2.1.Om voor deze betaalde transitievergoeding gecompenseerd te worden heeft eiseres op 6 januari 2022 bij het UWV een ‘Aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging’ ingediend. Ten behoeve van deze aanvraag heeft eiseres de loonstroken over de maanden oktober 2020 tot en met november 2021, de beëindigingsovereenkomst van 29 juli 2021, de arbeidsovereenkomst van werknemer van 28 juni 1996, een bankafschrift van de aan werknemer betaalde transitievergoeding en een berekening van de hoogte van transitievergoeding meegestuurd met de aanvraag. Na ontvangst van de aanvraag is het UWV overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
3. Het UWV heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (het Besluit) bestaat het basissalaris uit het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur. Het basissalaris bedraagt bruto € 4.098,-. De overeengekomen vakantietoeslag bedraagt 8% van het basissalaris. Dat is bruto € 327,84. Eiseres en werknemer zijn ook een provisieregeling overeengekomen. In de situatie van werknemer is het UWV van mening dat eiseres de provisie over het derde kwartaal 2021 niet al verschuldigd was in de twaalf maanden voordat de arbeidsovereenkomst eindigde. De arbeidsovereenkomst eindigde per 1 oktober 2021. Eerst na afloop van een kwartaal is vast te stellen wat het bedrag aan provisie is waar werknemer recht op had. Dat betekent dat pas na afloop van het derde kwartaal van 2021 sprake is van een verschuldigd bedrag aan provisie. Daarom kan de betaalde provisie over dit kwartaal niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het maandloon. Deze provisie is namelijk niet verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het eind van de arbeidsovereenkomst. Uit de provisieregeling valt niet te concluderen dat eiseres de provisie over het derde kwartaal van 2021 al verschuldigd was voor 1 oktober 2021. De provisie die over het derde kwartaal van 2020 is betaald wordt wel meegenomen in de berekening van het maandloon, omdat eiseres die betaald heeft binnen de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband. Er is geen sprake van verlenging van de referteperiode. In totaal wordt aan provisie een bedrag van € 27.021,87 meegenomen. Per maand is dat € 2.251,82. Het maandloon bedraagt dan € 6.677,66. Uitgaande van het aantal dienstjaren van werknemer van 25,0995 is de hoogte van de compensatie bepaald op € 55.868,64.
4. Eiseres heeft samengevat het volgende aangevoerd. De wettelijke regeling van de transitievergoeding in artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is van dwingendrechtelijke aard. Ook zijn de bepalingen van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (het Besluit) van toepassing. Voor de provisie die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is, is bepalend wat in artikel 2, onder 3, van het Besluit is bepaald. Noch uit de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot betaling van vaste loon en provisie noch uit andere bepalingen blijkt dat gekeken zou moeten worden naar de feitelijke betaling van de provisie en niet naar de vraag of de provisie over de desbetreffende periode verschuldigd is. Daarom is er geen enkel rechtsgeldig argument waarom in dit geval de in oktober 2021 betaalde provisie over het derde kwartaal van 2021 niet zou moeten worden meegenomen en wel de betaling van de provisie over het derde kwartaal van 2020. Het door het UWV gehanteerde argument dat aan het einde van het dienstverband de provisie over het derde kwartaal van 2021 nog niet verschuldigd was, is niet juist, omdat de verschuldigdheid vaststaat op basis van wat tussen partijen is overeengekomen. Het moment van feitelijke betaling is niet beslissend. Eiseres verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019. Daaruit kan volgens haar worden afgeleid dat in beginsel vastgehouden moet worden aan de aanspraken op loon ontstaan in de referteperiode en dat verlenging van deze periode alleen bij bijzondere omstandigheden aan de orde kan zijn. De wettelijke regeling met betrekking tot de transitievergoeding laat niet toe dat een werkgever de variabele beloning voortvloeiende uit de door de werknemer verrichte werkzaamheden over het laatste kwartaal van het dienstverband buiten beschouwing zou laten. Daarom dient de wijze waarop hier de transitievergoeding is bepaald te worden gevolgd door het UWV bij het vaststellen van de hoogte van de compensatie.
5. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de provisie verschuldigd is als het ook vorderbaar is voor een werknemer. In de situatie van eiseres wordt jaarlijks achteraf vastgesteld of er recht op provisie bestaat. Driemaal per jaar kan er, als er voldaan is aan de voorwaarden, een voorschot op de provisie betaald worden. Op grond daarvan is vast te stellen dat eenmaal per jaar vast komt te staan of en tot welk bedrag eiseres de betaling van provisie aan werknemer verschuldigd is. Dan wordt er een nabetaling gedaan of bij gebleken van te veel betaalde provisie een verrekening met het salaris in de komende maanden. Gezien de salarisstroken die bij de aanvraag zijn meegezonden, de bestendige gang van zaken bij eiseres om de maand na afsluiting van het kwartaal de provisie te betalen en het feit dat er volgens eiseres nooit sprake is geweest van het niet halen van de doelstellingen van de provisie, is terecht vastgesteld dat eiseres de provisie per kwartaal verschuldigd is en uitbetaalt aan werknemer. Niets wijst er nog op dat er gedurende het jaar sprake is van een voorschot. Nu eiseres achteraf na drie maanden de provisie bepaalde en betaalde is het zo dat dan pas op dat moment de betaling van de provisie door eiseres verschuldigd is en werknemer bij het uitblijven van betaling daarvan een vordering bij eiseres kan instellen. Dat eiseres bij het vaststellen van de transitievergoeding een ander standpunt heeft ingenomen blijft voor haar rekening en risico.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de hoogte van het basissalaris, de hoogte van de vakantietoeslag en het aantal dienstjaren van werknemer tussen partijen niet in geschil is. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de referteperiode voor de berekening van de hoogte van de compensatie van door eiseres aan werknemer betaalde transitievergoeding loopt van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021. Partijen zijn het echter niet eens over welke bedragen aan provisie (dus de provisie uit welke kwartalen) dienen te worden meegenomen in deze berekening.
7. De rechtbank maakt uit de afspraken die op 29 mei 2001 tussen eiseres en werknemer zijn gemaakt over het recht op provisie op dat in de maand februari de definitieve hoogte van de provisie bepaald wordt van het jaar daarvoor. In de maanden juni, augustus en november van het lopende jaar wordt door eiseres aan werknemer een voorschot op de provisie betaald indien en voor zover in het voorafgaande kwartaal de door werknemer gerealiseerde honoraria meer bedragen dan een drempelbedrag. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat op deze momenten het exacte bedrag aan gerealiseerde provisie werd betaald en niet bijvoorbeeld een standaard bedrag als voorschot. Dit is alle jaren dat werknemer bij eiseres in dienst was zo gegaan. Indien deze uitbetalingen uiteindelijk zouden leiden tot een te hoge uitkering aan provisie op basis van de honoraria op jaarbasis dan zal verrekening plaatsvinden over de maanden februari, maart en april van het daarop volgende jaar. Bij te lage uitkering aan provisie volgt in deze maanden een nabetaling. Op de zitting heeft eiseres ook verklaard dat er gedurende het dienstverband nooit een verrekening of nabetaling van provisie heeft plaatsgevonden.