In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 april 2023 een beschikking gegeven over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand na een vrijspraak. De verzoeker, die op 18 oktober 2022 door de politierechter vrijgesproken werd, heeft een verzoek ingediend op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de vergoeding van gemaakte kosten en geleden schade. Het verzoekschrift werd op 16 januari 2023 ingediend en de rechtbank heeft op 12 april 2023 de zaak behandeld in openbare raadkamer. De verzoeker heeft verzocht om vergoeding van reiskosten, kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding voor tijd doorgebracht in een politiecel. Het Openbaar Ministerie heeft zich gedeeltelijk verzet tegen de vergoeding, met de opmerking dat de tijd die aan het dossier is besteed niet in verhouding staat tot de omvang van het dossier.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoekschriften tijdig zijn ingediend en dat de kosten van rechtsbijstand kunnen worden toegewezen. De rechtbank heeft de hoogte van de declaraties van de advocaat beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks dat het bedrag hoog lijkt voor een eenvoudige strafzaak, de sociale advocatuur voldoende aandacht behoeft. De rechtbank heeft de verzoeken voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en reiskosten volledig toegewezen, maar het verzoek om schadevergoeding voor detentie afgewezen, aangezien de verzoeker niet in verzekering was gesteld. De totale toegekende vergoeding bedraagt € 9.513,20, die ten laste van de Rijkskas komt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 april 2023 en er kan binnen één maand hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.