ECLI:NL:RBGEL:2023:3425

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
05-282433-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eefde

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 18 oktober 2020 in Eefde, waar de verdachte met een mes een steekwond toebracht aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast kreeg hij een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van ongeveer 1600 euro, inclusief wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van noodweer of putatief noodweer, en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweldsincident en de gevolgen voor het slachtoffer, die letsel had opgelopen en enige tijd in het ziekenhuis was opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/282433-20
Datum uitspraak : 14 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Eefde, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , met dat opzet, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Eefde, in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of snijwond en/of interne bloeding en/of interne beschadiging en/of ten gevolge hiervan een litteken in/op zijn (linker) (boven)buik en/of (linker)nier, althans het bovenlichaam heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de buik, althans in het lichaam te steken en/of snijden en/of prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Eefde, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Eefde, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de buik, althans in het lichaam te steken en/of snijden en/of prikken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of snijwond en/of interne bloeding en/of interne beschadiging en/of ten gevolge hiervan een litteken in/op zijn (linker) (boven)buik en/of (linker)nier, althans het bovenlichaam ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De politie werd op 18 oktober 2020 naar aanleiding van een melding van de ex-vriendin van [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’) verzocht zich te begeven naar de [adres] , waar deze [slachtoffer] zich zou ophouden. Ter plaatse aangekomen, zag de verbalisant dat [slachtoffer] een bloedende wond had op zijn buik aan de linkerzijde. [slachtoffer] zei dat hij gestoken was. Op aanwijzen van [slachtoffer] begaf de verbalisant zich naar verdachte. De verbalisant vroeg verdachte waar het mes was, waarop verdachte een mes uit zijn jaszak pakte en op de grond liet vallen. Verdachte werd hierop aangehouden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van [slachtoffer] en dat verdachte met dat handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat opzet – vereist in alle tenlastegelegde varianten – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij en verdachte op 1,5 meter tot 3 meter bij elkaar vandaan stonden. Ze hadden een conflict dat wel 7 minuten duurde. Op een gegeven moment kwam verdachte op hem af lopen. Ineens voelde [slachtoffer] een warm gevoel op zijn buik. Toen hij zijn jas en shirt omhoog deed, zag hij dat hij gestoken was. Hij zag op dat moment in de rechterhand van verdachte een stiletto. [3]
Uit de letselrapportage komt naar voren dat [slachtoffer] een steekwond had in de linker bovenbuik met een beschadiging van de linker nier. De verwonding betrof een scherp begrensde, ovale huidonderbreking van circa 1,8 bij 1,1 centimeter. [4] Verder is uit onderzoek gebleken dat in alle bovenkleding die [slachtoffer] op dat moment aan had (te weten een overhemd, een trui, een vest en een jas) een steek- en snijbeschadiging zat. [5]
[getuige] , de stiefdochter van verdachte en de ex-vriendin van [slachtoffer] , heeft onder meer verklaard dat er een discussie was tussen [slachtoffer] en verdachte en dat ze over en weer aan het bekvechten waren. Op enig moment zag ze dat [slachtoffer] behoorlijk dicht bij verdachte kwam staan. Ze zag dat verdachte met zijn rechterhand onderhands uithaalde in de richting van [slachtoffer] . Hierop hoorde ze [slachtoffer] roepen: “Hij heeft me gestoken”. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes uit zijn jas pakte en het in zijn rechterhand met zijn onderarm naar voren hield. Hij hield daarbij zijn bovenarm tot aan de elleboog langs zijn lichaam en stak zijn onderarm naar voren. [7]
Het door verdachte genoemde scenario – dat hij het mes voor zich heeft gehouden en dat [slachtoffer] daar zelf in is gelopen – vindt geen steun in de bewijsmiddelen en acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier bevat daarentegen wel aanwijzingen dat verdachte met het mes in zijn hand een voorwaartse beweging in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt, te weten de getuigenverklaring van [getuige] (die heeft verklaard dat ze zag dat verdachte met zijn rechterhand onderhands uithaalde in de richting van [slachtoffer] ).
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte het mes in zijn hand heeft gehad en daarmee een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] , waardoor hij [slachtoffer] met het mes in zijn buik heeft gestoken.
Poging doodslag
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen hoe het steken met het mes in de buik moet worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het met kracht steken met een mes in de buikstreek, waar zich kwetsbare en vitale organen bevinden, levert een aanmerkelijke kans op de dood op. De vraag is vervolgens of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Verdachte heeft zelf verklaard het mes (een mes met aan twee kanten snijvlakken) opengeklapt in zijn zak te hebben gehad. Vervolgens heeft hij dit mes op enig moment gepakt en vanaf vrij korte afstand gericht op [slachtoffer] . Bij het voorgaande is van belang dat sprake was van een minutenlang durende situatie waarbij verdachte en [slachtoffer] over en weer de confrontatie met elkaar bleven zoeken. Verdachte heeft tijdens die confrontatie, die zich afspeelde in het donker en waarbij [slachtoffer] door verdachte in zijn gezicht werd geschenen met een lampje, niet kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, een mes vasthad. Verder is van belang dat verdachte met kracht heeft gestoken, hetgeen niet alleen kan worden afgeleid uit de verklaring van [getuige] (die heeft verklaard over ‘uithalen’ door verdachte) maar ook uit het feit dat het mes door vier lagen kleding heen is gegaan. De voornoemde feiten en omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een gedraging (het steken met het mes) die naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig is gericht op levensberoving dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zou overlijden, bewust heeft aanvaard.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van poging doodslag zoals primair tenlastegelegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 oktober 2020 te Eefde,
in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , met dat opzet, met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp,in de buik
, althans in het lichaamheeft gestoken
en/of gesneden en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

(Putatief) noodweer en noodweerexces
De standpunten
De raadsvrouw heeft (primair) een beroep op noodweer gedaan waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van een noodweersituatie (al dan niet putatief) waarin verdachte zichzelf en anderen diende te verdedigen (of meende te moeten verdedigen) tegen onmiddellijk dreigend gevaar. Indien de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, meent de verdediging (subsidiair) dat sprake is van noodweerexces.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van het beroep op noodweer (kort gezegd) aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie, althans een situatie waarin verdachte het er voor mocht houden dat een noodweersituatie bestond, omdat [slachtoffer] gedurende de periode voorafgaand aan het delict zich provocerend en agressief had gedragen tegenover verdachte. Daarnaast was de situatie op 18 oktober 2020 dreigend omdat [slachtoffer] zich agressief gedroeg, steeds dichterbij kwam en verdachte bang was dat het slachtoffer een wapen in zijn zak had. De verdediging door verdachte was bovendien proportioneel, omdat verdachte enkel een mes in de hand heeft gehouden om [slachtoffer] op afstand te houden. [slachtoffer] kwam zelf steeds dichterbij en liep zelf plotseling in het mes. Ter onderbouwing van het subsidiaire beroep op noodweerexces heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte al erg bang was voor [slachtoffer] en hij dat nog meer was toen [slachtoffer] daar verscheen en op verdachte af kwam.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op (putatief) noodweer of noodweer(exces) omdat niet is voldaan aan de eis van proportionaliteit.
De beoordeling van de rechtbank
Noodweer?
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, oftewel: of er sprake was van een noodweersituatie. Onder een ogenblikkelijke aanranding valt ook een onmiddellijk dreigend reëel gevaar voor zo een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is niet voldoende.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte en [slachtoffer] zich op 18 oktober 2020 in een situatie bevonden waarbij zij over en weer – minutenlang – de confrontatie met elkaar op bleven zoeken. Verdachte riep meerdere keren tegen [slachtoffer] dat hij weg moest gaan, heeft met een lamp in het gezicht van [slachtoffer] geschenen en heeft [slachtoffer] gefilmd. [slachtoffer] gedroeg zich gedurende het conflict provocerend. [slachtoffer] is meerdere keren naar verdachte en diens partner gelopen en heeft hen tot op korte afstand genaderd. [slachtoffer] bleef in de omgeving van verdachte en ging niet weg toen verdachte hem vroeg te vertrekken.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake was van een noodweersituatie. [slachtoffer] was weliswaar luid en provocerend en hij kwam dichter bij verdachte en diens partner dan verdachte wenselijk vond, maar dit kan niet als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed worden beschouwd. Temeer niet, nu [slachtoffer] en verdachte over en weer de confrontatie met elkaar bleven zoeken. Gelet daarop komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Aan de vraag of verdachte proportioneel heeft gehandeld wordt gelet daarop niet toegekomen.
Putatief noodweer?
Vervolgens is de vraag of sprake was van putatief noodweer. Dat is het geval indien weliswaar geen sprake was van een noodweersituatie, maar wel van een situatie waarin verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Voor de beoordeling van putatief noodweer is een “enigszins geobjectiveerde waarneming” van belang. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor verdachte, maar ook voor derden (voor de gemiddelde mens) aannemelijk moet zijn geweest op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurde.
Verdachte heeft verklaard dat hij langere tijd bang was voor [slachtoffer] en dat hij vermoedde dat [slachtoffer] een wapen in zijn jas verborg. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het mes heeft gepakt voor zijn eigen veiligheid, zodat als [slachtoffer] iets zou doen, het mes ertussen zou zitten.
De rechtbank is, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die hierboven bij de bespreking van het beroep op noodweer zijn besproken, van oordeel dat er objectief gezien geen sprake was van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij verschoonbaar zich (het dreigende gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces?
Resteert de vraag of verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Voor een beroep op noodweerexces is eveneens vereist dat sprake is van een noodweersituatie. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat geen sprake is van een noodweersituatie. Reeds gelet daarop komt verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe.

7.De (voorwaardelijke) onderzoekswensen

Omdat de rechtbank niet tot integrale vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging komt zoals door de raadsvrouw is bepleit, komt de rechtbank toe aan de bespreking van de onderzoekswensen. Ter terechtzitting van 31 mei 2023 heeft de raadsvrouw een zestal (voorwaardelijke) onderzoekswensen geformuleerd, te weten:
Het toevoegen van stukken aan het dossier, waaronder de aangiftes die tegen [slachtoffer] zijn gedaan en de verdere stukken in de zaken tegen hem, waarin verdachte, zijn vrouw en zijn stiefdochter betrokken zijn om vervolgens van deze stukken kennis te nemen;
Het horen van mw. [naam partner verdachte] ;
Het horen van mw. [naam 1] ;
Het horen van dhr. [naam 2] ;
Het horen van dhr. [slachtoffer] ;
Het ter beschikking stellen van camerabeelden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken dienen te worden afgewezen, omdat ze niet voldoen aan het relevantiecriterium. De verzoeken zien veelal op hetgeen zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de conflictsituatie waarbij het bewezenverklaarde feit plaatsvond.
Oordeel rechtbank
De rechtbank beslist op de onderzoekswensen van de verdediging als volgt.
Het toevoegen van stukken aan het dossier, waaronder de aangiftes die tegen [slachtoffer] zijn gedaan en de verdere stukken in de zaken tegen hem, waarin verdachte, zijn vrouw en zijn stiefdochter betrokken zijn om vervolgens van deze stukken kennis te nemen:
De rechtbank is van oordeel dat het voegen aan het dossier en kennis nemen van deze stukken, niet van belang is voor enige in deze strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Het horen van mw. [naam partner verdachte] :
Het verzoek van de verdediging om mw. [naam partner verdachte] te horen, ziet blijkens de onderbouwing op vragen omtrent de gang van zaken ter plekke, de reden van het meebrengen van het mes, de angst voor [slachtoffer] bij haar en verdachte en het vermoeden van een tracking device onder de auto van [getuige] . De rechtbank begrijpt de strekking van deze vragen aldus dat die ziet op de vraag of verdachte daadwerkelijk met opzet heeft gestoken of dat sprake is geweest van een noodweersituatie dan wel objectief gezien van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat verdachte [slachtoffer] met opzet heeft gestoken op basis van de verklaring van [getuige] en de letselrapportage. Gelet hierop acht de rechtbank het overbodig om [naam partner verdachte] hierover nader te ondervragen. De raadsvrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd waarom de getuige overigens nader zou moeten worden gehoord. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Het horen van mw. [naam 1] en het horen van dhr. [naam 2] :
Het verzoek van de verdediging om mw. [naam 1] en dhr. [naam 2] te horen, ziet blijkens de onderbouwing op vragen omtrent eerdere voorvallen waarbij [slachtoffer] betrokken is geweest en bevindingen die met verdachte zijn gedeeld.
De rechtbank is van oordeel dat het horen van deze getuigen niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De rechtbank zal deze verzoeken daarom afwijzen.
Het horen van dhr. [slachtoffer] :
Het verzoek van de verdediging om dhr. [slachtoffer] te horen, ziet blijkens de onderbouwing op vragen omtrent de toedracht, zijn aanwezigheid aan de [adres] , de aanwezigheid van een tracker device en eerdere geweldsincidenten waarbij hij betrokken zou zijn geweest.
De rechtbank begrijpt de strekking van deze vragen aldus dat die ziet op de vraag of verdachte daadwerkelijk met opzet heeft gestoken of dat sprake is geweest van een noodweersituatie dan wel objectief gezien een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met opzet heeft gestoken op basis van de verklaring van [getuige] en de letselrapportage. Gelet hierop acht de rechtbank het overbodig om dhr. [slachtoffer] hierover nader te ondervragen. De raadsvrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd waarom de getuige overigens nader zou moeten worden gehoord. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Het ter beschikking stellen van camerabeelden:
Het verzoek van de verdediging tot het voegen van camerabeelden ziet er blijkens de onderbouwing op dat het voor de raadsvrouw niet duidelijk is over welke beelden de rechtbank beschikt en dat er mogelijk meer beelden zouden zijn. Dit betreft (zo begrijpt de rechtbank) onder meer video’s van [slachtoffer] die hij op Facebook zou hebben geplaatst.
De rechtbank overweegt dat het verzoek tot het ter beschikking stellen van camerabeelden niet nader is gespecificeerd. Voor zover het verzoek ziet op beelden c.q. video’s die [slachtoffer] op Facebook zou hebben gezet, is de rechtbank van oordeel dat deze video’s niet van belang zijn voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

8.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht – in het geval een bewezenverklaring volgt – rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de ouderdom van de zaak, de gevolgen die het incident voor verdachte zelf hebben gehad en de omstandigheid dat verdachte weinig keus had omdat de politie niet (tijdig) tegen het slachtoffer heeft opgetreden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag. Hij heeft het slachtoffer in zijn buik gestoken, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen en een aantal dagen opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Verdachte heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het letsel enigszins beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken. De aanleiding van dit geweldsincident was een langer lopend conflict tussen verdachte en het slachtoffer, hetgeen heeft geresulteerd in een confrontatie waar zowel verdachte als het slachtoffer een aandeel in hebben gehad. Het is verdachte geweest die vanwege het gedrag van het slachtoffer het toepassen van grof geweld – waardoor hij het leven van het slachtoffer in gevaar heeft gebracht – kennelijk gerechtvaardigd vond en nog steeds lijkt te vinden.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat er sprake is van enig tijdsverloop sinds het feit.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast, om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, een taakstraf van 240 uur opleggen, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de te verrichten taakstraf.

9.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Hij vordert een schadevergoeding van € 3.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 125,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering van € 125,00 kan worden toegewezen, en dat het immateriële deel van de vordering dient te worden gematigd tot een hoogte van € 2.000,00. Verder heeft de officier van justitie om toekenning van de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, gelet op de bepleite integrale vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op eigen schuld ex artikel 6:101 BW gedaan. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat de vordering te hoog is. Zij heeft betwist dat er immateriële schade is en verder betwist zij dat de kleding van [slachtoffer] onherstelbaar zou zijn beschadigd (voor zover het de kleding betreft waar geen gat in zit).
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost kapotte kleding is door de verdediging niet dan wel onvoldoende inhoudelijk betwist. De schadepost is verder voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor. De verdediging heeft aangevoerd dat de kleding mogelijk niet onherstelbaar beschadigd zou zijn. Nu de benadeelde partij de kleding niet heeft teruggekregen van de politie, doet dit niet ter zake. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 125,00.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat artikel 6:106 BW van toepassing is, omdat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00 vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank verwerpt het verweer dat deze schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [slachtoffer] kan worden toegerekend. Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW is geen sprake.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte – te weten het steken met een mes in de buikstreek van het slachtoffer – rechtstreeks heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel. Het gestelde handelen van [slachtoffer] in de periode voor de avond van 18 oktober 2020 noch het handelen op die avond zelf (volgens de verdediging: langsrijden zonder doel, nog eens terugkomen, uitschelden, niet weggaan, hinten op wapen in de zak, en op verdachte afrennen) zijn aan te merken als omstandigheden die, afgezet tegen het maken van een steekbeweging in de richting van de buik van [slachtoffer] door verdachte, tot de schade hebben bijgedragen.
Verdachte is vanaf 18 oktober 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De beoordeling van het beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het onder verdachte inbeslaggenomen mes te onttrekken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft om teruggave van het inbeslaggenomen mes verzocht.
De beoordeling door de rechtbank
Het onder verdachte inbeslaggenomen mes wordt verbeurd verklaard, omdat het bewezenverklaarde met behulp daarvan is begaan.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijdvan
twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd het mes;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]van
€ 125,00aan materiële schade en
€ 1.500,00aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 legt aan verdachte de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 1.625,00(zestienhonderd vijfentwintig) aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020495493, gesloten op 9 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 68-69.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 48.
4.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Noord- en Oost-Gelderland, p. 110-112.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 96
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 66.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 35; Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 mei 2023.