dutchyard niet voldoende duidelijkheid had gegeven over de identiteit van de contractspartij en de schadelijdende partij. De rechtbank oordeelde dat Dutchyard niet had voldaan aan de stelplicht, aangezien er geen duidelijke overeenkomst was over wie de contractspartij was en wie de schade had geleden. De rechtbank merkte op dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren en dat de onduidelijkheid over de betrokken partijen Liander hinderde in haar verweer. De proceskosten werden hoofdelijk aan Dutchyard Real Estate en Stichting Dutchyard opgelegd, die samen € 5.203,00 aan Liander moesten betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Dutchyard niet konden worden toegewezen, omdat zij niet aan de vereisten voor een schadevergoeding had voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/405823 / HA ZA 22-285
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van

1.DUTCHYARD REAL ESTATE B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
STICHTING DUTCHYARD,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partijen,
hierna te noemen: Dutchyard Real Estate, Stichting Dutchyard en (samen) Dutchyard,
advocaat: mr. J.J. Klaver te Amsterdam,
tegen
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Liander,
advocaten: mr. A. Mahmoud en mr. R.W. de Vlam te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stichting Dutchyard is een financiële holding die zich tevens bezig houdt met de verhuur van vastgoed. Dutchyard Real Estate (hierna ook wel “de B.V.”) is actief op het gebied van projectontwikkeling. Beide entiteiten hebben dezelfde bestuurder. Dutchyard Real Estate is eigenaar geweest van een pand aan de [adres] , dat door haar is herontwikkeld voor verhuur aan onder meer een horeca-onderneming (hierna: de huurder). Op enig moment is de eigendom van het pand door Dutchyard Real Estate overgedragen aan Stichting Dutchyard, die het pand verhuurt aan de huurder.
2.2.
Liander is de regionale netbeheerder in het gebied waar het pand zich bevindt.
2.3.
Op 24 augustus 2020 heeft het aannemersbedrijf dat het pand in het kader van de herontwikkeling verbouwde, [naam aannemer] , bij Liander een verzwaring aangevraagd van de elektriciteitsaansluiting van het pand, in verband met het aanstaande gebruik van het pand voor het door de huurder gedreven horecabedrijf. Op 29 oktober 2020 heeft [naam aannemer] , na enige correspondentie over en weer, aan Liander bevestigd dat het een aansluiting moest worden van 3 x 80 ampère (“3x80A”).
2.4.
Op 1 februari 2021 heeft Liander de aansluiting van het pand vervangen door een aansluiting met een maximaal vermogen van 3x80A. Liander heeft daarbij toen meteen een verbruiksbegrenzer aangebracht op de aansluiting, waardoor deze slechts kon worden gebruikt voor transport van maximaal 3x40A.
2.5.
Op 24 augustus 2021 is, nadat de netkabel waarop het pand was aangesloten op 23 juni 2023 was aangekoppeld aan een ander algemeen voedingspunt (AVP), waardoor de transportcapaciteit ter plaatse was verhoogd, de transportbegrenzer van de aansluiting van het pand verwijderd.
2.6.
In de periode tussen 6 maart 2021 en 24 augustus 2021 is de huurder van stroom voorzien door middel van een gehuurd aggregaat, omdat vanwege de begrenzing van de aansluiting van het pand niet via de netaansluiting aan de elektriciteitsbehoefte van de huurder kon worden voldaan.
2.7.
In de periode tussen het vervangen van de aansluiting en het verwijderen van de begrenzer, en ook daarna, is over de aansluiting van het pand met Liander gecorrespondeerd door (onder meer) [naam architect] , dat bij de verbouwing van het pand optrad als architect en bouwbegeleider.

3.Het geschil

3.1.
Dutchyard vordert, na vermindering van eis - samengevat - veroordeling van Liander tot betaling aan Stichting Dutchyard dan wel Dutchyard Real Estate van € 34.601,17, vermeerderd met rente en kosten.
Aanvankelijk, voor vermindering van eis, vorderde Dutchyard een bedrag van € 40.315,40 vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Liander voert verweer. Liander concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Dutchyard, met veroordeling van Dutchyard in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van Dutchyard zullen worden afgewezen, omdat zij de feitelijke grondslag voor aansprakelijkheid van Liander jegens ieder van eisers voor de gestelde schade onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
4.2.
Dutchyard vordert de veroordeling van Liander tot betaling van een bedrag, ten titel van schadevergoeding, “aan Stichting Dutchyard dan wel Dutchyard B.V.”. Desgevraagd heeft zij op de mondelinge behandeling verklaard dat zij daarmee bedoelt dat, in geval van toewijzing van de vordering, door Liander ter voldoening aan de veroordeling bevrijdend betaald kan worden aan ofwel Stichting Dutchyard ofwel Dutchyard Real Estate (de B.V.).
4.3.
Dutchyard legt aan haar vorderingen primair ten grondslag dat Liander toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een overeenkomst op grond waarvan binnen 18 weken na de aanvraag door [naam aannemer] een verzwaarde aansluiting van 3x80A had moeten worden gerealiseerd. Subsidiair stelt zij dat sprake is van een onrechtmatige daad wegens schending van artikel 23 van de Electriciteitswet 1998. Zij maakt in de dagvaarding niet duidelijk met wie (de Stichting of de B.V. of een derde) Liander de door haar bedoelde overeenkomst zou hebben gesloten. Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen de Stichting of de B.V. en Liander overgelegd, maar alleen een mailwisseling tussen Liander en [naam aannemer] waaruit niet blijkt namens wie (Stichting of B.V. of [naam aannemer] zelf) die
e-mails zijn verstuurd. Ook wordt in de dagvaarding niet duidelijk jegens wie (de Stichting of de B.V.) een onrechtmatige daad zou zijn gepleegd. In de dagvaarding en de ter mondelinge behandeling voorgedragen spreekaantekeningen van Dutchyard wordt veelal geen onderscheid gemaakt tussen de Stichting en de B.V.; er wordt over het algemeen slechts gesproken van “Dutchyard”. Zo staat in de dagvaarding onder meer dat [naam aannemer] op 24 augustus 2020 “voor Dutchyard” een verzwaring van de aansluiting heeft doen aanvragen en dat er (onder andere door [naam architect] ) met Liander is gecorrespondeerd “namens Dutchyard”. Op de mondelinge behandeling heeft Dutchyard op (herhaaldelijke) vragen van de rechtbank hierover onduidelijke, onvolledig en onderling tegenstrijdige antwoorden gegeven. Nadat zij zich aanvankelijk expliciet op het standpunt had gesteld dat de B.V. de opdrachtgever en contractspartij van Liander was, omdat die het pand heeft herontwikkeld en de Stichting dat pas later in handen heeft gekregen, heeft Dutchyard zich later, gelet op haar woordkeuze zonder daar al te zeker van te zijn, op het standpunt gesteld dat de Stichting de contractspartij was, zonder die stelling deugdelijk te onderbouwen en zonder voor haar verandering van standpunt een adequate verklaring te geven. Liander heeft op de mondelinge behandeling het standpunt ingenomen dat [naam aannemer] wat betreft het realiseren van de aansluiting haar contractspartij was, dat na het maken van de aansluiting automatisch een (andere) overeenkomst ontstaat en dat de partij bij die laatste overeenkomst de B.V. zou kunnen zijn. Hierop is door Dutchyard niet gereageerd met een nadere feitelijke onderbouwing van haar (aarzelende) standpunt over de voor de beoordeling van de vorderingen relevante overeenkomst en de identiteit van de contractspartij. Dutchyard heeft ook niet duidelijk gemaakt wanneer de eigendom van het pand door de B.V. aan de Stichting is overgedragen, terwijl uit het enkele feit dat de Stichting op dit moment eigenaar is van het pand nog niet volgt dat zij destijds dus ook de contractspartij van Liander was.
4.4.
Ook ten aanzien van de vraag wie van de beide rechtspersonen (B.V. of Stichting) (welk deel van) de gestelde schade heeft geleden zijn door Dutchyard geen heldere, onderbouwde standpunten ingenomen. De schade waarvan Dutchyard vergoeding vordert bestaat enerzijds uit de kosten voor de huur van een aggregaat ten behoeve van de stroomvoorziening aan de huurder van het pand en anderzijds uit de kosten die zouden zijn gemaakt voor extra werkzaamheden door [naam architect] en door [naam installatiebedrijf] installatietechniek. De door Dutchyard overgelegde facturen van [naam aggregatenleverancier] aggregaten voor de huur van het aggregaat zijn gericht aan [naam aannemer] . De facturen van [naam installatiebedrijf] zijn gericht aan de Stichting. Van [naam architect] zijn geen facturen, maar is slechts een e-mail met een kosteninschatting overgelegd. Die is gericht aan de heer [naam bestuurder] , bestuurder van zowel de Stichting als de B.V.
4.5.
Dutchyard dient, op grond van de op haar rustende stelplicht, alle feiten te stellen die ten grondslag liggen aan haar vorderingen, en zij dient die stellingen ook voldoende te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat Dutchyard niet aan deze stelplicht heeft voldaan, door onduidelijke en onderling tegenstrijdige stellingen in te nemen over (a) de overeenkomst waarop zij haar vorderingen primair baseert en hoe die tot stand is gekomen, (b) de identiteit van de daarbij betrokken partij aan opdrachtgeverszijde en (c) de schade en door wie die op welke wijze is geleden. Ook heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt jegens wie (de B.V. of de Stichting) Liander een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dutchyard kan dit niet, zoals zij bij dagvaarding kennelijk heeft beoogd te doen, in het midden laten omdat zij hier zelf niet zeker over is en als het ware de keuze tussen de beide entiteiten voorleggen aan de rechtbank, zonder daarover zelf duidelijke standpunten in te nemen. Deze omissies moeten voor rekening van Dutchyard komen en zij kan deze niet herstellen door het doen van een bewijsaanbod, zoals zij heeft geprobeerd te doen. Feiten moeten immers eerst voldoende onderbouwd worden gesteld voordat daarvan, zo nodig, bewijs kan worden opgedragen. Zoals door Liander terecht is opgemerkt heeft Dutchyard bovendien niet duidelijk gemaakt wie van de twee entiteiten (Stichting of B.V.) (welk deel van) de gestelde schade heeft geleden en, indien beide, op grond waarvan zij dan beide vergoeding daarvan zouden kunnen vorderen terwijl gesteld noch gebleken is dat Liander jegens hen allebei verplichtingen is aangegaan en/of heeft op grond van de Elektriciteitswet. De stelling van Dutchyard (bij dagvaarding en ter zitting) dat “Dutchyard” schade heeft geleden is onvoldoende specifiek. Het is niet aan de rechtbank om op goed geluk een keuze te maken tussen deze beide rechtspersonen en Liander wordt door deze onduidelijkheid ook op onaanvaardbare wijze gehinderd in haar verweer.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om Dutchyard toe te staan haar stellingen op deze punten bij akte nader te verduidelijken of aan te vullen, zoals zij heeft verzocht, omdat haar die gelegenheid op de mondelinge behandeling al ruimschoots is geboden. Het gaat hier bovendien niet om nieuwe of onverwacht relevant geworden feiten maar om de basis van de vordering van Dutchyard, waarover zij gelet op het bepaalde in artikel 111 lid 2 onder d Rv reeds bij dagvaarding duidelijk en volledig had moeten (en ook had kunnen) zijn.
4.7.
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen, zodat de (overige) verweren van Liander geen bespreking behoeven.
4.8.
Stichting Dutchyard en Dutchyard Real Estate zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Liander, berekend op basis van de waarde van haar oorspronkelijke vordering, als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
5.203,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
De veroordeling in de proceskosten wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Dutchyard af,
5.2.
veroordeelt Dutchyard Real Estate en Stichting Dutchyard hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Liander tot dit vonnis vastgesteld op € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Dutchyard Real Estate en Stichting Dutchyard hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Dutchyard niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.