In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen het Waterschap Rivierenland en een vennootschap onder firma. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht waarbij schade is ontstaan aan een maaiboot en trailer door een omgevallen kraan tijdens een bergingsoperatie. Het Waterschap vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die de aansprakelijkheid betwistten. De rechtbank heeft in een eerdere tussenvonnis van 31 maart 2021 gedaagden opgedragen bewijs te leveren dat de kraan is omgevallen door een duw van een derde, [naam 1]. Tijdens de getuigenverhoren is echter gebleken dat de verklaringen van de getuigen tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de aansprakelijkheid van gedaagden te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat gedaagden niet zijn geslaagd in hun bewijsopdracht en dat de tekortkoming hen kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de schade aan de maaiboot en trailer vastgesteld op € 31.865,36, inclusief wettelijke rente, en heeft gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze schade. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van het Waterschap begroot op € 4.837,87, die ook voor vergoeding in aanmerking komen.