ECLI:NL:RBGEL:2023:3427

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
402437 en 407607
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met peildatum en waardering

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die sinds 1993 met elkaar zijn gehuwd. De partijen leven al langere tijd gescheiden van elkaar, maar hebben twee jaar gewacht met het indienen van een echtscheidingsverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was echter in geschil, met name de peildatum voor de waardering van de verschillende bestanddelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke peildatum van 13 april 2022, de datum van indiening van het verzoekschrift, bepalend is voor de verdeling van de gemeenschap. De vrouw heeft verzocht om de woning aan haar toe te delen, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, maar heeft bepaald dat de vrouw de helft van de overwaarde aan de man moet vergoeden. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel, de auto, de bankrekeningen, de activa en passiva van de vennootschap onder firma, en de aandelen in de besloten vennootschap. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw haar aandeel in de nalatenschap van haar overleden vader gelijkelijk met de man zal delen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/402437 FZ RK 22-1074 (echtscheiding)
C/05/407607 FZ RK 22-2279 (verdeling)
Datum uitspraak: 7 juni 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats man] ,
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
t e g e n
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te [trouwgemeente] .

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 april 2022;
het exploot van betekening van 26 april 2022;
het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2022;
het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken met bijlage, ingekomen op 16 augustus 2022;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Boukens van 24 november 2022.
1.2.
Op 5 december 2022 is van mr. Roossien nog een journaalbericht ontvangen. Dit bericht is als te laat ingediend teruggestuurd, omdat het binnen tien dagen voor de dag van de mondelinge behandeling is ingediend. Het journaalbericht behoort daarmee niet tot het procesdossier en is niet meegenomen bij de beoordeling van het geschil. Ditzelfde geldt voor het journaalbericht van mr. Boukens van 6 december 2022.
1.3.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 december 2022 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om een onderlinge regeling te treffen. Uit het journaalbericht van mr. Roossien van 22 maart 2023 en het journaalbericht van mr. Boukens van 23 maart 2023 is gebleken dat dit niet is gelukt. Mr. Roossien heeft daarom verzocht om een nieuwe schriftelijke uitlating, maar mr. Boukens heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen voldoende gelegenheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [huwelijksdatum] 1993 in de gemeente [trouwgemeente] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
De twee tijdens het huwelijk geboren kinderen van partijen zijn meerderjarig.

3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals in het verzoekschrift onder punt 7 is verzocht, althans een verdeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie meent dat behoort, althans te bevelen dat partijen met elkaar dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige persoon als volgens de wet;
te bepalen dat de vrouw volledige inzage dient te geven met betrekking tot de nalatenschap van haar overleden vader en de afwikkeling daarvan;
deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank het verzoek van de man af te wijzen, dan wel de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Zij verzoekt bij wege van zelfstandige verzoeken:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten dan wel vast te stellen zoals in het verweerschrift onder punt 2 tot en met 24 is verzocht, althans een verdeling te gelasten dan wel vast te stellen welke de rechtbank in goede justitie voorkomt.
3.3.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte af te wijzen en de vrouw te verplichten de bankafschriften van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] ten name van [naam vrouw] over te leggen, alsmede alle gegevens die betrekking hebben op de nalatenschap van de vader van de vrouw, ook voor wat betreft de voor zijn overlijden aan de vrouw gedane schenkingen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

de echtscheiding
4.1.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is hun beider verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
de pensioenrechten
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten kunnen worden verevend conform de standaardmethode van de Wet Verevening Pensioenrechten. Nu dit rechtstreeks uit de wet volgt, hoeft de rechtbank hierover geen beslissing te nemen.
de verdeling
4.3.
De verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is tussen partijen wel in geschil.
peildatum samenstelling en omvang gemeenschap
4.4.
Partijen zijn verdeeld over de peildatum voor de samenstelling en omvang van de gemeenschap, maar de wet biedt geen gelegenheid om van de wettelijke peildatum af te wijken. Op grond van artikel 1:99 BW is voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap de datum van ontbinding van de gemeenschap bepalend. Uit de wet volgt dat de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Het verzoekschrift is op 13 april 2022 ter griffie ingekomen, zodat deze datum als peildatum dient te gelden.
goederen en schulden
4.5.
Tussen partijen staat vast dat op 13 april 2022 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren:
activa
de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] ;
de inboedelgoederen;
de kleding en lijfsieraden;
e auto van het merk [auto 1] met als kenteken [nummer] ;
de bankrekeningen;
de activa en passiva van de vennootschap onder firma [naam VOF] ;
de aandelen in de besloten vennootschap [naam BV] ;
de fiscale vorderingen;
het aandeel van de vrouw in de erfenis van haar overleden vader;
passiva
de hypothecaire geldleningen bij de Rabobank [nummer] en de Fortis Bank [nummer] ;
het consumptief krediet bij de Rabobank [nummer] ;
de fiscale schulden.
4.6.
Tussen partijen is in geschil of de schuld aan de gemeente [gemeente] op naam van de man in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal deze schuld hierna afzonderlijk bespreken.
peildatum waardering
4.7.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken indien partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. In dit geval zijn partijen in [maand] 2020 gescheiden van elkaar gaan wonen. In de tussenliggende periode hebben partijen geprobeerd om in onderling overleg afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding. Dit is (ondanks de inzet van een mediator) niet gelukt. Tussen partijen is in geschil of om die reden van [datum] 2020 als peildatum moet worden uitgegaan, zoals de vrouw heeft betoogd. De man is het daarmee niet eens en heeft in de stukken betoogd dat van de datum van indiening van het verzoekschrift moet worden uitgegaan. Op de zitting heeft hij dit standpunt gewijzigd naar de datum van de beschikking. De rechtbank zal bij de verschillende bestanddelen aangeven van welke peildatum zij voor wat betreft de waardering uitgaat.
ad a. de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] ,
ad k. de hypothecaire geldleningen
ad l. het consumptief krediet
4.8.
Partijen zijn eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats vrouw] . Deze woning is belast met verschillende hypothecaire geldleningen. Ook is er sprake van een consumptief krediet.
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de vrouw kan worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypothecaire geldleningen en het consumptief krediet.
4.10.
De waarde van de woning is tussen partijen wel in geschil. De vrouw stelt dat partijen tijdens de onderhandelingen er altijd vanuit zijn gegaan dat de waarde van de woning € 507.000,- bedroeg. Volgens de vrouw heeft de man dit aan haar en aan de mediator laten weten. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat zij zouden uitgaan van de waarde op [datum] 2020 en dat een waardeverandering in de toekomst geen recht geeft op verrekening. Om die reden stelt de vrouw zich (primair) op het standpunt dat bij de verdeling van een waarde van € 507.000,- uitgegaan moet worden. Subsidiair stelt de vrouw - gelet op de redelijkheid en billijkheid - dat de woning getaxeerd dient te worden naar de waarde op de peildatum [datum] 2020. Indien de rechtbank beslist dat de woning naar de huidige waarde getaxeerd moet worden, dan stelt de vrouw (meer subsidiair) dat zij een vergoedingsrecht heeft, inhoudende dat aan haar toekomt een bedrag gelijk aan de door haar gemaakte kosten voor onderhoud en verbouwingen. Deze bedragen zijn door de vrouw voldaan, waardoor deze bedragen aan haar toekomen.
4.11.
De man stelt dat de waarde van € 507.000,- op een gegeven moment is opgenomen in een convenant, maar dit convenant is door de vrouw van de hand gewezen. Zij kan zich daarom niet beroepen op een (bindende) overeenkomst. De man wijst erop dat er in een mediation pas sprake is van een overeenkomst als beide partijen het convenant hebben ondertekend. Een uitzondering bestaat indien partijen over een deelonderwerp een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten. Daarvan is geen sprake. Ook betwist de man dat de vrouw recht heeft op een vergoedingsrecht, in ieder geval niet één die gelijk is aan de door haar gemaakte kosten van onderhoud en verbouwingen. De vrouw heeft op eigen initiatief en zonder overleg met de man onderhoud en verbouwingen laten uitvoeren (zoals het overschilderen van de woning, een nieuwe keuken en een raam in de zijgevel). In ieder geval is de waarde van de woning volgens de man niet verhoogd met een bedrag gelijk aan de gemaakte kosten.
4.12.
Uit de overgelegde stukken en uit de toelichting van partijen blijkt dat de man op 13 mei 2020 een e-mailbericht heeft gestuurd naar de mediator en de vrouw waarin is opgenomen: “
Ten aanzien van de eigen woning hebben we aangegeven dat [naam vrouw] er in blijft wonen, maar dat eigendom en hypotheek op beider namen blijft. Wel willen we de waarde op 1-4-2020 als ijkpunt nemen voor de verdeling en vastleggen dat waardeverandering in de toekomst geen recht geeft op verrekening. Tevens heeft [naam vrouw] het woongenot dus ook de lasten. Dit komt in het geheel niet overeen met de bepalingen in het convenant.” Dat partijen de bedoeling hadden om deze afspraken schriftelijk vast te leggen in een convenant is tussen partijen ook niet in geschil. In dat kader is ook het voorschot van € 13.000,- door de vrouw aan de man voldaan. Het convenant is uiteindelijk niet ondertekend door partijen en uit de e-mailberichten leidt de rechtbank af dat partijen de bedoeling hadden om een zogenoemde package deal te sluiten. In de e-mailberichten wordt namelijk gesproken over een ‘uitkoopbedrag’ en aangezien de hoogte van dit bedrag tussen partijen in geschil was, kan niet zonder meer worden vastgesteld dat er op individuele onderdelen (waaronder de waarde van de woning) daadwerkelijk sprake is van een overeenkomst. Temeer nu de man in zijn e-mailbericht van 1 februari 2021 aangeeft: “
Toch ben ik bereid om alsnog het convenant zoals het er nu ligt te tekenen. Als [naam vrouw] dit afwijst ga ik opnieuw om tafel, maar niet alleen om de waarde van [naam VOF] . Dan gaan alle eerder gemaakte afspraken van tafel en beginnen we helemaal opnieuw.” De vrouw heeft als reactie daarop laten weten dat zij dit convenant niet wilde ondertekenen. Het restant van het voorschot te weten € 5.500,- heeft zij uiteindelijk ook niet overgemaakt naar de man. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vrouw zich niet kan beroepen op de waarde van de woning zoals partijen destijds bij de mediator hebben besproken en dat er geen sprake is van een (deel)overeenkomst.
4.13.
Dat partijen vanaf [datum] 2020 feitelijk gescheiden leven en de man niet meer heeft bijgedragen aan de vaste lasten of andere kosten is voor de rechtbank geen aanleiding om van het uitgangspunt (de datum van verdeling) af te wijken. Daar staat namelijk tegenover dat de vrouw vanaf [datum] 2020 het alleen gebruik van de woning had en de man dit genot moest missen. Zij heeft geen vergoeding voor het alleen gebruik betaald. In het argument van de vrouw dat de man overeenstemming onmogelijk heeft gemaakt door zijn gedrag en opstelling ziet de rechtbank ook geen aanleiding om van het uitgangspunt (de datum van verdeling) af te wijken. Het is de vrouw die het convenant uiteindelijk van de hand gewezen heeft. De rechtbank begrijpt dat er sprake is van tijdsverloop tussen het moment waarop partijen uit elkaar zijn gaan wonen en het moment waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend, maar het stond beide partijen vrij om op een eerder moment een echtscheidingsprocedure te starten. Overigens is het de man die deze echtscheidingsprocedure is gestart. De rechtbank gaat daarom voorbij aan zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van de vrouw. Dit betekent dat de woning getaxeerd moet worden tegen de huidige waarde. Partijen zijn overeengekomen dat zij zich daarvoor zullen wenden tot [naam makelaar] te [plaats] .
4.14.
Omdat de woning getaxeerd moet worden tegen de huidige waarde en de vrouw geïnvesteerd heeft in de woning door middel van onderhoud en verbouwingen, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vergoedingsrecht. De vrouw heeft de hoogte van dit vergoedingsrecht pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling geconcretiseerd. Zij meent aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 59.538,80 en wenst de helft van dit bedrag te verrekenen met de door haar aan de man te betalen overwaarde van de woning. Uit de facturen die zij bij het journaalbericht van 24 november 2022 heeft overgelegd blijkt echter dat de werkzaamheden die hiermee gemoeid waren voor de datum waarop de gemeenschap is ontbonden ( 13 april 2022) hebben plaatsgevonden. Ook de facturen dateren van voor de peildatum. De vrouw heeft niet gesteld en/of onderbouwd dat zij deze facturen met (van de gemeenschap uitgesloten en aan haar toebehorend) privévermogen heeft voldaan. Om die reden gaat de rechtbank er vanuit dat deze werkzaamheden c.q. verbouwingen zijn gefinancierd met het vermogen van de gemeenschap en niet door de vrouw in privé. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de man zal toewijzen en hierna zal bepalen dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld tegen de huidige taxatiewaarde (door [naam makelaar] vast te stellen) en dat zij wegens overbedeling de helft van de overwaarde aan de man dient te voldoen (bestaande uit de helft van de taxatiewaarde minus de hypotheekschulden minus het consumptief krediet minus de notariskosten). Het vergoedingsrecht van de vrouw wijst de rechtbank af.
ad b. de inboedelgoederen
4.15.
Tijdens de zitting hebben partijen aangegeven dat zij in onderling overleg een dag en tijdstip zullen afspreken zodat de persoonlijke zaken van de man, zoals: fotoalbums uit zijn kindertijd, stripboeken, Lp’s, items die van zijn vader en/of opa zijn geweest, gereedschap en dergelijke door de vrouw aan hem kunnen worden overhandigd. Niet in geschil is dat partijen de overige zaken die op dit moment in zijn/haar bezit zijn behouden.
ad c. de kleding en lijfsieraden
4.16.
Niet in geschil is dat ieder van partijen inmiddels beschikt over zijn/haar kleding en lijfsieraden. De verzoeken hierover zal de rechtbank daarom afwijzen.
ad d. de auto van het merk [auto 1] met als kenteken [nummer]
4.17.
Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de man kan worden toegedeeld en dat hij wegens overbedeling een vergoeding van € 750,- aan de vrouw zal voldoen.
ad e. de bankrekeningen
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de volgende bankrekeningen tot de ontbonden gemeenschap behoren:
Bankrekening
Ter name van:
[nummer]
partijen
[nummer]
de man
[nummer]
de man
[nummer]
de man
[nummer]
de man
4.19.
Tussen partijen is in geschil of het saldo van de bankrekening op naam van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer 1] in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt, omdat de vrouw vindt dat van de peildatum [datum] 2020 moet worden uitgegaan.
4.20.
Partijen zijn het erover eens dat de en/of bankrekening en de op naam van de vrouw staande bankrekening ( [rekeningnummer 1] ) aan haar worden toegedeeld en dat de op naam van de man staande bankrekeningen aan hem worden toegedeeld.
4.21.
Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag van welke peildatum moet worden uitgegaan voor de waardering (van de te verdelen saldi). Anders dan de vrouw ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om aansluiting te zoeken bij de datum waarop de gemeenschap werd ontbonden, namelijk 13 april 2022. De vrouw heeft weliswaar betoogd dat zij de gemeenschappelijke bankrekening en de op haar naam staande bankrekening heeft gevoed, maar zij heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gesteld en onderbouwd dat deze rekeningen na [datum] 2020 (alleen nog) zijn gevoed met van de gemeenschap uitgezonderd privévermogen. Daarbij komt dat de gemeenschap op [datum] 2020 nog niet was ontbonden en dat niet is komen vast te staan dat partijen op [datum] 2020 de saldi van de aanwezige bankrekeningen hebben verdeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van te verdelen gemeenschapsvermogen, zodat de op 13 april 2022 aanwezige banksaldi tussen partijen verdeeld moeten worden. Dit leidt ertoe dat partijen elkaar over en weer informatie moeten geven over de banksaldi van alle rekeningen op 13 april 2022. Het op dat moment aanwezige saldo moet tussen partijen gedeeld worden bij helfte. Dit geldt dus ook voor de rekening van de vrouw met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] . Deze rekening heeft de vrouw weliswaar na de door haar voorgestelde peildatum ( [datum] 2020) geopend, maar nu de rechtbank van een andere peildatum uitgaat en deze bankrekening ook onderdeel uitmaakt van de ontbonden gemeenschap, dient zij ook het aanwezige saldo van deze rekening op 13 april 2022 te delen met de man.
4.22.
De man heeft verzocht om de bankafschriften van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] , maar dit verzoek zal de rechtbank afwijzen omdat de man niet heeft onderbouwd om welke reden hij belang heeft bij dit verzoek.
ad f) de activa en passiva van de vennootschap onder firma [naam VOF] .
4.23.
Beide partijen zijn van mening dat de activa en passiva van de vennootschap onder firma aan de vrouw kunnen worden toegedeeld, maar zij verschillen van mening over de peildatum voor de waardering en de waarde.
4.24.
De vrouw stelt dat bij de verdeling uitgegaan dient te worden van de (negatieve) waarde/eigen vermogen van het bedrijf op [datum] 2020. Volgens de vrouw heeft de man tijdens de onderhandelingen ook erkend dat sprake is van een negatieve waarde en dat dit verrekend moet worden met de overwaarde van de woning. De vrouw heeft toegelicht dat het redelijk en billijk is om uit te gaan van de waarde op [datum] 2020, omdat de vrouw sindsdien alle werkzaamheden in het bedrijf heeft uitgevoerd en de man niet. De winst na [datum] 2020 is volgens de vrouw volledig toe te schrijven aan de inspanningen van de vrouw, waardoor dit ook aan haar dient toe te komen.
4.25.
De man daarentegen stelt dat hij na zijn vertrek uit de echtelijke woning nog een deel van de administratie heeft gedaan en dat hij tot begin 2020 heeft meegewerkt en geïnvesteerd in het bedrijf om het een unieke positie te geven. Dit heeft bijgedragen aan de (latere) resultaten van het bedrijf Ook is hij nog steeds vennoot en in juridische zin nog aansprakelijk voor al hetgeen er gebeurt. Hij wil daarom uitgaan van de huidige waarde.
4.26.
De rechtbank overweegt allereerst dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de vennootschap onder firma inmiddels is omgezet naar een eenmanszaak. Zij heeft dit buiten de man om zo geregeld, omdat zij het bedrijf wil voortzetten. Omdat de rechtbank hiervan geen verifieerbare stukken heeft ontvangen en het niet duidelijk is of en zo ja, wanneer de vennootschap onder firma is omgezet in een eenmanszaak en de stellingen van partijen bovendien zien op de vennootschap onder firma, zal de rechtbank hierna ook van deze benaming uitgaan.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de waardering van de activa en passiva van de vennootschap onder firma moet worden uitgegaan van 13 april 2022 als peildatum. De rechtbank sluit hiermee aan bij de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Of de man al dan niet (administratieve) werkzaamheden heeft verricht voor de vennootschap onder firma in de periode na [datum] 2020, maakt niet dat van [datum] 2020 als peildatum moet worden uitgegaan. Een vennootschap onder firma is een rechtsvorm waarin meerdere zakenpartners samen verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering van een onderneming. Ook zijn de zakenpartners financieel aansprakelijk voor eventuele schulden die worden gemaakt. Of de man werkzaamheden heeft verricht en zo ja, welke is daarom niet van belang. Partijen zijn het er wel over eens dat de vrouw het bedrijf voortzet en dat de man vanaf de datum waarop het verzoekschrift is ingediend niet meer bij de bedrijfsvoering betrokken is. De vrouw heeft daarnaast nog verwezen naar productie 17 waaruit zou moeten blijken dat de man erkent dat partijen overeenstemming hebben over [datum] 2020 als peildatum en de negatieve waarde van de vennootschap onder firma op dat moment, maar hiervoor geldt hetzelfde als voor wat betreft de echtelijke woning van partijen. Partijen hadden in het kader van het mediationtraject de bedoeling om een package deal te sluiten en aangezien de hoogte van dit bedrag tussen partijen in geschil was, kan niet zonder meer worden vastgesteld dat er op individuele onderdelen (zoals de waarde van de vennootschap onder firma) daadwerkelijk sprake is van een overeenkomst. De rechtbank acht het wel redelijk dat vanaf de ontbinding van de gemeenschap het behaalde resultaat in de vennootschap onder firma aan de vrouw toekomt omdat de man daarop geen invloed meer had. Niet ter discussie staat dat de vrouw vanaf die datum de bedrijfsvoering uitsluitend op zich nam. Om die reden gaat de rechtbank uit van de peildatum 13 april 2022. Dit is bovendien ook logisch, aangezien partijen tijdens de mondelinge behandeling zijn overeengekomen dat de vrouw de verschuldigde belastingen vanaf 13 april 2022 voor haar rekening zal nemen ter zake het resultaat van de vennootschap onder firma.
4.28.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de boekhouder van partijen ( [naam boekhouder] ) de aangewezen persoon is om de waarde van de activa en passiva van de vennootschap onder firma op 13 april 2022 te bepalen. Indien er sprake is van een negatieve waarde, dan zullen partijen dit verrekenen met de overwaarde van de echtelijke woning. Dit staat ook niet ter discussie tussen partijen. Als er sprake is van een positieve waarde dan moeten partijen deze waarde gelijk delen. Hierbij merkt de rechtbank op dat bij de waardering van de activa en passiva van de vennootschap onder firma ook rekening gehouden moet worden met de latente belastingclaim. Vervolgens moet de waarde na aftrek van deze belastingclaim tussen partijen gelijk gedeeld worden, in die zin dat de vrouw de helft van de waarde minus de latente belastingclaim aan de man betaald.
ad g) de aandelen in de besloten vennootschap [naam BV] ;
4.29.
Partijen zijn het erover eens dat de aandelen in de besloten vennootschap [naam BV] aan de man kunnen worden toegedeeld, tegen vergoeding aan de vrouw van het bedrag gelijk aan de helft van de waarde van deze aandelen. Zij zijn het niet eens over de waarde van de aandelen en de peildatum voor de waardering van deze aandelen.
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval 13 april 2022 dient te gelden als peildatum voor de waardering van de aandelen. Uit de stukken blijkt namelijk dat de besloten vennootschap een geldlening heeft verstrekt aan de vennootschap onder firma. Om die reden vindt de rechtbank het belangrijk om de datum van de financiële afrekening gelijk te trekken met de datum van de vennootschap onder firma.
4.31.
Om de waarde van de aandelen te bepalen, zullen partijen zich eveneens wenden tot [naam boekhouder] , de boekhouder van partijen. De man zal de kosten van deze waardering voor zijn rekening nemen. Hierbij geldt ook dat rekening moet worden gehouden met de latente belastingclaim, maar daarover bestaat ook geen discussie tussen partijen. Vervolgens moet de waarde na aftrek van deze belastingclaim tussen partijen gelijk gedeeld worden. Dit geldt overigens alleen als er sprake is van een positieve waarde. De man moet de helft van de waarde minus de latente belastingclaim aan de vrouw betalen.
ad h) de fiscale vorderingen en schulden.
4.32.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de fiscale vorderingen en schulden die betrekking hebben op de periode tot 13 april 2022 in onderling overleg zullen regelen en delen. Deze vallen in de ontbonden gemeenschap. Voor de periode daarna is ieder van partijen afzonderlijk verantwoordelijk voor de op zijn/of haar naam staande belastingaanslagen en -teruggaven.
ad i) de erfenis van de vader van de vrouw
4.33.
De vader van de vrouw is op [datum] 2020 overleden. Partijen zijn het erover eens dat op deze nalatenschap geen uitsluitingsclausule van toepassing is. Het aandeel van de vrouw in de nalatenschap valt daarom in de ontbonden gemeenschap. De vrouw heeft aangegeven dat zij het netto bedrag dat zij verkrijgt uit de nalatenschap, dus haar aandeel in de nalatenschap minus de door haar verschuldigde erfbelasting gelijkelijk met de man zal delen en dat zij hem inzage zal geven zodra zij de (definitieve) stukken heeft ontvangen. Daar zijn partijen het over eens.
Volgens de man heeft de vrouw eind 2019 een schenking ontvangen. Gelet op dit tijdstip wordt deze schenking geacht op grond van het erfrecht te zijn verkregen. De vrouw heeft op dit punt naar voren gebracht dat zij een voorschot op de erfenis heeft gevraagd, vanwege de schulden die zij moest aflossen. Van een schenking is volgens de vrouw geen sprake. Dit voorschot wordt straks ingehouden op haar aandeel in de erfenis, dat nog aan haar moet worden uitbetaald. Volgens de vrouw zal dit ook blijken uit de (definitieve) stukken met betrekking tot de nalatenschap. Zoals hiervoor genoemd, zal de vrouw deze aan de man verstrekken zodra zij deze heeft ontvangen. Partijen zullen dit verder in onderling overleg afwikkelen.
de schuld aan de gemeente [woonplaats man]
4.34.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de schuld aan de gemeente op naam van de man een huwelijkse schuld is die in de ontbonden gemeenschap van goederen valt.
4.35.
De man is van mening dat er sprake is van een huwelijkse schuld. Hij stelt dat hij na zijn vertrek uit de echtelijke woning genoodzaakt was om bij de gemeente leenbijstand aan te vragen. Hij was financieel niet in staat om de opleiding met baangarantie tot chauffeur te volgen. Het gevolg hiervan was dat hij geen werk en geen inkomen had. Daarom moest hij leenbijstand aanvragen. Deze lening met betrekking tot de periode februari tot en met oktober 2021 ter grootte van € 9.464,72 moet worden terugbetaald. De lening is voor de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap aangegaan en is derhalve een huwelijkse schuld.
4.36.
De vrouw betwist dat de man een lening moest aangaan. Volgens de vrouw is hier geen sprake van een huwelijkse schuld, aangezien de lening na [datum] 2020 is aangegaan. De schuld komt daarom voor rekening van de man. Zij betwist ook de noodzaak voor het aangaan van een lening. De man had voldoende financiële middelen, aangezien hij een bedrag van € 4.000,- heeft ontvangen van [naam 1] , een bedrag van € 3.000,- van [naam 2] en een bedrag van € 13.000,- van de vrouw. De man had de eigen bijdrage voor de opleiding dus gemakkelijk kunnen betalen. Overigens is de opleiding niet doorgegaan vanwege corona. Ook stelt de vrouw dat zij (en vrienden van de man) vacatures naar de man hebben gestuurd, maar dat hij deze heeft afgewezen. De vrouw is van mening dat de man zich niet heeft ingezet om werk te verkrijgen, waardoor het voor zijn eigen verantwoordelijkheid komt dat hij geen inkomen had.
4.37.
De man heeft aanvullend naar voren gebracht dat hij in december 2020 een overeenkomst heeft getekend met [bedrijf] in [plaats] , maar die baan ging in januari 2021 niet door vanwege de financiën. Hij heeft toen inderdaad geld geleend van [naam 1] en [naam 2] om te kunnen verhuizen naar [plaats] . In juni 2020 kreeg de man een voorschot van € 10.000,- van de vrouw. Zijn totale vermogen bedroeg derhalve € 17.000,00. [naam 1] is vervolgens gedeeltelijk afgelost (€ 3.000,-), daarnaast diende een borg voor de huur te worden betaald van € 1.900, de huur over de maanden april tot en met januari bedroeg 10 x € 950,- ofwel € 9.500,-. Van het resterende bedrag van circa € 560,- per maand heeft de man geleefd (eten, drinken, enzovoort). Eind november 2020 heeft de vrouw nog een bedrag van € 3.000,- overgemaakt zodat de man het jaar door zou kunnen komen. Volgens de man had hij - gelet op het bovenstaande - niet voldoende middelen om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Ten aanzien van de vacatures heeft hij opgemerkt dat hij geen woonruimte in [provincie] kon vinden en dat hij daarom is verhuisd naar [plaats] . De doorgestuurde vacatures waren geen reële opties, omdat deze in [trouwgemeente] waren of in een totaal afwijkend vakgebied.
4.38.
De rechtbank overweegt het volgende. Zoals eerder aangegeven, gaat de rechtbank uit van 13 april 2022 als peildatum voor de samenstelling en omvang van de gemeenschap. De rechtbank heeft echter onvoldoende informatie van de man ontvangen over deze lening. Voor de rechtbank is niet vast te stellen of de schuld er nog was op 13 april 2022. Ook is het voor de rechtbank niet duidelijk wat de man concreet verzoekt met betrekking tot deze lening. Nu de man geen concreet verzoek heeft gedaan en ook onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd, zal de rechtbank de schuld buiten beschouwing laten.
het voorschot
4.39.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw aan de man een voorschot heeft betaald van € 13.000,-, gaat de rechtbank er vanuit dat zij dit zullen verrekenen met de uiteindelijke overbedelingsvergoeding die voortvloeit uit deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] 1993 in de gemeente [trouwgemeente] ;
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt:
de woning
  • bepaalt dat de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de voorwaarden dat zij de op de woning rustende hypothecaire geldleningen en het consumptief krediet bij de Rabobank en de Fortis Bank geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen en het consumptief krediet;
  • partijen zullen zich wenden tot [naam makelaar] te [plaats] om de huidige waarde van de woning bindend te laten taxeren;
  • de vrouw dient op het moment van de notariële levering van de woning aan haar de helft van de overwaarde aan de man te vergoeden (bestaande uit de taxatiewaarde minus de hypothecaire schulden, het consumptief krediet en de notariskosten);
de inboedel
- partijen zullen in onderling overleg een dag en tijdstip afspreken zodat de persoonlijke zaken van de man, zoals: fotoalbums uit zijn kindertijd, stripboeken, Lp’s, items die van zijn vader en/of opa zijn geweest, gereedschap en dergelijke door de vrouw aan de man kunnen worden overhandigd;
de auto
- bepaalt dat de auto van het merk [auto 1] met als kenteken [nummer] aan de man wordt toegedeeld en dat hij wegens overbedeling een vergoeding van € 750,- aan de vrouw zal betalen;
de bankrekeningen
- bepaalt dat partijen elkaar over en weer inzage moeten verschaffen in het saldo van de verschillende bankrekeningen zoals genoemd in rechtsoverweging 4.18. en de bankrekening op naam van de vrouw bekend onder [rekeningnummer 1] op 13 april 2022 en bepaalt dat de op dat moment aanwezige saldi tussen partijen moet worden gedeeld bij helfte;
[naam VOF]
- bepaalt dat de activa en passiva in de vennootschap onder firma Het [naam VOF] aan de vrouw worden toegedeeld, dat de boekhouder van partijen ( [naam boekhouder] ) de waarde van de vennootschap onder firma bindend vaststelt, dat voor wat betreft de waardering van de vennootschap onder firma moet worden uitgegaan van [datum] 2022 als peildatum, dat wanneer er sprake is van een negatieve waarde partijen dit met de overwaarde van de echtelijke woning zullen verrekenen en als er sprake is van een positieve waarde rekening moet worden gehouden met de latente belastingclaim en de vrouw de helft van het restant (de waarde minus de latente belastingclaim) aan de man zal betalen;
de aandelen in [naam BV]
- bepaalt dat de aandelen in de besloten vennootschap [naam BV] aan de man worden toegedeeld, dat de boekhouder van partijen ( [naam boekhouder] ) de waarde van de aandelen in [naam BV] bindend vaststelt, dat voor wat betreft de waardering van de vennootschap onder firma moet worden uitgegaan van 13 april 2022 als peildatum, dat de man de kosten van deze waardering voor zijn rekening zal nemen, dat bij de waardering van de aandelen rekening moet worden gehouden worden met de latente belastingclaim en dat de man de helft van het restant (de waarde minus de latente belastingclaim) aan de vrouw zal betalen als er sprake is van een positieve waarde;
de fiscaliteiten
- bepaalt dat partijen eventuele fiscale vorderingen en schulden tot 13 april 2022 in onderling overleg zullen verrekenen;
de nalatenschap
- bepaalt dat dat de vrouw haar aandeel in de nalatenschap (en eventuele schenking) van haar vader minus de erfbelasting (en eventuele schenkbelasting) gelijkelijk met de man zal delen en dat zij hem inzage zal geven in de nalatenschap en de afwikkeling daarvan zodra zij de (definitieve) stukken heeft ontvangen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.P. van der Meer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.