ECLI:NL:RBGEL:2023:3820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/05/420823 / KZ ZA 23-94
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijke woning in kort geding na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die in het verleden met elkaar gehuwd zijn geweest. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Kara, vorderde onder andere dat de gedaagde partij zou meewerken aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning, die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 19 juli 2022 is uitgesproken en dat de gedaagde partij zijn medewerking aan de verkoop van de woning dient te verlenen, zoals bepaald in de echtscheidingsbeschikking. De gedaagde partij had hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de verplichting om mee te werken aan de verkoop.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien er een gegadigde is voor de woning en de gedaagde partij op dat moment de vaste lasten niet betaalde. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld om uiterlijk 30 oktober 2023 de woning te verlaten en te ontruimen, en heeft de eisende partij gemachtigd om de woning te gelde te maken. De vorderingen van de eisende partij zijn toegewezen, met uitzondering van de machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm van justitie te laten uitvoeren, wat is afgewezen. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.615,52, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/420823 / KZ ZA 23-94
Vonnis in kort geding van 6 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats ],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij],
advocaat: mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats ],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij],
procederend in persoon,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de aanvullende producties 26 t/m 28 aan de zijde van [eisende partij]
- de mondelinge behandeling van 5 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd te [plaats ]. Bij beschikking van 19 juli 2022 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is ingeschreven op 16 december 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort de in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning, gelegen te [adres] (hierna: de woning). In de echtscheidingsbeschikking is onder punt 4 bepaald dat [gedaagde partij] zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning. De echtscheidingsbeschikking is verder uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
[gedaagde partij] heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking. [gedaagde partij] heeft daarnaast een schorsingsverzoek ingediend ter zake de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de echtscheidingsbeschikking. Het schorsingsverzoek van [gedaagde partij] is afgewezen bij beschikking van 17 november 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.4.
Vanaf april 2023 is op verzoek van [eisende partij] door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen beslag gelegd op het salaris van [gedaagde partij] ter zake de nakoming van de alimentatieverplichting.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] veroordeelt tot nakoming conform punt 4 van de beslissing van de echtscheidingsbeschikking van 19 juli 2022, althans [gedaagde partij] gebiedt per direct zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering aan derden van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
II. [eisende partij] machtigt tot het te gelde maken van de woning en tevens [eisende partij] op grond van artikel 3:300 lid 1 BW machtigt om alles te doen en te laten wat noodzakelijk is voor de verkoop en notariële levering van de woning en daarnaast bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats komt van de voor de verkoop en notariële levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde partij],
III. [gedaagde partij] veroordeelt om uiterlijk 30 oktober 2023 de woning te verlaten en te ontruimen alsmede ontruimd te houden, alsmede (bezem)schoon op te leveren, onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking aan [eisende partij], althans de koper(s),
IV. [eisende partij] machtigt om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van de veroordeling ter zake de ontruiming te bewerkstelligen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv, indien [gedaagde partij] in gebreke blijft aan de veroordeling ter zake de ontruiming van de woning te voldoen,
V. met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer. [gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij].
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
spoedeisend belang
4.2.
[eisende partij] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vordering. Er is op dit moment een gegadigde voor de woning die een koopprijs biedt waar beide partijen mee akkoord zijn en die akkoord is met de door [gedaagde partij] verzochte leveringsdatum van 1 november 2023. Bovendien betaalt [gedaagde partij] op dit moment de vaste lasten behorende bij de woning niet. Ten slotte heeft [eisende partij] op dit moment geen eigen woonruimte en is ze (deels) afhankelijk van de overwaarde van de woning voor nieuwe woonruimte. Van [eisende partij] kan dan ook niet verwacht worden dat zij een uitspraak in een bodemprocedure afwacht. Het spoedeisend belang is door [gedaagde partij] ook niet betwist.
bezwaar stukken
4.3.
[gedaagde partij] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de producties 26 t/m 28 omdat deze niet binnen 24 uur voor aanvang van de zitting in het geding zijn gebracht. De producties 26 t/m 27 betreft correspondentie waarbij de advocaat van [gedaagde partij] betrokken was, en waarmee [gedaagde partij] geacht wordt bekend te zijn. Productie 28 is een kort bericht van de woningbouwvereniging. [gedaagde partij] heeft kennis genomen van de stukken en wordt niet in zijn belang geschaad door het te laat indienen. De stukken worden daarom toegestaan.
vorderingen
4.4.
Ter zitting is met [eisende partij] besproken wat het belang is bij het instellen van zowel de vordering onder I als de vordering onder II. Toewijzing van de vordering onder II zou immers toewijzing van de vordering onder I overbodig maken. Bovendien is de vordering onder I een herhaling van hetgeen waartoe [gedaagde partij] reeds in de beschikking is veroordeeld, zij het op straffe van een dwangsom. De vordering onder II biedt echter ook al een dwangmiddel. [eisende partij] heeft aangegeven dat zij bij voorkeur toewijzing van de vordering onder II wenst, maar dat volledigheidshalve de vordering onder I ook is ingediend. Er is daarom ter zitting besproken dat de vordering onder II wordt gezien als de primaire vordering en de vordering onder I als de subsidiaire vordering.
medewerking verkoop woning
4.5.
In de echtscheidingsbeschikking is beslist dat [gedaagde partij] moet meewerken aan de verkoop van de woning. De beschikking is daarbij uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het verzoek van [gedaagde partij] om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen is afgewezen. Dit betekent dat [gedaagde partij] de veroordeling uit de echtscheidingsbeschikking moet nakomen, ook al heeft hij hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met de uitkomst.
4.6.
[gedaagde partij] heeft ter zitting gezegd dat hij de woning niet kan overnemen en dat hij wel degelijk meewerkt aan de verkoop van de woning. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde partij] meerdere keren voorwaarden heeft gesteld aan zijn medewerking. In eerste instantie wilde [gedaagde partij] dat een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst zou worden opgenomen voor het geval in hoger beroep zou worden beslist dat hij de woning mocht proberen over te nemen. Vervolgens heeft [gedaagde partij] als voorwaarde gesteld dat het loonbeslag werd opgeheven. Toen [eisende partij] met opheffing van het beslag akkoord ging, heeft [gedaagde partij] als voorwaarde gesteld dat het te betalen alimentatiebedrag verlaagd zou worden voor de duur van de procedure in hoger beroep. [eisende partij] heeft haar akkoord inmiddels weer ingetrokken. [gedaagde partij] mag deze voorwaarden niet stellen. [gedaagde partij] is veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning en de voorwaarden die [gedaagde partij] stelt werken belemmerend. Ter zitting heeft [gedaagde partij] wederom niet toegezegd dat hij onvoorwaardelijk zou meewerken aan de verkoop van de woning. [gedaagde partij] voert aan dat hij geen particuliere huurwoning kan huren omdat hij daarvoor een loonstrook moet laten zien waaruit blijkt dat hij drie keer de huur kan betalen. Door het loonbeslag en de alimentatiebetalingen kan hij dat niet. Dit komt echter voor rekening en risico van [gedaagde partij]. [gedaagde partij] is immers verplicht om de alimentatie te betalen en dat heeft hij niet gedaan. Het feit dat [gedaagde partij] in hoger beroep is gegaan maakt dat niet anders.
4.7.
Een machtiging tot het ten gelde maken van een gemeenschappelijk goed kan op grond van artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek alleen verleend wordt ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. De voorzieningenrechter acht de omstandigheden dat er op dit moment een gegadigde is die een koopprijs biedt waar allebei de partijen akkoord mee zijn en die akkoord is met de door [gedaagde partij] gevraagde leveringsdatum van 1 november 2023, het feit dat [gedaagde partij] heeft bevestigd dat hij de woning niet kan overnemen en dat [gedaagde partij] tot op heden op gronden die geen verband houden met de verkoop van de woning zijn volledige medewerking onthoudt, voldoende om te spreken van gewichtige redenen. De vorderingen onder II en III worden daarom toegewezen. Omdat de primaire vordering onder II is toegewezen komt de voorzieningenrechter niet toe aan de subsidiaire vordering onder I (zie 4.4).
machtiging sterke arm
4.8.
De gevorderde machtiging om de ontruiming te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [gedaagde partij] komen.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet redenen om af te wijken van het uitgangspunt om de proceskosten te compenseren vanwege de (voormalige) relatie tussen partijen. [gedaagde partij] is reeds bij de echtscheidingsbeschikking veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning. Zijn verzoek om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring is afgewezen. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden sinds die tijd. Desalniettemin werkt [gedaagde partij] niet volledig mee aan de verkoop. [gedaagde partij] zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
222,52
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.615,52
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
machtigt [eisende partij] tot het te gelde maken van de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] en machtigt [eisende partij] tevens op grond van artikel 3:300 lid 1 BW om alles te doen en te laten wat noodzakelijk is voor de verkoop en notariële levering van de voornoemde onroerende zaak, en bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats komt van de voor de verkoop en notariële levering van de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde partij],
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om uiterlijk 30 oktober 2023 de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres], met alle zich daarop en daarin bevindende personen en roerende zaken, te verlaten en te ontruimen alsmede ontruimd te houden, alsmede (bezem)schoon op te leveren, onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van [eisende partij], althans de koper(s),
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.615,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
LS/PB