ECLI:NL:RBGEL:2023:3365

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
05.296206.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en teweegbrengen van ontploffing met een brandbom, vrijspraak voor poging tot moord

Op 12 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing met behulp van een brandbom. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 april 2020 in Apeldoorn, waar de verdachte samen met anderen een brandbom tegen een woning heeft gegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opdracht heeft gegeven voor deze actie, hoewel hij zelf niet fysiek ter plaatse was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat er geen aanmerkelijke kans was dat de in de woning aanwezige personen zouden komen te overlijden door de explosie. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 200 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/296206-20
Datum uitspraak : 12 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Raadsman: mr. R.B. Schmidt, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of overige in een woning gelegen aan de [adres 1] aanwezige personen, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze heeft/hebben aangestoken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning heeft/hebben gegooid, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij/tegen een woning gelegen aan de [adres 1] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze aan te steken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning te gooien, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en/of overige in de woning aanwezige personen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met de aanslag was gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hem ten laste gelegde feiten. Ook is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet en voorbedachte raad.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en zijn twee dochters op 11 april 2020 in hun woning aan de [adres 1] in Apeldoorn waren. Omstreeks 23.25 uur hoorde aangever een harde tik tegen de ruit aan de voorzijde van de woning. Enkele seconden na de tik tegen de ruit hoorde aangever een enorme knal. Aangever zag toen een grote steekvlam buiten aan de voorzijde van de woning. Buiten de woning rook aangever een enorme benzinelucht. [2] Aan de gevel van de woning was een brand ontstaan, die door buurtbewoners met emmers en pannen water is geblust. [3]
Op de camerabeelden van een in de [adres 1] geparkeerde Tesla is te zien dat om 23.22 uur een witte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] de [adres 1] in reed en de woning aan de [adres 1] passeerde. Terwijl het voertuig door de straat reed, werd de verlichting daarvan gedoofd. Het voertuig bleef in de bocht van de [adres 1] naar de [adres 2] stilstaan. Linksachter stapte een man uit het voertuig. De man droeg in zijn rechterhand een voorwerp en hield in zijn linkerhand een klein gloeiend voorwerp vast. De man droeg om beide handen grote plastic handschoenen, gelijkend op tankhandschoenen. De man liep richting de woning aan de [adres 1] en liep vervolgens de voortuin in. Om 23.24.00 uur gooide de man een voorwerp dat hij had aangestoken en waar een vonkenregen vanaf kwam richting de gevel van de woning en rende terug richting de Polo. Tijdens het wegrennen liet de man een gloeiend/brandend voorwerp op de grond vallen. De rechter achterdeur van de Polo werd van binnenuit geopend. De man stapte via de openstaande rechter achterportier de Polo weer in, waarop de Polo met gedoofde verlichting de [adres 2] inreed. Om 23.24.11 uur ontwikkelde zich bij de woning aan de [adres 1] een steeds sterker wordende lichtbron en ook de rookontwikkeling nam toe. Om 23.24.17 uur is de ontwikkeling van een explosie bij de woning te zien. De explosie ontwikkelde zich tot boven de woning, waarna de explosie vervolgens uitdoofde. [4] Op 12 april 2020 werd op de locatie waarop op de camerabeelden te zien is dat de man iets gloeiends liet vallen een sigarettenpeuk aangetroffen. [5]
Aan de onderzijde van het raamkozijn van de woning aan de [adres 1] was beroeting en oppervlakkige inbranding zichtbaar. Op het straatwerk voor het raamkozijn waren vochtige plekken en witte aanslag zichtbaar. De houten schroten aan de onderzijde van het raamkozijn waren deels ontzet. Tussen de bestrating voor het raamkozijn en de stoep voor de voordeur van huisnummer [huisnummer] werden vluchtige organische componenten gemeten. In de voortuin van huisnummer [huisnummer] lagen deels gesmolten restanten van een Lipton frisdrankflesje. Ook lagen verspreid in de voortuin vuurwerkrestanten, welke werden herkend als zijnde restanten van zwaar vuurwerk, te weten van een Cobra 6. In de goot van de straat ter hoogte van huisnummer [huisnummer] lag een blauwe kunststof dop, zijnde een onderdeel van de Cobra 6. [6]
Tussenconclusie
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat op 11 april 2020 opzettelijk een brandbom, bestaande uit een plastic fles met daarin benzine of een andere vluchtige ontbrandbare vloeistof en een Cobra 6, is aangestoken en vervolgens tegen de ruit/raam en het kozijn aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres 1] te Apeldoorn is gegooid, waarna de brandbom tot ontploffing is gekomen. Hierdoor is ook brand ontstaan. De gooier van de brandbom kwam uit het voertuig met het kenteken [kenteken] en is daarin na de aanslag ook weer ingestapt.
[medeverdachte 1] betrof de tenaamgestelde van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zijn auto betreft. [7]
De Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] kwam op 11 april 2020 om 22.46 uur op de autosnelweg A1 rechts ter hoogte van Hoevelaken (gemeente Nijkerk) door de ANPR-portaal. Dat is vanuit de richting Amsterdam in de richting van Apeldoorn. Op 12 april 2020 om 00.34 uur kwam het voertuig door de ANPR-portaal Piet Heinkade-West in Amsterdam. [8]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn telefoonnummer [telefoonnummer 1] betreft. [9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2] betreft. [10]
Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] volgt dat het telefoonnummer op 11 april 2020 tot 22.21 uur gebruikmaakte van een zendmast in Amsterdam. Daarna werd er gebruik gemaakt van zendmasten in achtereenvolgend de plaatsen Bussum (22.33 uur), Stroe (22.55 uur) en Apeldoorn (23.10 uur). Tussen 23.10 en 23.26 uur maakte het telefoonnummer gebruik van de zendmast [adres 5] in Apeldoorn, een zijstraat van de [adres 1] , waar het incident om 23.26 uur plaatsvond. Direct daarna verplaatste de telefoon zich via de snelweg A1 vanuit Apeldoorn via Hoogland, Laren en Bussum weer naar Amsterdam. [11]
Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] volgt dat het telefoonnummer op 11 april 2020 om 22.41 uur gebruikmaakte van een zendmast met locatie Rijksweg A1, de Slaag Hoogland. Deze locatie ligt langs de A1Amsterdam-Apeldoorn, net boven Amersfoort. Om 23.44 uur maakte het telefoonnummer gebruik van een zendmast met de locatie Rijksweg A1, Amersfoort. In de tussentijd heeft de telefoon geen verbinding met een netwerk. In dit tijdsbestek vindt het incident plaats. [12]
Uit de analyse van de mastgegevens is gebleken dat de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gelijktijdig eenzelfde reisbeweging maken. Beide telefoonnummers maken om 21.55 uur gebruik van de zendmast met locatie Zeeburgerdijk 55 in Amsterdam. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt dan een reisbeweging van Amsterdam naar Apeldoorn via de snelweg A1. Tussen Bussum en Stroe zal ook Amersfoort gepasseerd zijn. Na de terugreis van Apeldoorn naar Amsterdam maken beide telefoonnummers weer gebruik van dezelfde zendmasten in Amsterdam. [13]
Tussenconclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat zowel de telefoon van [medeverdachte 2] als de telefoon van [medeverdachte 1] zich in het voertuig van [medeverdachte 1] bevonden tijdens de reis van Amsterdam naar Apeldoorn en later weer terug naar Amsterdam.
Op de sigarettenpeuk die op het plaats delict is aangetroffen, is een DNA-profiel van een man aangetroffen. [14] Van verdachte [medeverdachte 1] is wangslijmvlies afgenomen. Het daaruit verkregen DNA-profiel matcht met het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA-profiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige man matcht met DNA-profiel aangetroffen op de sigarettenpeuk is kleiner dan één op één miljard. [15] De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA het DNA van verdachte [medeverdachte 1] betreft.
De vraag is of verdachte [verdachte] bij de aanslag betrokken is geweest en zo ja, wat zijn rol was.
Zoals hiervoor overwogen betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van nummer van [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 2] betreft het nummer van [medeverdachte 2] .
Telefoonnummer [telefoonnummer 3] staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 3] . [16] Uit politie-informatie volgt dat dit telefoonnummer aan medeverdachte [medeverdachte 3] kan worden gekoppeld.. [17]
Telefoonnummer [telefoonnummer 4] kende geen tenaamstelling, maar werd op grond van politie-informatie toegeschreven aan [naam 1] [verdachte] , de broer van medeverdachte [verdachte] . Gedurende het politieonderzoek is gebleken dat ook [verdachte] gebruikmaakt van dit telefoonnummer. [18] Geconcludeerd is dat dit telefoonnummer bij [verdachte] in gebruik is. [19]
Verder was de PI-lijn [telefoonnummer 5] in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1] , de PI-lijn [telefoonnummer 7] bij medeverdachte [medeverdachte 2] en de PI-lijn [telefoonnummer 6] bij verdachte [verdachte] . [20]
In een tapgesprek met sessienummer 2850 van 13 april 2020 om 15.11 uur tussen medeverdachte [medeverdachte 1] (NNM) en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 8] op naam van [naam 2] (NNM2) is het volgende gezegd:
NNM: ik moet ff snel naar west en in Oost snel geld ophalen.
NNM2: waar moest je die doekoe ophalen?
NNM: In oost in oost. Bij [naam 3] . [21]
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat doekoe straattaal is voor geld.
In een tapgesprek met sessienummer 2885 van 13 april 2020 om 15.34 uur tussen medeverdachten [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 1] ) en [medeverdachte 3] ( [telefoonnummer 3] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 1] : Hebben jullie al die doekoe gekregen?
[telefoonnummer 3] : Ja man, wij hebben het ook nog niet. Ik ga hem zo contecten man.
[telefoonnummer 3] : Is je waggie in beslag?
[telefoonnummer 1] : Ja man, maak je niet druk.
[telefoonnummer 3] : Voor wat? Voor die Tori?
[telefoonnummer 1] : Ja man, voor onderzoek. [22]
In een tapgesprek met sessienummer 2945 van 13 april 2020 om 16.07 uur tussen medeverdachte [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 1] ) en verdachte [verdachte] ( [telefoonnummer 4] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 1] : Hallo, waar ben je?
[telefoonnummer 4] : Waar ben je?
[telefoonnummer 1] : Ik ben nu uhh.. hoe heet het.. Watergraafsmeer.
[telefoonnummer 4] : Joo fakka met je auto
[telefoonnummer 1] : me ..ntv. is in beslag man, gisteren
[telefoonnummer 1] : Maak je geen zorgen daarom
[telefoonnummer 4] : Ja
[telefoonnummer 1] : Heb je Doeko?
[telefoonnummer 4] : Geen idee., wel die papieren gebracht ja
[telefoonnummer 4] : Maar ik moet weten wat wat is toch, begrijp je broer. Ik ga je eerlijk zeggen ook.
[telefoonnummer 1] : Hoe bedoel je wat wat is?
[telefoonnummer 4] : Moet weten wat wat is, wat er aan de hand is... ntv... beslag, dit dat ..ntv...
[telefoonnummer 1] : Ik zeg jou maak je daar geen zorgen om. [23]
In een tapgesprek met sessienummer 3008 van 13 april 2020 om 16.56 uur tussen medeverdachten [medeverdachte 1] (Q) en [medeverdachte 2] (N) is het volgende gezegd:
N: Waar jij?
Q: Ik ben voor Largo man.
N: Wat doe je daar?
Q: (ntv) [naam 3] moet mij die doekoe geven. Duurt lang. [24]
In een tapgesprek met sessienummer 4526 van 22 oktober 2020 om 18.31 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 6] ( [telefoonnummer 5] ), gevoerd door [verdachte] , en medeverdachte [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 2] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 5] vraagt naar een adres van de moeder van [naam 4] .
[adres 3] .
[telefoonnummer 2] moet het nummer opzoeken.
(…)
[telefoonnummer 5] : "Ik heb vijf of zes man op zijn kankermoeder gestuurd.
(…)
[telefoonnummer 5] zegt dat [naam 4] heeft gelogen.
[telefoonnummer 5] is boos.
[telefoonnummer 5] vertelt wat [telefoonnummer 2] moet doen.
[telefoonnummer 2] moet regelen dat, [naam 4] reageert en het nummer van zijn chicky geven.
[telefoonnummer 5] wil weten waar het chicky woont.
Zij woont in [adres 4] . Meer weet [telefoonnummer 2] niet.
Nummer van het chicky is [telefoonnummer 9] . Ze heeft nog een ander nummer: [telefoonnummer 10] .
[telefoonnummer 2] is bij de moeder van [naam 4] geweest en zij had gezegd dat [naam 4] sinds dinsdagmiddag niet meer naar huis is gekomen.
[naam 4] is dinsdagochtend met een doos kleding de deur uitgegaan, volgens moeders.
[telefoonnummer 2] moet langs de moeder en zeggen dat zij zorgt dat haar kankerkind weer boven water komt.
[telefoonnummer 5] zegt dat hij over twee of drie maanden buiten is en dan alles gaat opblazen. [25]
In een tapgesprek met sessienummer 4741 van 22 oktober 2020 om 19.58 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 6] ( [telefoonnummer 5] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 2] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 5] vraagt of hij het huisnummer van hem (NN) heeft.
[telefoonnummer 2] zegt dat dit ehhh [adres 3] .
[telefoonnummer 5] : "Dus [adres 3] ", blijf even aan de lijn
[telefoonnummer 5] vraagt wat het adres is
[telefoonnummer 2] zegt [adres 3]
[telefoonnummer 5] zegt [adres 3] he?
[telefoonnummer 2] zegt ja
[telefoonnummer 5] vraagt met wie hij (NN) daar woont?
[telefoonnummer 2] zegt dat hij daar woont met zijn moeder, vader en broers
[telefoonnummer 5] vraagt wie zijn broers zijn?
[telefoonnummer 2] zegt dat hij hem niet kent, dat hij 2 keer aan de deur was geweest, zijn telefoonnummer heeft achtergelaten, gevraagd om teruggebeld te worden, zijn vader zei dat zijn zoon problemen heeft en als iemand hem wil spreken dat die persoon maar naar de deur van zijn huis moet komen.
[telefoonnummer 6] zegt dat [naam 5] tegen hem gaat zeggen dat [telefoonnummer 5] die hele deur gaat verbranden en dat hij niet moet zeggen dat hij naar huis komt, (ntv)...kanker deur... (schelden). [26]
In een tapgesprek met sessienummer 18250 van 1 november 2020 om 13.31 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 6] ( [telefoonnummer 5] ), gevoerd door [verdachte] , en het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] , op welke lijn zowel medeverdachte [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 2] ) als medeverdachte [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) te horen zijn. Tijdens dit gesprek is het volgende gezegd:
[medeverdachte 3] : he luister, je moet met niemand niemand hier pakken want alle teles worden gepakt
[telefoonnummer 5] : waar daaro?
[medeverdachte 3] : nee van jou, van mij, van iedereen wordt gepakt
[telefoonnummer 5] : dat weet ik, ik schijt aan ze broer
[medeverdachte 3] : weet jij waarom? ik ga het je vertellen in het Arabisch, weet jij waarom?
[telefoonnummer 5] : eh
[medeverdachte 3] : die [bijnaam medeverdachte 1] die opgepakt is door de politie heeft ons verraden
[telefoonnummer 5] : en toen?
[medeverdachte 3] : datgene wat wij in de auto hebben gedaan heeft hij ons verraden, ze kwamen achter mij naar huis en achter hem
[telefoonnummer 5] : (stilte) hij heeft niks over mij gezegd toch?
[medeverdachte 3] : hij heeft over jouw en je broer verklaard
[telefoonnummer 5] : (stilte) over mijn broer?
[medeverdachte 3] : ja ook over je broer, zijn naam is ook genoemd
[telefoonnummer 5] : en dan wat heeft hij mee te maken broer
[medeverdachte 3] : daarom, voor die reden hebben ze hun meegenomen, denken wij gewoon. [27]
In een tapgesprek met sessienummer 18272 van 1 november 2020 om 13.31 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 6] , naam ‘ [verdachte] SH’ ( [telefoonnummer 5] ) en het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] , op welke lijn zowel medeverdachte [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 2] ) als medeverdachte [medeverdachte 3] te horen zijn. Tijdens dit gesprek is het volgende gezegd:
[medeverdachte 3] : Ze zeggen dat er DNA ons in die waggie is gevonden, maar dat zegt niks.
(…)
[medeverdachte 3] : Luister, ze zeggen dat ik verdacht wordt van brandbom met poging tot moord
[verdachte] : Watte, watte?
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tegelijkertijd: Brandbom
[medeverdachte 3] : met poging tot moord
[verdachte] : En wat nog meer? Alleen dat?
[medeverdachte 3] : Ja
(…)
[medeverdachte 3] : Ik weet het en ik moet over 4 dagen terug naar Apeldoornoes om speeksel af te leggen enzo, maar dat is geen stress.
[medeverdachte 2] : Waar moet je gaan?
NNM3: Apeldoorn bij die politiebureau.
[verdachte] : in die wijk van haar toch?
[medeverdachte 2] : Ja
Marokkaans deel vertaald door tolk:
nnm 9091: hij had iets aangetrokken voor zijn handen toch?
nnm 6623: wat?
nnm 9091: vraag hem of hij iets aangetrokken had voor zijn hand?
nnm 6623: ehhhh hij was gekleed, die andere had niks aangetrokken
nnm 9091: wie is die andere? die met hem was meegegaan?
nnm 6623: ja
nnm 9091: (ntv) jullie zijn gek. (roept) Stitou wat zeg je?.....hey?
nnm 6623: ja. [28]
In een tapgesprek met sessienummer 311 van 15 november 2020 om 13.54 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 6] , naam ‘ [verdachte] sh [29] ’, zijnde derhalve [verdachte] , herkomst tap 3009823199, en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 11] is het volgende gezegd:
NNV: En hoe heet het, ehhh die zoontje van [naam 6] , zit hij nog vast.
[verdachte] : Ja man.
NNV: Voor wat?
[verdachte] : Ewa ja mongolen. Ik heb ze toen gestuurd naar een huis, wat doen ze broer, ze raken dingen aan met handen en zo. Raak dan dingen aan met handen, (ntv) een Osso in de fik gegooid met een fleso en zo
NNV: Ooh.
[verdachte] : Diegene was thuis dit is poging tot moord. Ja
NNV: Hier in Oost.
[verdachte] : Nee, man. Apeldoorn.
NNV: Oke.
[verdachte] : Maar ja ze weten ook niet zeker of hij het is. Hij kan ook zijn telefoon uitgeleend hebben. Daarom denken ze dat hij het is. DNA op die fles. Maar ja.
NNV: Ja, ben je ook dom.
[verdachte] : Ja maar de grap is zijn DNA hebben ze niet. Zijn DNA hebben ze pas gepakt toe die was aangehouden. Die man is nooit aangehouden. Hij is pas aangehouden. Hebben ze zijn DNA gepakt. In die drie dagen hadden ze zijn DNA van hem. Iemand heeft hem verraden. Iemand heeft zijn naam genoemd.
NNV: Kan, alles kan.
[verdachte] : Er waren drie vier namen genoemd. Die van mij, die een andere en die van die kleine die broertje van die Irakees
NNV: En hoe heb jij dat dan gedaan. Ben jij uit de gevangenis ontsnapt? (nnv lacht)
[verdachte] : Nee dit was al lang, dat was leipe tijd terug. Nee, maar ja. Diegene is ook dik. Ik ken die hele jongen geeneens. Die [naam 5] zegt tegen mij hij noemt jou naam, en noemt mijn naam en noemt zijn naam. Ik zeg jullie zijn gek, broer. Ben niet met zulke dingen bezig.
NNV: En je zegt ik steek jou in de fik.
[verdachte] : Hoezo ga ik een Osso opblazen terwijl ik pinautomaat. Hoezo ga ik osso opblazen man. Kan ik daar geld pakken of zo? ha ha
[verdachte] : Jullie zijn echt gek he. Ja, maar op mij hebben ze niks. Anders waren ze al gekomen broer. DNA in die auto hebben ze van hun gevonden.
NNV: Dat is dan jullie probleem
[verdachte] : Handschoenen A, handschoenen maar Scotoe DNA, mongolen, mongelen ha ha. Het zijn echt mongolen, ik zweer
NNV: Amateurs.
[verdachte] : Leipe amateurs. Je legt nog duizend keer uit en hij zegt ja ja ja. Ga dan, ga dan ( [verdachte] lacht). Breng jezelf naar de gevangenis. Ik heb helemaal maling aan ze man. Breng jezelf naar de gevangenis, haha. [30]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem heeft gevraagd om zijn auto uit te lenen aan [naam 3] omdat die zijn moeder wilde wegbrengen. [31] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in een later verhoor over dat verzoek van [medeverdachte 2] verklaard: “ [naam 5] vertelde mij dat [verdachte] zijn moeder weg wilde brengen.” [32] De rechtbank stelt vast dat met [naam 3] verdachte [verdachte] wordt bedoeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het tapgesprek met sessienummer 2850 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij ‘ [naam 3] ’ geld (doekoe) moest ophalen. Dit gesprek is gevoerd op 13 april 2020, twee dagen nadat het incident in Apeldoorn heeft plaatsgevonden. De rechtbank interpreteert ‘ [naam 3] ’ als zijnde ‘ [naam 3] ’.
Uit het tapgesprek met sessienummer 2885, een halfuur na het tapgesprek met sessienummer 2850 gevoerd, volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] het met medeverdachte [medeverdachte 3] heeft over geld (doekoe) en dat de auto (waggie) van [medeverdachte 1] is beslag is genomen voor onderzoek. Het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] is op 12 april 2020 in het kader van het onderzoek naar het incident in Apeldoorn in beslag genomen.
Uit het tapgesprek met sessienummer 2945 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] elkaar weer een half uur later spreken. Medeverdachte [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] of hij geld (doeko) heeft. Verdachte [verdachte] vraagt vervolgens aan medeverdachte [medeverdachte 1] naar de in beslag genomen auto. Verdachte [verdachte] moet weten wat er aan de hand is, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] zich daar geen zorgen om hoeft te maken.
Uit het tapgesprek met sessienummer 3008 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] medeverdachte [medeverdachte 2] weer een uur later spreekt en zegt dat [naam 3] hem het geld (die doekoe) moet geven, maar dat dat lang duurt.
De rechtbank overweegt dat de tapgesprekken met sessienummers 4526 en 4741 door verdachte [verdachte] vanuit de PI zijn gevoerd. Verdachte [verdachte] was op 22 oktober 2020 de enige verdachte in dit onderzoek die in een PI gedetineerd zat. Uit de tapgesprekken volgt dat verdachte [verdachte] boos is op medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank overweegt dat het tapgesprek met sessienummer 18250 door verdachte [verdachte] vanuit de PI is gevoerd, met aan de andere kant van de lijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Op 1 november 2020 zat ook verdachte [medeverdachte 1] gedetineerd, maar in het tapgesprek wordt gesproken over een broer. Verdachte [verdachte] heeft een broer wiens naam ook in het onderzoek naar het incident in Apeldoorn voorkomt, en verdachte [medeverdachte 1] heeft dat niet. Hoewel niet kan worden vastgesteld of bepaalde teksten door [medeverdachte 2] of door [medeverdachte 3] zijn gezegd zoals uit latere processen-verbaal is gebleken, staat wel vast dat deze door een van beiden zijn gezegd en dat [verdachte] achter de PI-lijn zat. [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] hebben het over [bijnaam medeverdachte 1] die is opgepakt en hen verraden heeft over hetgeen zij in de auto hebben gedaan. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ wordt genoemd. [33]
Het tapgesprek met sessienummer 18272 is door verdachte [verdachte] vanuit de PI gevoerd, met aan de andere kant van de lijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hoewel ook hier op basis van latere processen-verbaal niet kan worden vastgesteld of bepaalde teksten door [medeverdachte 2] of door [medeverdachte 3] zijn gezegd, staat vast dat deze door een van beiden zijn gezegd en dat [verdachte] achter de PI-lijn zat. [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] praten over in hun auto (waggie) gevonden DNA, dat sprake is van de verdenking brandbom met poging tot moord en dat [medeverdachte 3] naar het politiebureau in Apeldoorn moet. De rechtbank overweegt dat het gezien deze elementen niet anders kan dan dat het gesprek ging over (de verdenking van) het incident in Apeldoorn. Vervolgens vraagt verdachte [verdachte] in hetzelfde gesprek aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] of hij iets had aangetrokken voor zijn handen. Daarop antwoordt [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] dat de ene niets had aangetrokken en de ander gekleed was.
Het tapgesprek met sessienummer 311 is door verdachte [verdachte] vanuit de PI gevoerd met een onbekende vrouw. De onbekende vrouw vraagt naar het zoontje van [naam 6] . De rechtbank overweegt dat de moeder van medeverdachte [medeverdachte 2] [naam 6] heet [34] en dat dus wordt gevraagd naar medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte [verdachte] zegt vervolgens dat hij ze toen naar een huis gestuurd heeft, dat ze dingen met handen aanraken en dat er een huis (Osso) met een fles (fleso) in de fik is gegooid. Omdat diegene thuis was, is dit een poging tot moord. Dit was in Apeldoorn. Ook zegt verdachte [verdachte] dat hij het nog duizend keer heeft uitgelegd.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het tapgesprek met sessienummer 311, bezien in samenhang en in onderling verband met de overige hiervoor genoemde tapgesprekken, niet anders geduid kan worden dan een bekentenis ten overstaan van de onbekende vrouw dat verdachte de opdrachtgever is geweest van het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn op 11 april 2020. Ook is de rechtbank van oordeel dat het contact over geld tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 13 april 2020 niet anders geduid kan worden dan het overdragen van geld in verband met het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn op 11 april 2020.
Ook had het telefoonnummer van verdachte [verdachte] op 11 april 2020 om 22.55, om 23.10, om 23.11, om 23.14, om 23.15, om 23.25 en om 23.26 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het telefoonnummer van verdachte [verdachte] maakte op 11 april 2020 enkel gebruik van zendmasten in Amsterdam. [35]
Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt zoals hiervoor opgenomen dat het telefoonnummer op 11 april 2020 tot 22.21 uur gebruikmaakte van een zendmast in Amsterdam. Daarna werd er gebruik gemaakt van zendmasten in achtereenvolgend de plaatsen Bussum (22.33 uur), Stroe (22.55 uur) en Apeldoorn (23.10 uur). Tussen 23.10 en 23.26 uur maakte het telefoonnummer gebruik van de zendmast [adres 5] in Apeldoorn, een zijstraat van de [adres 1] , waar het incident om 23.26 uur plaatsvond. Direct daarna verplaatste de telefoon zich via de snelweg A1 vanuit Apeldoorn via Hoogland, Laren en Bussum weer naar Amsterdam. [36]
De rechtbank concludeert dat verdachte [verdachte] op tijdstippen kort voorafgaand en tijdens het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn getracht heeft telefonisch contact op te nemen met medeverdachte [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 2] op dat moment in het voertuig onderweg naar Apeldoorn zat dan wel ter plaatse was.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat op 11 april 2020 een aanslag heeft plaatsgevonden met een brandbom op het huis aan de [adres 1] te Apeldoorn en dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarbij aanwezig waren.
Hoewel verdachte [verdachte] fysiek niet ter plaatse was, concludeert de rechtbank dat hij opdracht heeft gegeven tot het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn en dat hij voorafgaand en tijdens de aanslag telefonisch contact had met medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is de contactpersoon van [verdachte] , de opdrachtgever, geweest. Verdachte [medeverdachte 1] heeft, met zijn auto, voorzien in het vervoer en, met het aansteken van de sigaret, bovendien de benodigde lont om de brandbom aan te kunnen steken geregeld. Voorts concludeert de rechtbank dat [verdachte] verantwoordelijk was voor betaling van geld als tegenprestatie voor de aanslag. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige rol van [verdachte] dat sprake is van medeplegen van de bedoelde aanslag.
De vraag is vervolgens of het feit als poging tot moord dan wel doodslag (feit 1) en/of brandstichting (feit 2) kan worden gekwalificeerd.
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel doodslag is vereist dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en/of overige in de woning aanwezige personen heeft gehad. Daartoe dient sprake te zijn van een aanmerkelijke kans dat het gooien van de brandbom tegen het raam van de woning zou leiden tot de dood van de in de woning aanwezige personen. De rechtbank overweegt dat de brandbom weliswaar een explosie heeft veroorzaakt waarvan de vlammen tot boven de woning uitstegen, maar dat het glaswerk intact is gebleven. De brandbom is aan de buitenzijde van de woning tot ontploffing gekomen, terwijl de personen zich in de woning bevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en/of zijn dochters ten gevolge van het gooien van de brandbom tegen het raam van de woning zouden komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met de ontploffing/brand gemeen gevaar voor de woning te duchten was. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat gemeen gevaar voor goederen in de woning en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor zich in de woning bevindende personen of andere personen te duchten was. De brandbom is aan de buitenzijde van de woning tot ontploffing gekomen en het glaswerk van het raam is intact gebleven. De conclusie van de forensische opsporing dat gemeen gevaar voor personen te duchten was, gezien de woningen aan de [adres 1] ten tijde van het incident werden bewoond is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, bij/tegen een woning gelegen aan de [adres 1] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en
/ofbrand heeft gesticht door:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en
/ofeen Cobra 6,
in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijzeaan te steken en
/of- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en
/ofdie Cobra 6
, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerktegen een ruit/raam en
/ofhet kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning te gooien, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning
en/of in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, in geval van een bewezenverklaring, geen ruimte meer is voor strafoplegging. Verdachte is door het hof op 15 oktober 2021 veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie. Wegens deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. De feiten waarvoor verdachte toen veroordeeld is, zijn gepleegd op 19 april 2020. Omdat het hof heeft geoordeeld dat het jeugdstrafrecht moest worden toegepast, gelet op het ontwikkelingsniveau van verdachte ten tijde van de feiten, moet ook in deze strafzaak het jeugdstrafrecht worden toegepast. Een jeugddetentie van 24 maanden betreft de maximale jeugddetentie, waardoor in de onderhavige zaak geen ruimte meer is voor strafoplegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte en medeverdachten hebben, door een brandbom tegen de woning van [slachtoffer 1] te gooien, opzettelijk een ontploffing teweeg gebracht en brand gesticht en daarmee schade toegebracht aan de woning van [slachtoffer 1] . Verdachte is daarvan de opdrachtgever geweest. Terwijl de brandbom tegen het woonkamerraam werd gegooid en tot ontploffing kwam, zaten [slachtoffer 1] en zijn minderjarige dochters nietsvermoedend aan de woonkamertafel. Wat het motief is geweest, is tot op heden niet bekend geworden. Verdachten zijn professioneel te werk gegaan en hebben zich op geen enkele wijze bekommerd over de mogelijke gevolgen voor de woning van [slachtoffer 1] en de fysieke en psychische gevolgen voor zich in die woning bevindende personen.
Tijdens de zitting is namens [slachtoffer 1] en zijn dochters de impact daarvan op hun dagelijks leven op indringende wijze verwoord. [slachtoffer 1] en zijn dochters voelen zich niet meer veilig in hun eigen woning en beseffen zich dat het ernstiger met hen had kunnen aflopen. [slachtoffer 1] is overdreven waakzaam, slaapt slecht, heeft last van concentratiestoornissen en mensen in de buurt denken dat hij een crimineel is. Zolang [slachtoffer 1] niet weet waarom de brandbom tegen zijn woning is gegooid, heeft hij geen rust en vreest hij voor herhaling. Daarom heeft [slachtoffer 1] verzocht een gebiedsverbod aan de verdachten op te leggen.
De reclassering heeft in haar rapport van 14 juni 2021 beschreven dat vrijwel alle leefgebieden kunnen worden aangemerkt als risicofactor. Het ontbrak verdachte aan een zinvolle dagbesteding en een stabiel inkomen, verdachte heeft schuldenproblematiek en is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en ADHD. Verdachte heeft een gebrekkig organiserend vermogen en is beïnvloedbaar en impulsief. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in.
In augustus 2022 heeft de reclassering getracht een nieuw rapport op te stellen, maar is het de reclassering niet gelukt om met verdachte in contact te treden. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte dakloos is.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte op 29 oktober 2021 door het hof Amsterdam is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak. Deze feiten zijn gepleegd op 19 april 2020. Aan verdachte is een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden opgelegd. Wegens deze veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing.
Uit de omstandigheid dat verdachte in de Amsterdamse zaak tot jeugddetentie is veroordeeld, leidt de rechtbank af dat in die zaak het jeugdstrafrecht is toegepast. Omdat de feiten in dezelfde periode zijn gepleegd (11 en 19 april 2020), zal de rechtbank ook in de onderhavige zaak het jeugdstrafrecht toepassen.
Op grond van artikel 77i, eerste lid, Sr bedraagt de maximale jeugddetentie 24 maanden. Omdat deze maximale jeugddetentie in de Amsterdamse zaak al aan verdachte is opgelegd en artikel 63 Sr van toepassing is, kan aan verdachte in de onderhavige zaak geen jeugddetentie meer worden opgelegd. Wel zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen. Artikel 77g Sr biedt daarvoor geen beperkingen. Wegens de ernst van het feit zal aan verdachte de maximale werkstraf van 200 uren worden opgelegd.
Door [slachtoffer 1] is verzocht om een locatieverbod. Omdat verdachte ten tijde van het incident zelf niet in Apeldoorn is geweest, [slachtoffer 1] ter zitting heeft verklaard verdachte niet in Apeldoorn of rond zijn woning te hebben gezien, en er geen aanleiding is te veronderstellen dat verdachte zich in de toekomst naar Apeldoorn zal begeven, zal de rechtbank geen locatieverbod aan verdachte opleggen.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Door [slachtoffer 1] is in de zaken tegen verdachte en medeverdachten een vordering ingediend tot verkrijging van schadevergoeding. Deze vordering omvat vergoeding van zowel materiële schade ad € 441,28 als van immateriële schade ad € 6.000,-. Ter zitting van 22 mei 2023 heeft [slachtoffer 1] zijn vorderingen nader toegelicht. De materiële schade is ontstaan doordat [slachtoffer 1] vakantiedagen heeft moeten opnemen om zorg en aandacht aan zijn dochters te besteden. De immateriële schade ziet op het psychisch letsel dat [slachtoffer 1] en zijn beide dochters door de aanslag met de brandbom hebben opgelopen. Die totale schade beloopt € 6.000,- en per persoon € 2.000,-. Verder is verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich, wegens de bepleitte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Verder heeft de verdediging zich aangesloten bij de opmerkingen van mr. Van Spanje, de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Niet is betwist dat [slachtoffer 1] de vakantiedagen heeft opgenomen ten behoeve van het welzijn van zijn dochters naar aanleiding van de aanslag. Vakantiedagen zijn op geld waardeerbare rechten. Doel daarvan is dat deze ter vrije beschikking van de rechthebbende staan. [slachtoffer 1] stelt dat opname van die dagen is veroorzaakt door de gevolgen van de aanslag. Zonder die aanslag, zo begrijpt de rechtbank [slachtoffer 1] , had hij die dagen aan andere doelen kunnen besteden. Dat vormt dan ook zijn schade. De opname van die dagen staan, naar het oordeel van de rechtbank, in voldoende direct verband met de gepleegde aanslag. Wat betreft de omvang van de schade is gesteld dat onduidelijk is hoe deze is berekend. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] stelt 28 uur á € 15, 76 te hebben opgenomen. [slachtoffer 1] verwijst, onder andere, naar een salarisstrook. De verdediging heeft de berekening en de daarin gebruikte bedragen/getallen niet betwist. De rechtbank zal daarom aan [slachtoffer 1] € 441,28 toewijzen, verhoogd met wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade
Uit de stukken die zich in het strafdossier bevinden maakt de rechtbank op dat [slachtoffer 1] de wettelijk vertegenwoordiger is van zijn beide dochters. Dit wordt ook niet betwist. [slachtoffer 1] is daardoor bevoegd om namens zijn minderjarige dochters een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachten in te stellen. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat bij één procesinleiding een vordering wordt ingesteld door meerdere eisers tegen meerdere gedaagden, mits tussen die vorderingen maar voldoende relevant verband bestaat. Dat een dergelijk verband in deze zaak bestaat wordt niet betwist. Uit de procesinleiding dient voorts voldoende duidelijk te worden wie wat van wie vordert. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] voor zichzelf en voor ieder van zijn dochters van de verdachten, € 2.000,- vordert. Uit het verweer van de verdachten en hun raadlieden maakt de rechtbank op dat dit ook door hen zo is begrepen. Wat betreft de identiteit van de eisers bevatten de processtukken voldoende gegevens van [slachtoffer 1] en zijn dochters zodat duidelijk is wie de eisende partijen zijn. Aldus zijn naar het oordeel van rechtbank verdachten en hun raadslieden in staat om op de respectievelijke vorderingen te reageren. [slachtoffer 1] is ontvankelijk in zijn vorderingen, zowel die voor hemzelf als voor zijn beide dochters.
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat hij en zijn dochters psychisch letsel hebben opgelopen door de gepleegde aanslag.
In haar overzichtsarrest heeft de Hoge Raad overwogen dat psychisch letsel in beginsel door een deskundige dient te worden vastgesteld, en dat daarvan uit stukken moet blijken, evenwel dat in geval sprake is van een ernstige normschending, die schade voorondersteld mag worden, ook zonder een dergelijke onderbouwing. In deze zaak gaat het om een aanslag met een brandbom op het huis van [slachtoffer 1] en zijn dochters. De aanslag vond plaats in de avonduren terwijl [slachtoffer 1] en zijn dochters thuis waren, en zich in de woonkamer op slechts enkele meters van de brandbom bevonden. De vuurwerkklap en de daarop gevolgde steekvlam was groot, zo groot dat ook straatgenoten werden opgeschrikt en naar buiten zijn gekomen. Direct na de aanslag hing een benzinelucht in de woning. Ondanks langdurig politieonderzoek is tot op heden onduidelijk gebleven waarom de aanslag op de woning van [slachtoffer 1] plaatsvond. Ter zitting hebben verdachten laten weten over de reden van de aanslag niets te weten en niets te hebben gehoord. Een aanslag als de onderhavige onder de omschreven omstandigheden vormt naar het oordeel van de rechtbank een zodanig ernstige normschending dat psychische schade, bij [slachtoffer 1] en zijn dochters, ten gevolge daarvan, wordt voorondersteld.
Gepleit is om de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank te hoog voor. De rechtbank zal de schade daarom schatten en stelt deze vast op € 1.500,- voor [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen grond om tussen [slachtoffer 1] en zijn dochters onderscheid te maken en zal daarom aan iedere dochter eveneens € 1.500,- toewijzen. Alle bedragen te verhogen met wettelijke rente.
Resumerend kent de rechtbank toe aan:
- [slachtoffer 1] : € 441,28 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 oktober 2020, zijnde de laatst opgenomen verlofuren, en € 1.500,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020;
- [slachtoffer 2] : € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020;
- [slachtoffer 3] : € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020.
De rechtbank zal bepalen dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het vergoeden van de toegewezen bedragen. Daarnaast zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 47, 36f, 63, 77c, 77g, 77m, 77n, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten een werkstraf van 200 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 veroordeelt verdachte, hoofdelijk met de medeverdachten, des dat een betalend de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van de volgende bedragen aan materiële schade en/of smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 441,28 datum: 5-10-2020
2. [slachtoffer 1] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
3. [slachtoffer 2] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
4. [slachtoffer 3] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade en/of smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 1.941,28 29 dagen;
2. [slachtoffer 2] € 1.500,00 25 dagen;
2. [slachtoffer 3] € 1.500,00 25 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. R.M.H. Pennings en mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2023.
mr. Pennings is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON3R020033, gesloten op 26 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 980.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 993.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1003-1014.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 994.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 1036.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 528.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1051.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 527.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 686.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1219-1221.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1201.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1221.
14.NFI-rapport, p. 1137.
15.NFI-rapport DNA-onderzoek, p. 1154.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1463.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1213.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1253.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1250.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1463.
21.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2850, p. 1278.
22.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2885, p. 1279.
23.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2945, p. 1280.
24.Uitwerking tapgesprek sessienummer 3008, p. 1282.
25.Uitwerking tapgesprek sessienummer 4526, p. 1312 en het proces-verbaal relaas p. 879.
26.Uitwerking tapgesprek sessienummer 4741, p. 1313.
27.Uitwerking tapgesprek sessienummer 18250, p. 1520-1521 en het proces-verbaal relaas p. 881.
28.Uitwerking tapgesprek sessienummer 18272, p. 1541-1542.
29.Sh is de afkorting voor stemherkenning.
30.Uitwerking tapgesprek sessienummer 311, p. 1385-1386.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 528.
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] p. 590.
33.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 719.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , p. 1743.
35.Proces-verbaal van bevindingen, p. 125-1252.
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1219-1221.