ECLI:NL:RBGEL:2023:3348

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 1302
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitie van houtopstand en herplantplicht onder de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Eiseres had bomen en struiken op haar perceel laten vellen zonder de vereiste kapmelding, wat leidde tot een herplantplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het college had eiseres gelast om voor 31 december 2021 te voldoen aan deze herplantplicht, met een dwangsom van € 1.000 per maand bij niet-naleving. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college handhaafde het besluit met een aangepaste herplantplicht.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de opgelegde herplantplicht in overeenstemming was met de ecologische en landschappelijke waarde van de gevelde houtopstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de definitie van 'houtopstand' zoals opgenomen in de Wnb niet alleen afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een bos, maar dat de wetgever expliciet heeft bepaald wat onder een houtopstand moet worden verstaan. Eiseres had aangevoerd dat de herplantplicht niet van toepassing was omdat het perceel tot haar tuin behoorde, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.

De rechtbank heeft de beslissing van het college vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij besluiten die betrekking hebben op herplantplichten onder de Wnb.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.A. Gockel-Gieskes),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: N. Boeve en N. Schuurmans).

Inleiding

In het besluit van 28 mei 2021 heeft het college eiseres gelast om voor 31 december alsnog aan de opgelegde herplantplicht te voldoen, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000 per maand dat niet aan de verplichting is voldaan, met een maximum van € 6.000.
In de beslissing op bezwaar van 8 februari 2022 is het besluit van 28 mei 2021, met een aanpassing van de omvang van de herplantplicht, in stand gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar gemachtigde. Namens het college hebben gemachtigden deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 22 maart 2017 heeft eiseres op het perceel aan de [locatie] in [woonplaats], met sectienummer [locatie] (het perceel) bomen en struiken laten vellen.
1.1.
Op 11 februari 2020 heeft het college een controle uitgevoerd op het perceel van eiseres omdat uit luchtfoto’s is gebleken dat in 2017 op het perceel een houtopstand van 30 are is geveld zonder voorafgaande kapmelding als bedoeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
1.2.
Op 17 februari 2020 is eiseres gewezen op de door de velling ontstane herplantplicht op grond van de Wnb. Eiseres moet voor 31 maart 2021 op de locatie waar de velling heeft plaatsgevonden, 30 are bomen herplanten op bosbouwkundige wijze.
1.3.
Op 29 maart 2021 heeft het college een (her)controle uitgevoerd. Tijdens deze controle is volgens het college geconstateerd dat eiseres niet volledig aan de herplantplicht heeft voldaan. Alleen een deel van het gevelde is herplant.
1.4.
Op 12 mei 2021 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht.
1.5.
Op 28 mei 2021 heeft het college eiseres gelast om voor 31 december alsnog aan de opgelegde herplantplicht te voldoen, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,- per maand dat niet aan de verplichting is voldaan, met een maximum van € 6.000,-.
1.6.
Op 8 februari 2022 is het besluit van 28 mei 2021, met een aanpassing van de omvang van de herplantplicht, in stand gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een houtopstand?
4. Eiseres voert aan dat geen sprake was van een houtopstand in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb. Bij de uitleg van wat onder een houtopstand moet worden verstaan moet aangesloten worden bij de uitleg zoals de Hoge Raad die in 1978 heeft gegeven. [1] In dit arrest is door de Hoge Raad uit een gezet dat de strekking van de toen geldende Boswet (waarin het begrip ‘houtopstand’ niet was gedefinieerd) het beschermen van het bosareaal was. Het feit dat in de Wnb een definitie is gegeven van het begrip ‘houtopstand’, neemt niet weg dat bij de uitleg van het begrip houtopstand het doel van de wet (dat ongewijzigd is overgegaan naar de Wnb) in acht moet worden genomen. Omdat in het onderhevige geval geen sprake was van een bos, is gelet op de strekking van de wet ook geen sprake van een houtopstand.
4.1.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb wordt het volgende verstaan onder houtopstand: ‘zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die: a. een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of b. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.’
4.2.
De rechtbank oordeelt dat sprake was van een houtopstand. De wetgever heeft door het geven van een definiëring in artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb uitdrukkelijk bepaalt wat moet worden verstaan onder een ‘houtopstand’. Anders dan eiseres stelt is het wel of niet zijn van een ‘bos’, niet bepalend of sprake is van een ‘houtopstand’ als bedoeld in de Wnb. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor het standpunt van eiseres dat ná de inwerkingtreding van de Wnb, andere omstandigheden als neergelegd in artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb bepalend zijn voor de kwalificatie van een ‘houtopstand’. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat de wetgever expliciet de onder de Boswet geldende uitzondering voor de Italiaanse populier [2] (waaruit een groot gedeelte van het gevelde op het perceel van eiseres bestond) niet heeft overgenomen in de Wnb. [3] Daarom moet alleen worden vastgesteld of sprake is van een houtopstand als bedoeld in de definitie van artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het gevelde geen ‘houtopstand’ was als neergelegd in artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een houtopstand op een tuin?
5. Eiseres voert aan dat de herplantplicht niet opgelegd kan worden omdat het perceel behoort bij de tuin van de woning van eiseres. Dit heeft tot gevolg dat geen herplantplicht geldt op grond van de Wnb. Eiseres onderbouwt dit met een aantal foto’s, waarop volgens eiseres duidelijk is te zien dat sprake is van een tuin en niet van een bosplantsoen. Daarbij stelt eiseres dat het perceel is bestemd als ‘agrarisch met waarden -1’ en deze bestemming onder meer is bestemd voor ‘tuin- en erfbeplanting’. Het perceel van eiseres is volgens deze bestemming ingericht.
5.1.
Op grond van de Wnb is het verboden zonder een voorafgaande melding bij het college van gedeputeerde staten een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen. [4] Bij het vellen van een houtopstand heeft de eigenaar een zogenoemde herplantplicht. [5] Deze melding en- herplantplicht geldt niet als sprake is van een houtopstand op een erf of in een tuin. [6]
5.2.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake was van een houtopstand op een erf of tuin. Gelet op het feitelijke gebruik stelt de rechtbank vast dat het perceel waarop de houtopstand stond, door de lijn van coniferen, op het moment van de velling een afgescheiden gedeelte vormde van de tuin van eiseres. Daarbij neemt de rechtbank ook in acht dat in de door eiseres gestuurde fotoreportage (verstuurd op 9 maart 2022 en bekend als ‘productie 8’) door eiseres het volgende bij onderstaande foto is geschreven ‘’
Tuin met zicht op vijver. De Coniferen markeren het einde van de tuin. Achter de coniferen stond de rand met gerooide populieren’’.Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de gevelde houtopstand niet op de tuin van eiseres stond. De stelling van eiseres dat de gronden met de bestemming ‘agrarisch met waarden -1’ onder meer is bestemd voor ‘tuin- of erfbeplanting’ en dat deze zodanig ook is ingericht volgt de rechtbank niet gelet op het voorgaande feitelijke gebruik van het perceel. Hierdoor komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel waarop de houtopstand stond behoorde tot de tuin van eiseres. Dit heeft tot gevolg dat eiseres verplicht is tot herplant van het gevelde op grond van de Wnb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Omvang herplantplicht voldoende onderbouwd?
6. Eiseres voert aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de oppervlakte van de herplantplicht tot stand is gekomen. Eiseres onderbouwt dit met de stelling dat de commissie Rechtsbescherming van de Provincie Gelderland (commissie) adviseert dat de helft van het perceel herplant moet worden (dat neerkomt op 15 are), terwijl in de beslissing op bezwaar een herplantplicht is opgelegd van 19 are. Dit laatste wordt door het college onderbouwd met de toelichting dat zorgvuldig naar de situatie is gekeken en dat het college op een juiste wijze tot de omvang is gekomen. Daarbij voert eiseres aan dat in de beslissing op bezwaar niets is opgenomen over het advies van de commissie dat artikel 3.88, onder g, van de Omgevingsverordening moet worden betrokken in de besluitvorming. Op grond van deze bepaling moet het college onderbouwen wat in dit geval een vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde is in verhouding tot de gevelde houtopstand. Daarbij is in het advies van de commissie opgenomen dat het moet gaan om een herplantplicht waarmee het voorgaande ‘tenminste’ wordt bereikt. Mocht het college een meer dan vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde beogen, dan moet het hebben afgewogen waarom dit vereiste ‘meerdere’ niet disproportioneel is. Het voorgaande leidt daarom tot een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
6.1.
Het college stelt zich hierover op het standpunt dat de tenietgegane houtopstand tweemaal is berekend met de Ergis-applicatie waarbij is uitgegaan van de boomkronen. Het college heeft toegelicht dat aanvankelijk ten onrechte schaduwen van bomen als bomen zijn geduid en daarom de situatie voorafgaande aan de kap onjuist in kaart is gebracht. Ter zitting heeft het college benadrukt dat vooraf aan de beslissing op bezwaar zorgvuldig is bekeken wat de omvang van de gevelde houtopstand was en dat dit neerkomt op een toename van 4 are ten opzichte van wat de commissie heeft geadviseerd. Het college heeft verder toegelicht dat onderdelen van de luchtfoto’s soms niet helemaal duidelijk waren en dat toen steeds is gekozen voor de mogelijkheid die tot de kleinste herplantplicht leidt, juist om ervoor te zorgen dat de herplantplicht niet te ruim wordt vastgesteld.
6.2.
In de beslissing op bezwaar is het volgende opgenomen: ‘’
Wij besluiten hierbij het bestreden besluit, d.d. 28 mei 2021, zaaknummer 2020-016066, aan te passen voorzover dit betrekking heeft op de te herbeplanten oppervlakte. Wij hebben de oppervlakte zorgvuldig herberekend en hebben besloten dat 1900 m2, op bosbouwkundige wijze, moet worden herplant op het perceel kadastraal bekend [woonplaats], [locatie]. De herplant zal leiden tot een vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde in verhouding met de gevelde houtopstand. Dit houdt in dat voor de herplant op bosbouwkundige wijze minimaal dezelfde boomvormende soorten dienen te worden aangeplant als die geveld zijn. Om ecologische verbetering te kunnen behalen kunnen andere boomsoorten worden toegepast. Om binnen 10 jaar tot een vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde in verhouding tot het gevelde te komen zijn plantafstanden bepaald, wat inhoudt dat er uitgegaan kan worden van een onderlinge plantafstand binnen het oppervlak van:- 2 bij 2 meter bij bosplantsoen; - 4 bij 4 meter bij 4 tot 5 jarige boompjes.’
6.3.
De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de herplantplicht leidt tot een vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde in verhouding tot de gevelde houtopstand. In de beslissing op bezwaar is niet opgenomen waarom de voorgeschreven omvang leidt tot een vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarde in verhouding tot wat geveld is. Het college heeft enkel opgenomen wat de herplantplicht inhoudt en dat het college zorgvuldig de oppervlakte heeft herberekend. Ook na wat op zitting is benadrukt door het college, is het voor de rechtbank niet inzichtelijk hoe het college de oppervlakte heeft berekend en welke keuzes het college bij deze berekening heeft gemaakt, van welke foto’s het college is uitgegaan en waarom het afwijkt van het advies van de commissie. Hierdoor ontbreekt een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de beslissing op bezwaar en daarmee is de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [7] De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het college de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de omvang van de herplantplicht te nemen. Dit omdat de rechtbank zelf niet kan vaststellen wat de omvang van de herplantplicht is.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De (voorganger van) gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 februari 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

Artikel 8:72

4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid, niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Wet natuurbescherming

Artikel 1.1

1.
houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die:
a. een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of
b. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Artikel 4.1

Het bepaalde bij en krachtens deze paragraaf, met uitzondering van artikel 4.6, heeft geen betrekking op:
b. houtopstanden op erven of in tuinen.

Artikel 4.2

1. Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten.

Artikel 4.3

1. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van her periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
3. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting, bedoeld in het eerste lid.
4. De rechthebbende, bedoeld in het eerste en tweede lid, is degene die krachtens eigendom of een beperkt recht het genot heeft van de grond.

Omgevingsverordening Gelderland

Artikel 3.88

1. Een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van de Wet natuurbescherming voldoet aan de volgende eisen:
g. met de herbeplanting wordt binnen tien jaar een uitgangspositie gerealiseerd die op termijn tenminste leidt tot vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden in verhouding tot de gevelde of teniet gegane houtopstand.’

Voetnoten

1.Daarbij verwijst eiseres naar: HR 20 juni 1978,
2.Zoals destijds neergelegd in artikel 1,vierde lid, aanhef en onder d, van de Boswet.
4.Dit is neergelegd in artikel 4.2, eerste lid, van de Wnb.
5.Dit is neergelegd in artikel 4.3, eerste en vierde lid, van de Wnb.
6.Dit is neergelegd in artikel 4.1, aanhef en onder b, van de Wnb.
7.Vergelijk Afdeling 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179, r.o. 8 waarin de Afdeling oordeelt dat de vaststelling van relevante feiten en omstandigheden die leiden tot een verbeurte van dwangsom op een duidelijke wijze te worden vastgelegd.