ECLI:NL:RBGEL:2023:3135

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5866
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging arbeidsongeschiktheidspercentage en gegrond beroep tegen UWV-besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 30 mei 2023, is het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV gegrond verklaard. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 70,73% was vastgesteld. In bezwaar heeft de arbeidsdeskundige nieuwe functies geselecteerd, wat leidde tot een herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 79,34%. De rechtbank oordeelt dat deze wijziging van het percentage een significante impact heeft op de rechtspositie van eiser, aangezien dit ook de inkomenseis verandert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft beoordeeld, maar dat de arbeidsdeskundige in beroep de juiste functies heeft geselecteerd die actueel waren op de datum in geding. Eiser was het niet eens met de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage en voerde aan dat dit ten onrechte was vastgesteld op 70,73% in plaats van 90-95%. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gevonden om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om het arbeidsongeschiktheidspercentage te wijzigen naar 79,34%. Tevens is het UWV verplicht om de proceskosten en het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5866

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Winkel).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen en eiser vanaf 1 oktober 2021 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 70,73%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 28 oktober 2022.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (B&B). De arbeidsdeskundige B&B heeft nieuwe functies geselecteerd, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd naar 79,34%. Eiser blijft 35-80% arbeidsongeschikt.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als senior belastingadviseur voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 4 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het dienstverband is inmiddels beëindigd.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.
3. Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser op 1 oktober 2021 voor 70,73% arbeidsongeschikt is en daarom per die datum een loongerelateerde WGA-uitkering krijgt. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 20 oktober 2022 en het rapport van een arbeidsdeskundige B&B van 27 oktober 2022
.

Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV. Zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is onjuist vastgesteld, dit zou volgens hem 90-95% moeten zijn. Ook geeft eiser aan dat hij vanwege zijn chronische vermoeidheid enkele malen per dag een dutje van 15 tot 20 minuten doet en dat hij, ondanks dat hij op tijd op staat, tot half elf, elf uur niets waard is en ook na die tijd zich moeilijk kan concentreren en regelmatig onderbrekingen nodig heeft. De conclusie dat hij zes uur per dag en 30 uur per week kan werken snapt hij daarom niet. Andere punten uit de FML, zoals het aantal keer reiken en buigen, uren staan en lopen, zijn volgens eiser nergens op gebaseerd en wordt door de verzekeringsartsen niet onderbouwd. Hij verzoekt de verzekeringsartsen aan te geven hoe hij dit zou kunnen bereiken, want dat zou zijn kwaliteit van leven sterk verbeteren. Volgens eiser is geen rekening gehouden met zijn verhaal over zijn gezondheid en de punten die hij heeft aangevoerd bij de verzekeringsartsen. In bezwaar heeft hij dit alles ook naar voren gebracht maar in het bestreden besluit is het UWV hier niet op ingegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunten wijst eiser onder meer op algemene informatie over CVS en ME, een brief van zijn huisarts van 14 juli 2020, een ongedateerde brief van zijn behandelend internist-oncoloog en een brief van de bedrijfsarts van 28 maart 2022.
5. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts onterecht en anders dan zijn arts, de specialist en de bedrijfsartsen, concludeert dat hij geen chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft. Volgens eiser was de verzekeringsarts van het UWV duidelijk bevooroordeeld en heeft hij aangegeven moeite te hebben met onduidelijke klachten zoals onder andere het CVS.
6. Volgens eiser is de hoogte van zijn loon onjuist vastgesteld. Het UWV baseert zich op het loon voor sociale wetten en niet op zijn volle brutoloon. Zijn pensioenpremie wordt gekort en niet meegewogen. Hierdoor lijdt hij forse schade. Dit is volgens eiser niet billijk en leidt tot een onevenredige uitkomst. Daarnaast haalt eiser nog aan dat de Nederlandse wetgeving gebaseerd moet zijn op billijkheid, gewoonte en wet. Volgens eiser is dit beginsel uitgemergeld tot onbillijke wetgeving waar de gewone burger niets meer van snapt.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 35-80% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 oktober 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en de door eiser ingebrachte medische informatie, waaronder de brief van de huisarts van 14 juli 2020, de ongedateerde brief van de internist-oncoloog en de brief van de bedrijfsarts van 28 maart 2022, meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verzekeringsarts B&B bevooroordeeld was. Voor de bevooroordeeldheid van de verzekeringsarts B&B zijn geen aanknopingspunten te vinden. Dit veronderstelt namelijk dat de verzekeringsarts B&B een bepaalde mening is toegedaan en op basis daarvan nadelig heeft beslist. Hiervoor heeft eiser geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht. De enkele stelling dat de verzekeringsarts B&B volgens eiser een gesloten houding had, niet open stond voor echte toetsing, zoekend was naar argumentatie om het eerdere oordeel van zijn collega te onderbouwen en zou hebben gezegd dat hij moeite had met onduidelijke klachten zoals CVS, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank leest in het dossier ook niet dat de klachten van eiser niet serieus zijn genomen.
De beoordeling van de belastbaarheid
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 1 oktober 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verzekeringsarts B&B ontkent dat bij hem sprake is van het CVS. In het rapport van 14 februari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat hij de diagnose CVS erkent en ook expliciet heeft benoemd in zijn rapport van 20 oktober 2022. In het rapport van 20 oktober 2022 leest de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B toelicht dat het aanwijzen van de sinds 2014 gestelde diagnose CVS als oorzaak van de toegenomen vermoeidheid en concentratiestoornissen volgens hem niet aannemelijk is te achten, aangezien de veronderstelde verstoring bij deze aandoening geen intrinsieke progressie kent doch enkel een secundaire klachtentoename door verdergaande vermindering van activiteiten en het uit de weg gaan van als hinderlijk ervaren prikkels. Verder overweegt de verzekeringsarts B&B dat omdat het niet aannemelijk is dat de lang bestaande CVS bij eiser verantwoordelijk is voor de toename van de klachten van vermoeidheid en eiser hiermee eerder in een fulltime dienstverband heeft kunnen functioneren er vanuit de bijkomende medische aandoeningen, met name de psychische disbalans draaglast/draagkracht, geen aanleiding is om een verdergaande vermindering van de toegestane urenomvang te hanteren. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B hiermee voldoende heeft uitgelegd dat hij de diagnose CVS niet ontkent, maar dat die diagnose niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen dan opgenomen in de FML van 31 maart 2021. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de vaststelling dat hij in een fulltime dienstverband heeft kunnen functioneren bij eiser verbazing wekt omdat hij zijn volledige vakantiedagen heeft moeten opgebruiken en zijn sociale contacten tot een minimum heeft moeten beperken om aan het werk te kunnen blijven, geeft dit geen aanleiding deze vaststelling van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B ook volgen in zijn standpunt dat de overige klachten van eiser en de overgelegde brieven van de huisarts, internist-oncoloog en bedrijfsarts die de verzekeringsarts B&B bij zijn beoordeling heeft betrokken, geen reden zijn om aan te nemen dat hij de beperkingen heeft onderschat.
11. Gelet op wat hiervoor onder 8. en 9. is overwogen en omdat eiser zijn standpunt niet met nadere medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 1 oktober 2021.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 oktober 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige het CBBS niet op de datum in geding had geraadpleegd maar op een latere datum. De arbeidsdeskundige B&B heeft in beroep het CBBS op de juiste datum geraadpleegd. De arbeidsdeskundige B&B heeft naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies niet actueel zijn op de datum in geding. Hij heeft daarom drie andere functies en één reservefunctie geselecteerd die op de datum in geding actueel zijn en in het verlengde liggen van en dezelfde SBC-code hebben als de eerder geselecteerde functies. Het gaat om:
- ( sbc-code: 516080) Schadecorrespondent;
- ( sbc-code: 553020) Archiefmedewerker;
- ( sbc-code: 315140) Medewerker postverzorging (intern).
En als reservefunctie:
- ( sbc code: 315173) Telefonisch verkoper (outbound).
14. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 29 maart 2023 voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. Eiser heeft hiertegen in beroep ook geen argumenten aangevoerd. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 1 oktober 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 20,66% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 79,34% arbeidsongeschikt is. Hoewel eiser stelt dat dit percentage onjuist is vastgesteld en 90-95% zou moeten zijn, heeft hij dit niet onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het arbeidsongeschiktheids-percentage onjuist is vastgesteld. De stelling van eiser dat het UWV zich ten onrechte baseert op het loon voor sociale wetten en niet op zijn volledige brutoloon, waardoor de ingehouden pensioenpremie niet is meegewogen, volgt de rechtbank niet. Uit de wetgeving die in deze zaak van toepassing is [2] , volgt dat het UWV zich terecht baseert op het SV-loon, waarbij de ingehouden pensioenpremie niet wordt meegerekend.
16. Eiser stelt dat de wetgeving waaruit volgt dat de ingehouden pensioenpremie niet wordt meegeteld bij het SV-loon, krom en onbillijk is en voor hem leidt tot een onevenredige uitkomst. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat het UWV die wetgeving buiten toepassing had moeten laten, omdat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [3] De rechtbank volgt eiser niet in die stelling. Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin, zoals in dit geval de Wet WIA, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de loonbelasting 1964, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit ook mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die stikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [4] Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Dat de wetgeving voor eiser ongunstig uitpakt, kan niet als zo’n bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om voor de verschillende werknemersverzekeringen een uniform SV-loonbegrip te hanteren, waarbij ingehouden pensioenpremie geen onderdeel van het SV-loon is. De gevolgen hiervan voor onder meer de hoogte van de uitkeringen heeft de wetgever hierbij meegewogen. [5] Omdat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of toepassing van de wetgeving die in deze zaak van toepassing is zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
17. De arbeidsdeskundige heeft pas in beroep functies geselecteerd die op de datum in geding actueel zijn. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daardoor gewijzigd van 70,73% naar 79,34%. Dit percentage leidt onveranderd tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Met deze hogere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op 79,34% wijzigt echter de voor eiser geldende inkomenseis. Daarmee is sprake van een wijziging van zijn rechtspositie ten opzichte van het primaire besluit en het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt van 70,73% naar 79,34%. Deze uitspraak treedt in de plaats van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast moet het UWV de reiskosten van eiser vergoeden voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar tot een bedrag van € 39,76. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat eisers arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt van 70,73% naar 79,34%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 39,76 aan eiser te betalen;
  • bepaalt dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2023 door mr. S.E.C. Debets rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA = Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Artikel 12, eerste lid, onder a, van de Wet WIA in samenhang met artikel 16, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en de artikelen 10 en 11, eerste lid, aanhef en onder j, onderdeel 1, van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622.
5.Zie TK 2001-2002, 28219, nr. 3, p. 15-21, 55 en 98-106; TK 2003-2004, 29529, nr. 8, p. 1-5; TK 2003-2004, 29531, nr. 8, p. 10-13; TK 2004-2005, 30238, nr. 3, p. 18-19; TK 2009-2010, 32131, nr. 3, p. 19-20.
6.Dit bedrag is op grond van artikel 1, aanhef en onder 2 en artikel 2, eerste lid onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 11, eerste lid onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 als volgt berekend: (€ 0,28 x 71 kilometer) x 2.