ECLI:NL:RBGEL:2023:4051

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
05/224373-20 en 21/006220-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling van politieambtenaren met verwerping van noodweer

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van politieambtenaren. De zaak vond plaats op 4 en 5 september 2020, waarbij de verdachte betrokken was bij een geweldsincident in Wezep en Apeldoorn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 september 2020 met een mes heeft gestoken naar [benadeelde partij 1], wat resulteerde in een verwonding aan diens rug. De rechtbank achtte het bewijs voor deze handeling voldoende, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de verdachte niet overtuigend kon aantonen dat hij zich in een situatie van onmiddellijke dreiging bevond. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het mishandelen van drie politieambtenaren tijdens zijn arrestatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werden verschillende vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/224373-20 en 21/006220-17 (TUL)
Datum uitspraak : 11 juli 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2020 te Wezep, gemeente Oldebroek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal in het lichaam van voornoemde personen heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Hattem, een ambtenaar, te weten een lid van de Ondersteuningsgroep Oost-Nederland, werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met kracht) in de duim van voornoemde politieambtenaar te bijten;
3.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Apeldoorn, een ambtenaar, [benadeelde partij 3] (werkzaam als arrestantenbewaker bij politiebureau Apeldoorn / agent van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde partij 3] te slaan/stompen (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 3] ten val kwam);
4.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Apeldoorn, een ambtenaar, [benadeelde partij 4] (werkzaam als arrestantenbewaker bij politiebureau Apeldoorn / surveillant van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde partij 4] te slaan/stompen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken met betrekking tot [benadeelde partij 2] . Mocht de rechtbank hierin niet meegaan, dan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer. Voor zover feit 1 ziet op [benadeelde partij 1] heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu sprake was van noodweer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 bepleit dat een bewezenverklaring kan volgen voor het eenmaal slaan op het lichaam van de verbalisant, maar uitdrukkelijk niet voor het slaan op diens hoofd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 – [benadeelde partij 2]
Op 4 september 2020 is aangever [benadeelde partij 2] bij een steekpartij voor het café [naam café] ernstig gewond geraakt. In zijn aangifte heeft hij daarover verklaard dat hij (als hij op enig moment buiten het café komt) zich niet kan herinneren dat hij is geslagen, maar dat ineens zijn buik raar voelde en dat hij toen dacht ‘ik ben gestoken’. Hij verklaart niet te hebben gezien of [verdachte] (verdachte) hem heeft gestoken, maar aangever stond op het moment dat hij dat rare gevoel kreeg tegenover [verdachte] . Ter gelegenheid van zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij (nadat hij naar buiten is gerend) opeens een raar gevoel in zijn zij had en denkt dat hij is gestoken. Het laatste en enige beeld wat hij – toen hij naar buiten rende – heeft, is dat hij tegenover [verdachte] en [naam 1] (de rechtbank begrijpt: de toen daar ook aanwezige [naam 1] ) stond.
De rechtbank concludeert dat aangever niet heeft gezien, dát hij is gestoken en dus ook niet door wie en dat, voor zover uit zijn aangifte zou volgen dat verdachte de mogelijke dader is, daar naar aanleiding van zijn verhoor als getuige onduidelijkheid over is ontstaan, nu aangever de mogelijkheid in het leven roept dat [naam 1] hem heeft gestoken.
Het enige andere bewijsmiddel dat verdachte als dader van dit steekincident aanwijst, is gelegen in de verklaringen van [getuige 1] . Hij heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte uithaalde met een mes naar aangever. Het ging allemaal heel erg snel en hij, [getuige 1] , was in paniek. Hij zag verdachte uithalen op de plek waar aangever gestoken is. Hij heeft niet gezien dat het mes in het lichaam kwam. Hoewel de rechtbank – anders dan de verdediging – geen reden heeft te twijfelen dat getuige naar waarheid verklaart, kan de rechtbank op basis van zijn verklaring niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken. Ook niet als die verklaring gelezen wordt in combinatie met de verklaring van aangever. De situatie was chaotisch en zoals getuige verklaart ging het allemaal erg snel en was getuige in paniek. De rechtbank acht onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen voorhanden. Dit betekent dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Feit 1 – [benadeelde partij 1]
Op 4 september 2020 is aangever [benadeelde partij 1] bij een steekpartij voor het café [naam café] gewond geraakt. Hij heeft aangifte gedaan van poging doodslag c.q. zware mishandeling. In die aangifte heeft hij verklaard, dat als hij op de bewuste avond uit het café is gerend en zich op enig moment (samengevat weergegeven)
ontdaan heeftvan een viertal jongens, hij een rare klap in zijn rug voelt, alsof iemand hem probeerde te slaan, maar het niet helemaal ging. Hij had nog geen halve seconde waarin hij zich omdraaide en toen zag hij dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) een groot mes in zijn hand had. Het was een zwart mes. Hij denkt wel zo’n 20 centimeter. [verdachte] hield het mes – in zijn beleving – voor zich met de punt naar voren gericht, dus van zich af. Aangever haalde zijn hand naar zijn rug, waar hij de klap voelde en hij zag zijn hand helemaal onder het bloed. [2]
Door getuige [getuige 2] is zakelijk weergegeven verklaard, dat hij op een gegeven moment gedurende de vechtpartij samen met [benadeelde partij 1] en een ander tegenover een man of zes komt te staan. [benadeelde partij 1] staat dan schuin voor hem ongeveer een meter bij hem vandaan. Hij ziet dat [verdachte] op [benadeelde partij 1] afrent en hem steekt. [verdachte] kwam achter hen aanlopen. Hij kwam uit hun rug lopen. Hij ziet dat [verdachte] [benadeelde partij 1] in zijn rug steekt. Hij ziet dat [verdachte] een groot mes bij zich had. Hij denkt dat het mes in totaal 30 centimeter lang is. Het leek op een vechtmes, zoals je in films ziet, aldus getuige. [3]
Verdachte heeft verklaart dat hij aangever met een mes een prikje heeft gegeven [4] , zij het uit noodweer; daarover meer.
Door een forensisch arts is ten aanzien van de verwonding van aangever [benadeelde partij 1] een letselinterpretatie opgemaakt. Daarin staat het volgende beschreven:

1. "Welk letsel merkt u aan snij- dan wel steekletsel?"

Er is sprake van één verwonding op de rug van slachtoffer. Door de behandelaar wordt deze wond omschreven als laceratie of als steekwond:
Gezien de beschrijvingen over de toedracht, het ontbreken van gegevens over lengte, breedte en diepte van de wond én de conclusie is het niet mogelijk om met enige mate van zekerheid aan te geven of er sprake geweest is van een steekletsel of een snijletsel (…)
"Wat is de aard, ernst en de plaats van dit letsel?"
De exacte aard van het letsel is (…) niet met zekerheid aan te geven. Er lijkt sprake van een snij- of steekletsel wat in de meeste gevallen wordt veroorzaakt door een scherp snijdend voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes, dolk, stiletto, glas of vergelijkbare voorwerpen. Met dergelijke voorwerpen kunnen afhankelijk van kracht, richting en plaats van de impact diepere verwondingen worden toegebracht. Bij slachtoffer is de diepte van de wond beperkt gebleven tot de rug-wand en zijn geen inwendige organen geraakt. Hierdoor is de ernst van het letsel beperkt gebleven (…)
"Betreft het potentieel levensbedreigend letsel?"
Bij scherpe verwondingen op de rug op de plaats zoals die bij slachtoffer is geconstateerd kunnen bij penetratie tot in de borstkas of buikholte vitale organen zoals hart, longen, milt, linker nier en aorta en andere grote slagaders geraakt worden waardoor fatale bloedingen kunnen ontstaan (…)
"Wat zouden de gevolgen geweest kunnen zijn zonder medisch ingrijpen?"
Bij het geconstateerde letsel is er behoudens wondverzorging geen verdere medische behandeling nodig geweest. Zonder medisch ingrijpen zou in dit geval fors maar geen levensbedreigend bloedverlies zijn opgetreden en zou de wond naderhand waarschijnlijk geïnfecteerd en ontstoken geraakt zijn waarna een groot breed blijvend zichtbaar litteken zou zijn ontstaan.
"Is er gezien de plaats/diepte van de verwonding een aanmerkelijke kans geweest dat één of meerdere vitale organen geraakt hadden kunnen worden?"
Bij scherpe verwondingen op de rug op de plaats zoals die bij slachtoffer is geconstateerd kunnen bij penetratie tot in de borstkas of buikholte vitale organen zoals hart, longen, milt, nieren, aorta en andere grote slagaders geraakt worden waardoor fatale bloedingen kunnen ontstaan. Er is dus zeker kans geweest dat één of meerdere van deze belangrijke en kwetsbare organen geraakt hadden kunnen worden. [5]
Op basis van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte aangever [benadeelde partij 1] met een mes in diens rug heeft gestoken. Door zo te handelen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat aangever ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel kon oplopen (welk gevolg uiteindelijk niet is ingetreden), zoals kan worden afgeleid uit de letselinterpretatie.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de processen-verbaal van bevindingen, p. 1058 en 1061;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2023.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3] , p. 1070;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 1088;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2023.
Feit 4
Verdachte heeft erkend dat hij arrestantenbewaker [benadeelde partij 3] twee keer heeft geslagen (feit 3). Direct daarna is hij, zoals ook blijkt uit camerabeelden, door de overige arrestantenbewakers terug zijn cel in geplaatst, onder andere door arrestantenbewaker [benadeelde partij 4] . Namens de verdachte is naar voren gebracht, dat verdachte arrestantenbewaker [benadeelde partij 4] (daarbij) eenmaal op het lichaam heeft geslagen, en uitdrukkelijk niet op het hoofd. De rechtbank acht, anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte arrestantenbewaker [benadeelde partij 4] meermalen met kracht op het hoofd heeft geslagen/gestompt.
In zijn aangifte heeft [benadeelde partij 4] verklaard, dat hij verdachte met zijn rechterarm bij diens nek heeft gepakt (nadat die zojuist arrestantenbewaker [benadeelde partij 3] twee keer had geslagen), om hem zo te proberen naar de grond te brengen. Verdachte sloeg hem toen twee of drie keer tegen zijn hoofd. Een keer werd hij tegen zijn rechterslaap geraakt en een keer tegen zijn rechteroor, aldus [benadeelde partij 4] . [6] De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring. De beelden die zich bij de stukken bevinden, ondersteunen de lezing van [benadeelde partij 4] ook. Op die beelden ziet de rechtbank dat verdachte één keer slaat richting het hoofd van verdachte en dat hij vervolgens nog een keer met kracht slaat met een vuist op het hoofd van aangever. Daarna ziet de rechtbank verdachte aangever nog een keer slaan. [7] Dat de eerste en derde vuist op het hoofd niet goed zichtbaar zijn op de beelden, is te verklaren door de enorm hectiek van de worsteling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 t/m 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 september 2020 te Wezep, gemeente Oldebroek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1]
en/of [benadeelde partij 2] ,opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaalin het lichaam van voornoemde persoon
enheeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks5 september 2020 te Hattem, een ambtenaar, te weten een lid van de Ondersteuningsgroep Oost-Nederland, werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland, gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
(met kracht
)in de duim van voornoemde politieambtenaar te bijten;
3.
hij op
of omstreeks5 september 2020 te Apeldoorn, een ambtenaar, [benadeelde partij 3] (werkzaam als arrestantenbewaker bij politiebureau Apeldoorn / agent van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door meerdere malen,
althans eenmaal (met kracht
)in/op/tegen het gezicht/hoofd
, althans het lichaamvan die [benadeelde partij 3] te slaan/stompen (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 3] ten val kwam);
4.
hij op
of omstreeks5 september 2020 te Apeldoorn, een ambtenaar, [benadeelde partij 4] (werkzaam als arrestantenbewaker bij politiebureau Apeldoorn / surveillant van politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht)
in/op/tegen het
gezicht/hoofd
, althans het lichaamvan die [benadeelde partij 4] te slaan/stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling
feit 2, 3 en 4, telkens:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De strafbaarheid van de feiten

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte – toen hij [benadeelde partij 1] stak – heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, maar ook andermans lijf.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden samengevat aangevoerd. Toen verdachte op het punt stond naar huis te gaan, werden hij en zijn groepje (zes à acht man), geconfronteerd met een auto die met gierende banden en met hoge snelheid aankwam, waar drie mannen uitstapten met (kap)messen en slagwapens. Deze drie mannen waren binnen no time op het terras en in de [adres] en hebben daar huisgehouden. Verdachte en zijn groepje vrienden werden belaagd en liepen naar achteren. Verdachte heeft vervolgens een confrontatie met [benadeelde partij 5] (een van de drie mannen uit de auto) en pakt diens mes af. Verdachte voelt zich vervolgens omcirkeld door de grote groep en specifiek door de gebroeders [benadeelde partij 1] en [naam 2] . Omdat verdachte zich in het nauw gedreven voelde, er inmiddels vijftien man zich tegen hem en zijn groepje vrienden keerden, zag hij geen uitweg en andere mogelijkheid en heeft hij [benadeelde partij 1] een prikje gegeven. Verdachte kon geen kant uit, kon geen uitweg vinden en heeft zich verdedigd.
De rechtbank overweegt als volgt. Een belangrijk onderdeel van het beroep op noodweer, is de stelling van verdachte dat hij zelf geen mes had, maar dat hij dit heeft afgepakt van een van zijn belagers, [benadeelde partij 5] , en dat hij met dat mes vervolgens [benadeelde partij 1] heeft gestoken. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij een mes heeft afgepakt van [benadeelde partij 5] en dat hij met dát mes [benadeelde partij 1] heeft gestoken en wel om de volgende redenen. Verdachte is op 5 september 2020 aangehouden en heeft eerst op 4 februari 2021 een verklaring afgelegd. Hij was aldus ruimschoots in de gelegenheid om kennis te nemen van alle andere verklaringen en onderzoeksresultaten in het dossier en zo zijn verklaring daarop af te stemmen. De rechtbank gebruikt expliciet deze woorden, omdat het onderzoek ook heeft uitgewezen dat verdachte pogingen heeft gedaan om getuigen te bewegen verklaringen ten gunste van hem af te leggen. Daarbij komt dat ook niet anderszins onomstotelijk is komen vast te staan, dat [benadeelde partij 5] op de bewuste avond een mes bij zich heeft gehad. [benadeelde partij 5] heeft dit uitdrukkelijk ontkend en de paar getuigen die hebben verklaard dat [benadeelde partij 5] ‘iets’ in zijn handen heeft gehad, zijn onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [benadeelde partij 5] daadwerkelijk een mes in zijn handen heeft gehad. Dat laatste wordt immers alleen door verdachte verklaard. Zo heeft [getuige 3] (uit de groep van verdachte) het er bij de politie over dat [benadeelde partij 5] iets kleins in zijn handen had, maar als hij als getuige bij de rechter-commissaris wordt gehoord, weet hij niet meer of [benadeelde partij 5] wat vast had. Een andere getuige ( [getuige 4] , ook uit de groep van verdachte) heeft verklaard, dat [benadeelde partij 5] weliswaar wat in zijn handen had, maar heeft het over een stok of knuppel. Op grond van de drie algemene verklaringen van de buurtbewoners over de drie mannen uit de auto, waaronder dus ook [benadeelde partij 5] , kan ook niet worden afgeleid dat [benadeelde partij 5] een mes bij zich had. De rechtbank houdt het er dus voor dat verdachte zelf een mes bij zich moet hebben gehad.
De rechtbank kan zich voorts wel vinden in de stelling van de verdediging dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van verdachte en diens vrienden. Verdachte kan als agressor en aanstichter van confrontaties eerder op de avond worden beschouwd, maar, toen uit de aangescheurde auto drie mannen stapten, die op hem en zijn vrienden kwamen aflopen, terwijl twee van die drie ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) mannen bewapend waren en waarbij vervolgens zich ook meerdere mannen uit het café voegden, ontstond een (nieuwe) onoverzichtelijke, gevaarlijke en agressieve situatie. Die situatie kan voor verdachte als een noodweersituatie worden gezien. Er ontstond immers een kortdurende, heftige, grootschalige vechtpartij, met uiteindelijk een vijftal gewonden. Wie waarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden, is door de verschillende andersluidende verklaringen niet of nauwelijks te reconstrueren; de camerabeelden zijn op dat punt ook niet duidelijk. Hoewel er geen aanwijzingen bestaan dat één van de twee bewapende mannen uit de auto verdachte te lijf is gegaan, acht de rechtbank wel aannemelijk geworden dat verdachte in die grootschalige vechtpartij is belaagd door mensen van de andere groep, zo mogelijk door de gebroeders [benadeelde partij 1] en [naam 2] , zoals door verdachte gesteld. Tegen die belaging dan wel aanval mocht verdachte zich verdedigen. Uit geen enkele verklaring kan evenwel worden afgeleid dat verdachte door [benadeelde partij 1] is belaagd met een mes of een wapen. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een straf gelijk aan het voorarrest volstaat, gelet op de verzochte (deel)vrijspraak voor feit 1 en op het bepleite beroep op noodweer.
Hij heeft verzocht bij de bepaling van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn baan, zijn omscholingscursus en de zorg voor zijn gezin.
De beoordeling door de rechtbank
Op 5 september 2020 heeft zich te Wezep een ernstig geweldsincident voorgedaan, waarbij vijf personen ernstige steekverwondingen hebben opgelopen. Na een grootschalig politieonderzoek zijn uiteindelijk vier verdachten vervolgd. De inhoudelijke behandeling daarvan heeft eerst in juni 2023 plaatsgehad. De rechtbank is uiteraard bekend met het gegeven dat er schaarse zittingscapaciteit is en dat er door het openbaar ministerie keuzes kunnen worden gemaakt, welke zaken eerst worden behandeld. Toch vindt de rechtbank het voor de verdachten, slachtoffers en de maatschappij bijzonder betreurenswaardig dat zó een ernstige zaak (van welke kant je de zaak ook bekijkt) zo lang op een rechterlijk oordeel heeft moeten wachten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, een en ander zoals ook gebleken is uit het omtrent hem opgemaakte rapport van de reclassering d.d. 17 mei 2023.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling, door tijdens een grootschalige vechtpartij een van zijn belagers neer te steken. Tijdens zijn arrestatie heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een verbalisant door hem te bijten. Ten slotte heeft verdachte op het politiebureau twee arrestantenbewaarders fors mishandeld.
Dat verdachte kwaad is geweest dat hij aanvankelijk voor alle de vijf de slachtoffers verantwoordelijk werd gehouden, kan de rechtbank wel begrijpen, maar waarom hij vervolgens zijn agressie zo heeft moeten botvieren op verbalisanten die gewoon hun werk doen, is niet te bevatten en verdient ook geen enkel begrip.
De feiten rechtvaardigen in de regel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit de justitiële documentatie d.d. 4 mei 2023 betreffende verdachte volgt ook dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten mishandeling. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Reeds omdat de rechtbank komt tot een vrijspraak voor een van de twee steekincidenten zal het komen tot een lagere straf dan gevorderd. Overigens los daarvan komt de rechtbank de eis van de officier van justitie als hoog voor en niet in overeenstemming met wat in voorkomende gevallen pleegt te worden opgelegd. Daarbij komt dat de redelijke termijn is geschonden. Verdachte is op 5 september 2020 in verzekering gesteld en er wordt vonnis gewezen op 11 juli 2023. De redelijk termijn is met ruim 11 maanden overschreden. Dat het tijdsverloop – vanwege de belangen van de slachtoffers – zou moeten leiden tot een hogere straf, in plaats van een lagere, aldus de officier van justitie, is rechtstreeks in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte meer dan twee jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen en onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en dat er zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan. Hoewel uit het rapport van de reclassering niet een heel rooskleurig beeld van verdachte naar voren komt en ook zijn gedrag tijdens de zitting bij tijd en wijle te wensen over liet, ziet de rechtbank geen meerwaarde – gelet op het forse tijdsverloop – in het nu alsnog terugsturen van verdachte naar de gevangenis.
Hoewel als gezegd de feiten oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank in vorenoverwogene aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van 270 dagen op te leggen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 83 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uur, bij niet goed of volledig verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, worden opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit (in totaal) € 1.058,20 aan materiële schade en een bedrag van € 8.000,00 aan immateriële schade/smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – in verband met de bepleite vrijspraak – niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, althans dat (bij een bewezenverklaring) het toe te wijzen bedrag fors dient te worden gematigd.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het deel van feit 1 dat ziet op [benadeelde partij 2] . Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van Jordy van ‘t Ende
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.067.87 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade/smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht en oplegging van de maatregel ex artikel 38 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat door de toewijzing van de vordering ex artikel 314a Sv de zaak van aangever niet langer aan het oordeel van de strafrechter is onderworpen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Door de toewijzing van de vordering ex artikel 314a Sv, is het verwijt ten aanzien van [benadeelde partij 5] geschrapt uit de tenlastelegging. De benadeelde partij kan niet buiten de tenlastelegging om worden ontvangen in haar vordering. Het verwijt is niet eens inhoudelijk besproken op de zitting.
De beoordeling door de rechtbank
Aanvankelijk werd – overeenkomstig de voorlopige dagvaarding –
verdachte (onder meer) verdacht van poging tot doodslag op een vijftal personen, waaronder [benadeelde partij 5] . Hij is ook opgeroepen als benadeelde partij voor de zitting en heeft een voegingsformulier ingediend. Enkele dagen voor de zitting heeft de officier van justitie aangekondigd dat hij – middels een vordering 314a Sv – de beschuldiging wenste terug te brengen tot (onder meer) poging zware mishandeling op een tweetal personen, waaronder niet langer [benadeelde partij 5] . Die vordering is ook toegewezen door de rechtbank.
In weerwil van het standpunt van de verdediging heeft de rechtbank aan de advocaat van de benadeelde partij toegestaan om toe te lichten waarom zij toch meent ontvankelijk te zijn in de vordering. Namens de benadeelde partij is naar voren gebracht, dat het vereiste van een rechtstreeks verband niet al te strikt moet worden uitgelegd. Als redelijkerwijs uit in de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte blijkt dat de benadeelde daardoor schade heeft geleden, kan tot toewijzing van vergoeding van die schade worden besloten. Hierbij moet worden voorkomen dat meegegaan wordt in de versmalling die het strafproces doorgaans met zich brengt en waarbij de historische werkelijkheid wordt verengd tot de in de tenlastelegging concreet omschreven gedraging van de verdachte. Hierin staat de specifieke strafrechtelijke delictsomschrijvingen namelijk haaks op het algemeen omschreven civielrechtelijke begrip onrechtmatige daad. Het gaat er in casu om of de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aansprakelijk is voor de gebeurtenis en hij voor de schade van benadeelde heeft gezorgd. Daarbij staat het de rechtbank wel degelijk vrij om buiten de oevers van de formulering van de bewezenverklaring te treden, aldus het standpunt van de verdediging.
De rechtbank gaat niet mee met deze redenering namens de benadeelde partij. Verdachte wordt in deze strafprocedure niet (langer) verweten verantwoordelijk te zijn voor wat de benadeelde partij is overkomen. Verdachte heeft zich ook niet kunnen of behoeven verweren tegen de aantijgingen vanuit de kant van de benadeelde partij. Het bepaalde bij artikel 361 lid 2 onder b Sv verzet zich tegen het ontvankelijk achten van de vordering in deze strafprocedure. Doordat de beschuldiging dat verdachte op welke wijze dan ook gewelddadig is geweest ten aanzien van de benadeelde partij uit de tenlastelegging is geschrapt, kan in dit strafproces nimmer tot de conclusie worden gekomen dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde; zij kan dus ook niet in haar vordering worden ontvangen.
De vordering van een ambtenaar werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland
De benadeelde partij -zijnde een ambtenaar werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland- heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 400,00 aan immateriële schade/smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 5 september 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 22,37 aan materiële schade en
€ 800,00 aan immateriële schade/smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen; in totaal betreft het een bedrag van € 822,37.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 5 september 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft in verband met feit 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 350,00 aan immateriële schade/smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 5 september 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 21/006220-17)

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 14 november 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur.
De officier van justitie vordert afwijzing van de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, gelet op het tijdsverloop.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 60a, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 83 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ieder hun eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 5]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ieder hun eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering van een ambtenaar werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij -zijnde een ambtenaar werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland- van € 400,00 aan immateriële schade/smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij -zijnde een ambtenaar werkzaam onder het nummer [nummer] bij politie Eenheid Oost-Nederland-, een bedrag te betalen van € 400,00 aan immateriële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van € 22,37 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald);
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 3] , een bedrag te betalen van € 822,37 aan materiële schade en immateriële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 16 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van € 350,00 aan immateriële schade/smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 4] , een bedrag te betalen van € 350,00 aan immateriële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 7 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Ten aanzien van de vordering ten uitvoerlegging
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2018 voorwaardelijk opgelegde taakstraf (parketnummer 21/006220-17).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2023.
mr. M.J. Ouweneel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202009160827.DOS, onderzoek COX, onderzoeksnummer ON3R020089, gesloten op 26 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 987 en 988.
3.Proces-verbaal van verhoor, p. 241 en 242.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1432.
5.Forensisch geneeskundige letselinterpretatie, p. 1710, 1712 en 1713.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 1094.
7.De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden, filmpje ‘C41_isoleer achter’.