ECLI:NL:RBGEL:2023:423

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
05-121763-22 en 09-224951-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bezit van een vuurwapen met tbs en schadevergoeding

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 mei 2022 in Arnhem met een doorgeladen vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten, waarbij het slachtoffer in haar arm werd geraakt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met tbs met dwangverpleging, en de vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen voor een bedrag van ruim 18.000 euro, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn verwarde toestand, opzettelijk handelde en de kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake was van poging tot doodslag. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/121763-22 en 09/224951-21 (TUL)
Datum uitspraak : 26 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres],
op dit moment gedetineerd in de P.I. Vught, PPC.
Raadsman: mr. J.G.D. Rutten, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 16 mei 2022 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, op die [slachtoffer] heeft geschoten (waardoor die [slachtoffer] in haar linker arm is geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2022 te Arnhem en/of Ede een wapen van categorie III, onder I van de Wet Wapens en munitie, te weten:
- een (omgebouwd) gaspistool, van het merk Ekol, type special 99, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 16 mei 2022 in Arnhem eenmaal met een doorgeladen vuurwapen geschoten. De kogel heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) geraakt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer] door met voorbedachte raad en met opzet eenmaal gericht op haar te schieten. Er is geen sprake van een opwelling maar van een doelgerichte actie. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer] gegaan om iemand neer te schieten. Zijn handelen duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm op voorbedachte raad. Als je op korte afstand met een vuurwarpen op het bovenlichaam van een persoon schiet heb je voorts puur opzet om iemand te willen doden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van voorbedachte raad bij verdachte, zodat hij van een poging tot moord moet worden vrijgesproken. Verdachte, die uit het niets zijn wapen heeft gepakt, heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Van kalm beraad is geen sprake geweest. Als daarvan al wel sprake zou zijn geweest, dan nog zijn er contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, aangezien verdachte THC-resten in zijn lichaam had en dus onder invloed was. Een poging tot doodslag kan wel bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en haar man op 15 mei 2022 (de rechtbank begrijpt 16 mei 2022) omstreeks 14:30 uur thuis kwamen. Haar man parkeerde de auto op de oprit. Ineens reed er een auto voor de oprit en stopte. Het bijrijdersraampje was geopend en [slachtoffer] hoorde dat iemand vroeg of hij hier moest zijn. [slachtoffer] had het idee dat hij de weg wilde vragen. Haar man liep naar de auto toe. De man in de auto bleef de vraag herhalen. Haar man kwam terug lopen en zei dat de man hier niet moest zijn. [slachtoffer] en haar man zijn vervolgens naar binnen gegaan. In de woonkamer is [slachtoffer] gaan kijken wat de man ging doen. Zij zag hem keren. Hij reed wat voor- en achteruit. De bel ging en [slachtoffer] deed de deur open en zag de man voor de deur staan. De man vroeg [slachtoffer] of hij hier moest zijn. [slachtoffer] zei dat de man hier niet moest zijn. De man vroeg dit nog een aantal keer. De man vroeg of hij de man van [slachtoffer] mocht spreken. Haar man kwam erbij en stond schuin achter [slachtoffer]. De man zei weer, “moet ik hier zijn, ik moet hier zijn”. Dit bleef hij herhalen. [slachtoffer] zei tegen de man dat hij misschien ergens anders moest zijn. Zij stond in de deuropening en wilde de deur dicht doen. Vervolgens zag zij dat de man met zijn rechter hand naar de rechter broekzak ging en vervolgens deze hand ophief. [slachtoffer] zag dat de man een zwart pistool vast had en deze in de richting van [slachtoffer] hield. De man stond op ongeveer twee meter afstand van [slachtoffer]. Zij had echt het idee dat hij richtte en vervolgens schoot. [slachtoffer] hoorde een knal en voelde pijn in haar arm. [3]
Getuige [vriend slachtoffer] heeft verklaard dat hij maandag 16 mei omstreeks 14:30 uur samen met zijn vriendin (de rechtbank begrijpt [slachtoffer]) thuis kwam. Zij stapten uit hun auto en [vriend slachtoffer] hoorde: “hé hé, hallo hallo!”. [vriend slachtoffer] draaide zich om en zag een grijze Volkswagen Golf op straat staan. [vriend slachtoffer] zag dat er een man in het voertuig zat. [vriend slachtoffer] hoorde de man zeggen: “Ik moet hier zijn, ik moet hier zijn!”. [vriend slachtoffer] antwoordde hierop dat zij niemand nodig hadden en dat de man daar niet hoefde te zijn. Vervolgens liep [vriend slachtoffer] naar binnen en liep naar de bovenverdieping. [vriend slachtoffer] hoorde dat er aangebeld werd en hoorde dat [slachtoffer] naar de voordeur liep en deze opende. [vriend slachtoffer] liep naar beneden en zag dat de man bij de voordeur stond. [vriend slachtoffer] hoorde de man weer meerdere keren zeggen dat hij hier moest zijn. [slachtoffer] stond vlak voor de voordeur, in het huis, en [vriend slachtoffer] stond schuin rechts achter haar. [vriend slachtoffer] liep naar [slachtoffer]. Zij zei “misschien moet u aan de overkant zijn”. Hij hoorde de man zeggen “ja, misschien zou dat wel kunnen”, waarop de man zich half omdraaide richting de straatzijde. [vriend slachtoffer] liep vervolgens weg in de richting van de woonkamer. Hierna hoorde [vriend slachtoffer] een knal. [vriend slachtoffer] draaide zich om en zag dat de man in zijn rechterhand een klein zwart vuurwapen vast had. [vriend slachtoffer] zag dat [slachtoffer] op de grond voor de kelderkast lag. [4]
Tijdens het onderzoek aan de kleding van [slachtoffer] troffen de verbalisanten onder andere een bh aan en zagen dat in de stof van de linkerzijde van de bh een gaatje aanwezig was. Ook troffen de verbalisanten een losse vulling van een bh met daarop bloed aan. In die vulling zagen zij een zwart onbekend voorwerp met een doorsnede van circa 1 centimeter. Dit voorwerp bleek later een kogelpunt te zijn. [5]
Het letsel van [slachtoffer] is als volgt beschreven:
“Linker borst: aan de okselzijde een streepvormige huidonderbreking van circa één centimeter welke gehecht is. Rondom deze huidonderbreking is een paarsvormige streperige c.q. vlekkerige huidverkleuring zichtbaar met een omtrek van circa vijf en een halve centimeter bij tien centimeter. (…)
Linker onderarm: uit het operatie verslag blijkt dat er sprake is geweest van een inschotverwonding aan de handpalmzijde van de linker onderarm en een uitschotverwonding aan de handrug/pinkzijde. Het ellepijpbot (ulna) is hierbij gebroken.
(…)
Linker borst: Gezien het gegeven dat de kogel in de BH is aangetroffen is het zeer aannemelijk dat hier sprake is van een schampschotverwonding, met kneuzing effect van het omliggende weefsel, waardoor een bloeduitstorting is ontstaan.
Linker onderarm: Een schotverwonding met in- en uitschotopening dwars op de lengte richting van de arm, waarbij het ellepijpbot is gebroken.” [6]
Tussenconclusie
Op basis van de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [vriend slachtoffer] en het feit dat de kogel door de arm van [slachtoffer] ter hoogte van haar borst is terechtgekomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en dat hij op haar heeft geschoten, op borsthoogte. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, toen hij schoot, op een korte afstand van [slachtoffer] stond. [slachtoffer] stond verdachte immers in de deuropening te woord. Toen ze de deur wilde sluiten, pakte verdachte het vuurwapen en schoot.
Opzet
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte, door te handelen zoals hiervoor is vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
In dit verband zal de rechtbank eerst ingaan op de verklaringen van verdachte.
Verdachte heeft tegenover de politie het volgende verklaard. Hij was ongeveer een weekje verward en weet niet hoe hij in de bewuste straat is gekomen. Hij heeft niet genavigeerd en heeft geen idee naar wie hij op zoek was. Hij is in het bezit van een vuurwapen en herinnert zich één keer dat hij met het vuurwapen heeft geschoten. Hij heeft “zomaar” geschoten en het zou kunnen dat dit op een maandag was, in Arnhem.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op zoek was naar “[vriend slachtoffer]”, met wie hij [vriend slachtoffer] bedoelt, omdat hij [vriend slachtoffer] 4100 XTC pillen had verkocht, die hij op 9 mei 2022 aan hem in Arnhem in een winkelcentrum had geleverd. Verdachte was in contact gekomen met [vriend slachtoffer] over de levering van de pillen via een telegramgroep met vraag en aanbod. Verdachte had daarvoor nooit eerder contact met [vriend slachtoffer] gehad. Verdachte handelde normaal niet in XTC-pillen, het was een eenmalige levering. [vriend slachtoffer] was hem voor de pillen € 3.645,00 verschuldigd. Omdat [vriend slachtoffer] niet betaalde is hij naar het adres van [vriend slachtoffer] gereden. Toen [vriend slachtoffer] hem vervolgens negeerde en verdachte niet meer wist hoe hij hem kon overtuigen om te betalen wilde hij, om schrik bij hem op te wekken, op het raam naast de deur schieten. Dat week een beetje uit naar de rechterkant.
De rechtbank acht de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring en de daarin geschetste gang van zaken, waarin hij een voor hem onbekende man op krediet een grote hoeveelheid pillen zou hebben gegeven, volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze daarom ter zijde. Deze verklaring vindt geen bevestiging of ondersteuning in het procesdossier en strookt ook niet met andere bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [vriend slachtoffer] en zijn eigen uitlatingen en verklaring ten overstaan van de politie. Het heeft er veeleer alle schijn van dat verdachte, zoals hij tegenover de politie heeft verklaard, geen idee had hoe hij op het adres in kwestie terecht is gekomen en naar wie hij op zoek was. Dat past ook bij het beeld dat naar voren komt uit de aangifte en de getuigenverklaring en erop wijst dat [slachtoffer] een willekeurig slachtoffer is.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarmee voldoende bewijs om te kunnen komen tot vol opzet bij verdachte op de dood van [slachtoffer]. De vraag is vervolgens of voorwaardelijk opzet bewezen kan worden.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Door van korte afstand met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten, op borsthoogte, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat zij zou komen te overlijden. Dat [slachtoffer] had kunnen overlijden blijkt ook uit de letselverklaring van [letselspecialist]. Diens conclusies luiden onder meer als volgt. Het gevaar van de opgetreden letsels is dat ze zijn ontstaan door een vreemd lichaam (rechtbank: de kogel) dat micro-organismen in het lichaam kan inbrengen. Die micro-organismen kunnen infecties veroorzaken die, in ieder geval bij afwezigheid van een medische behandeling, maar ook ondanks een medische behandeling, kunnen leiden tot een levensbedreigende infectie met het overlijden tot gevolg. Voorts geldt ten aanzien van de linker borst dat, indien de kogel niet was afgeschampt maar in het lichaam was gedrongen, behalve de borst ook de longen en het hart geraakt hadden kunnen worden. Een kogel in de longen zal leiden tot een klaplong waarbij door aanzuigende werking van hoge druk buiten het lichaam, naar lage druk in de borstholte een verhoogde spanning ontstaat die longen, hart en bloedvaten verdrukken. Dit is een acuut levensbedreigende situatie die bij niet ingrijpen binnen enkele minuten tot het overlijden zal leiden. Een kogel in het hart zal leiden tot een massaal bloedverlies uit het hart in de borstholte met een acute hartstilstand tot gevolg. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat verdachte zich in zijn auto heeft begeven naar de straat waarin [slachtoffer] woont, dat hij een vuurwapen bij zich had, dat hij [slachtoffer] en haar man op straat heeft aangesproken en dat hij korte tijd later heeft aangebeld bij de woning van [slachtoffer], met het vuurwapen op zak. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt bewijs dat verdachte tussen het moment dat hij aan komt in de straat en het moment dat hij aanbelt bij de woning van [slachtoffer] op enig moment het plan had opgevat om [slachtoffer] (dan wel, zoals de officier van justitie heeft betoogd, “iemand”) dood te schieten. Zoals de rechtbank hiervóór heeft overwogen heeft het er alle schijn van dat verdachte, zoals hij tegenover de politie heeft verklaard, geen idee had hoe hij op het adres in kwestie terecht is gekomen en naar wie hij op zoek was.
Uit de aangifte blijkt verder dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer] de voordeur wilde sluiten, het vuurwapen uit zijn broekzak heeft gepakt en heeft geschoten. Voor zover uit dit handelen al zou kunnen worden afgeleid dat verdachte op dat moment een besluit had genomen om [slachtoffer] te doden, kan, gelet op de zeer korte tijdspanne tussen het pakken van het vuurwapen en het schieten, niet worden vastgesteld dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit.
De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad en acht de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 71;
- het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte “proces-verbaal onderzoek wapen”, dossiernummer PL0600-2022214846, gesloten op 24 juni 2022, p. 2;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2023.
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de navolgende feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
Hij op
of omstreeks16 mei 2022 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om[slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven,
- een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en
/of
-
meerdere malen, in elk gevaleenmaal
,op die [slachtoffer] heeft geschoten
(waardoor die [slachtoffer] in haar linker arm is geraakt
),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks16 mei 2022 te Arnhem
en/of Edeeen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en munitie, te weten:
- een
(omgebouwd
)gaspistool, van het merk Ekol, type special 99, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool en
/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één kogelpatroon van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Poging tot doodslag;
feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij verdachte alleen een stoornis op het gebied van cannabisgebruik is geconstateerd. Dit is niet een zodanig zware stoornis dat oplegging van een TBS met dwangverpleging mogelijk is. De raadsman heeft verzocht om verdachte enkel een kale gevangenisstraf op te leggen ter zake de poging doodslag, waarbij behandeling van verdachte kan plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Voorts heeft de raadsman nog gewezen op de mogelijkheid tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft een vuurwapen met munitie aangeschaft en is daarmee op pad gegaan. Hij heeft willekeurige mensen aangesproken, [slachtoffer] en haar man, en heeft hun korte tijd later met zijn doorgeladen vuurwapen bij hun woning opgezocht. Toen zij weerspraken dat zij degenen waren naar wie hij op zoek zei te zijn, heeft verdachte [slachtoffer], op klaarlichte dag, in haar eigen woning en zonder enige nadere aanleiding, neergeschoten.
[slachtoffer] is geraakt in haar arm en bij haar linkerborst. De kogel heeft de arm van [slachtoffer] doorboord en haar ellepijp gebroken waardoor zij operatief behandeld moest worden. Ook heeft zij een groot blijvend litteken op haar arm en heeft zij er psychische klachten aan overgehouden. De verwondingen waren potentieel dodelijk en als de kogel niet was afgeschampt of een iets andere baan had gehad had de kogel hart, bloedvaten en longen kunnen raken met een acuut levensbedreigende situatie en een zeer grote kans op overlijden tot gevolg. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en een zeer bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd. De willekeur waarmee [slachtoffer] het slachtoffer is geworden en het feit dat de poging doodslag in/voor haar eigen woning plaatsvond maakt de weerslag voor [slachtoffer] van het handelen van verdachte des te groter. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoeveel impact dit alles op [slachtoffer] heeft gehad en hoe zij vandaag de dag nog steeds wordt herinnerd aan hetgeen zij heeft meegemaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Dergelijke feiten leiden bovendien tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen, maar bij de gehele samenleving.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen aangeschaft en met zich meegenomen, naar eigen zeggen voor zijn eigen veiligheid. Het kopen en voorhanden hebben van een dergelijk dodelijk wapen kan niet getolereerd worden en wordt verdachte ook zwaar aangerekend. Zonder dit feit zou het eerste feit, de poging doodslag op [slachtoffer], nooit hebben plaatsgevonden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en maakt duidelijk dat sprake is van hardnekkig delictgedrag.
TBS met dwangverpleging
TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Weigerende observandus
Verdachte is in de periode van 3 oktober 2022 tot 11 november 2022 geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), alwaar door een deskundige psychiater en een
GZ-psycholoog een onderzoek is ingesteld naar zijn geestvermogens.
De rechtbank stelt vast dat verdachte grotendeels heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. In artikel 37a lid 3 Sr is bepaald dat voor het opleggen van TBS is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Door de weigerende houding van verdachte hebben de deskundigen in het PBC geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. De deskundigen overwegen in het door hen opgestelde rapport dat het door de weigerende houding van verdachte voor hen niet mogelijk is de vragen te beantwoorden over of een (eventuele) psychische stoornis of verstandelijke handicap de gedragskeuzes van verdachte beïnvloedde ten tijde van het tenlastegelegde, over de doorwerking daarvan en over de toerekening. Om dezelfde reden achten zij het evenmin mogelijk om verantwoorde uitspraken te doen over de kans op herhaling van soortgelijke feiten en om te adviseren over interventies, al of niet in een strafrechtelijk kader die een eventueel recidivegevaar zouden kunnen beperken. Een inhoudelijk advies om TBS met dwangverpleging op te leggen ontbreekt dan ook.
De rechtbank merkt verdachte echter aan als weigerende observandus zoals bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Hierdoor blijft het bepaalde in artikel 37a lid 3 Sr buiten toepassing en kan TBS met dwangverpleging ook zonder een advies van de deskundigen worden opgelegd. Wel is (ook) in dat geval vereist dat de rechtbank een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens vaststelt. De rechtbank kan dit doen op basis van de informatie die ondanks de weigerende houding van verdachte uit het PBC-rapport blijkt en op basis van andere adviezen en rapporten en historische informatie omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Voor de beantwoording van de vraag of ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, acht de rechtbank in het bijzonder het volgende van belang.
Hoewel verdachte zijn medewerking aan het Pro Justitia-rapport van 29 december 2022 van het PBC grotendeels heeft geweigerd, geeft volgens de deskundigen de beschikbare informatie uit de gerechtelijke stukken aanwijzingen voor problematisch middelengebruik (cannabis) en ernstige gedragsproblemen.
Ten aanzien van het cannabisgebruik concluderen de deskundigen dat dit als een stoornis moet worden beschouwd, al is de precieze omvang daarvan niet duidelijk geworden. Deze stoornis is, aldus de rapporterend GZ-psycholoog, relatief recent vastgesteld bij De Waag en deze diagnose is door rapporteur te verifiëren. Verdachte heeft bij verschillende mensen aangegeven dagelijks te gebruiken en dit nodig te hebben om te ontspannen. In 2021 meldde betrokkene aan zijn reclasseringswerker dat hij dagelijks cannabis gebruikte (tot 2 gram per dag). De reclassering hield daar rekening mee door de afspraken later op de dag te plannen. In de informatie van De Waag (2022) valt te lezen dat betrokkene daar vertelde dat hij van zijn 18e tot zijn 26e jaar “overmatig” cannabis gebruikte en “sinds kort 2 à 4 gram per dag”. Ten slotte valt het op dat betrokkene bij binnenkomst in het PBC bij een urinecontrole positief scoorde op cannabis. Omdat veel aspecten van het cannabisgebruik en de gevolgen daarvan op zijn functioneren onvoldoende duidelijk zijn geworden, zo overwegen de deskundigen, wordt zijn cannabisgebruik geclassificeerd als een “ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis”.
Voor andere psychische stoornissen komen, aldus de deskundigen in de beschikbare informatie, te weinig aanwijzingen naar voren om deze te kunnen vaststellen, dan wel met zekerheid te kunnen uitsluiten.
Wel wordt in het PBC-rapport melding gemaakt van de conclusies die in de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag te Den Haag waren getrokken. Verdachte werd daar van 13 december 2021 tot 11 mei 2022 behandeld na verwijzing door Reclassering Nederland. Als aanmeldreden wordt vermeld dat verdachte in augustus 2021 psychedelische drugs (truffels) had gebruikt, waarbij hij viermaal de reguliere dosis zou hebben ingenomen en dat hij onder invloed van deze drug een man had mishandeld, in een sportschool met gewichten zou hebben gegooid en een (vrouwelijke) pompmedewerker onzedelijk zou hebben betast. Bij de intake had verdachte klachten van stress, piekeren en achterdocht gemeld. Hij gebruikte 2,5 gram hasj per week. In de behandeling werd gestart met cognitieve gedragstherapie gericht op het verminderen van de agressieproblematiek, maar dit had onvoldoende resultaat.
Vanuit De Waag is een brief verzonden aan de huisarts van verdachte op 23 mei 2022 waarin onder meer melding werd gemaakt van mentale klachten in de vorm van stress, slaapproblemen, somberheid, piekeren en achterdocht bij verdachte. Ook wordt gemeld dat er regelmatig agressiedoorbraken zijn in de vorm van verbale agressie en dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis in de aandacht. Classificerend wordt gesproken van “Primaire diagnose Periodieke explosieve stoornis; Problemen verband houdend met justitiële maatregelen; Stoornis in cannabisgebruik: matig, ernstig”.
De PBC-deskundigen concluderen dat de situatie van verdachte zorg oproept, met name waar het gaat om de agressieregulatie. Deze (fysieke) agressie deed zich voor op meerdere terreinen (relatie, ouderlijk gezin, bij/na een vermogensdelict).
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 januari 2023 waarin wederom wordt gewezen op de conclusies van de PBC-deskundigen en op de voormelde diagnose van De Waag. De reclassering geeft aan geen andere of nieuwe inzichten te hebben. De reclassering is van mening dat sprake is van een delictpatroon op het gebied van het plegen van agressiegerelateerde delicten.
In het NIFP rapport van 8 juni 2022 is vermeld dat verdachte bij zijn moeder woonde maar sinds enkele maanden dakloos is geworden. Sindsdien slaapt hij in zijn auto. Ook is opgenomen dat verdachte verslaafd is aan cannabis en truffels en mogelijk ook andere middelen. Er is sprake van problematisch middelengebruik.
Uit de rapporten volgt kortgezegd dat, hoewel de deskundigen het niet met zoveel woorden zeggen, er naast een stoornis in cannabisgebruik, sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van problematiek bij verdachte in de agressieregulatie en het reguleren van de emoties. In de brief aan de huisarts noemt De Waag ook daadwerkelijk als primaire diagnose (naast de stoornis in cannabisgebruik) een periodieke explosieve stoornis.
Het beeld van het bestaan van een ziekelijke stoornis bij verdachte wordt verder versterkt door het gedrag van verdachte tijdens de terechtzitting. Verdachte toonde daar onbegrijpelijk en ongepast gedrag door onder meer meermaals op ongecontroleerde en oninvoelbare wijze in lachen/giechelen uit te barsten terwijl door de rechtbank, de officier van justitie of het slachtoffer serieuze feiten naar voren werden gebracht. Verdachte kon desgevraagd zijn gedrag niet verklaren.
De rechtbank ziet in de rapporten en hetgeen zij zelf heeft waargenomen met betrekking tot de persoon van verdachte voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat ook de wijze waarop verdachte het bewezenverklaarde feit 1 heeft begaan bijdraagt aan deze conclusie, nu verdachte met een vuurwapen heeft geschoten op het lichaam van een willekeurige vrouw, zonder aanleiding, en hij zich ook daarbij en daarvóór volgens aangeefster en haar man opvallend en vreemd gedroeg.
De rechtbank overweegt dat in ieder geval sprake is van een stoornis in het cannabisgebruik, maar kan geen uitspraken doen met betrekking tot de specifieke aard, oorzaak en mogelijke behandeling van deze ziekelijke stoornis, noch van de ziekelijke stoornis die samenhangt met de agressieregulatie en die door De Waag omschreven is als een “periodieke explosieve stoornis”. Deze vragen vallen niet binnen haar competentie en dienen tijdens het uitvoeren van na te noemen maatregel aan de orde te komen.
Overige voorwaarden
De rechtbank acht, gelet op het bewezenverklaarde en het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en mede gelet op het strafblad van verdachte, waarop al meerdere geweldsdelicten staan, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving aanwezig. Zij acht het onverantwoord dat verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij. Ook aan de andere voorwaarde voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan. In deze zaak is namelijk bewezenverklaard een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (feit 1, poging doodslag).
AlternatievenDe rechtbank acht oplegging van TBS met dwangverpleging de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen en ziet daartoe geen minder verstrekkende mogelijkheid, ook niet in de door de raadsman geopperde mogelijkheid van behandeling van verdachte binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling of oplegging van een maatregel ex artikel 38z Sr. Ter zitting is gebleken dat verdachte geen enkel inzicht heeft in zijn problematiek. Ook heeft verdachte niet meegewerkt aan het onderzoek naar zijn persoon en heeft hij blijk gegeven niet open te staan voor hulp. De reclassering acht blijkens het adviesrapport van
2 januari 2023 interventies in het kader van een voorwaardelijk kader daarom ook niet mogelijk.
ConclusieGelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld en van overheidswege moet worden verpleegd.
DuurMet het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde feit onder 1 een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaren.
GevangenisstrafDe rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit 1 en de grote impact daarvan op het slachtoffer, alsook gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit 2, ook het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is, naast het opleggen van TBS met dwangverpleging. Bij het bepalen van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het volgende. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens. Ondanks dat de psychiater en de psycholoog door het gebrek aan informatie de vraag naar de toerekenbaarheid van verdachte voor het tenlastegelegde (en bewezenverklaarde) niet hebben kunnen beantwoorden, hoewel die feiten volgens hen gedragskundig veel vragen oproepen, is de rechtbank, gelet op de vastgestelde stoornis, van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ofschoon het precieze verband tussen de stoornis en het verweten gedrag door het niet meewerken aan het onderzoek niet duidelijk is geworden, acht de rechtbank, mede gelet op het handelen van verdachte, alsmede zijn gedrag voorafgaand aan, tijdens en na de feiten, aannemelijk dat er tussen de stoornis en de bewezenverklaarde feiten een dusdanig verband staat dat dit aan een volledige toerekening daarvan aan verdachte in de weg staat.
De rechtbank acht alles overwegend een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich gevoegd in het strafproces en in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer] vordert € 18.379,62, waarvan € 8.379,62 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Eigen risico zorgverzekering 2022 + 2023
€ 770,00
Reiskosten
€ 31,50
Medische kosten (pijnstilling, verband, litteken crème)
€ 75,00
Telefoonkaart i.v.m. inbeslagname telefoon
€ 30,00
Vergoeding kapotte kleding
€ 150,00
Verlies aan verdienvermogen (inkomensschade)
€ 2.584,12
Huishoudelijke hulp
€ 2.862,00
Beveiligingscamera
€ 1.815,00
Daggeldvergoeding ziekenhuis 16 en 17 mei 2022
€ 62,00
Totaal
€ 8.379,62
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de vordering betreft de post van de beveiligingscamera. Hoewel de officier van justitie begrijpt dat [slachtoffer] de camera heeft laten plaatsen om zichzelf veiliger te voelen in haar woning, staat het plaatsen van de camera volgens haar in een te ver verwijderd verband met het delict. Voor het overige heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de vordering betreft de post van de huishoudelijke hulp. Volgens de raadsman is het maar de vraag of er een rechtstreeks verband is tussen het delict en deze kosten en bovendien is het normaal dat familie en vrienden helpen in het huishouden. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen volgens de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Wat betreft de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering, de reiskosten, de telefoonkaart, de kleding, het verlies aan verdienvermogen, de beveiligingscamera en de daggeldvergoeding in verband met de ziekenhuisopname, geldt dat de vordering niet is betwist en voldoende is onderbouwd. De in verband met deze posten gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op het letsel en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] als rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte enkele weken niet (volledig) in staat is geweest tot huishoudelijk werk en dat zij voor haar aandeel in het huishouden hulp heeft moeten inschakelen. Indien de huishoudelijke werkzaamheden van het slachtoffer die het slachtoffer niet meer kan verrichten, worden overgenomen en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, heeft het slachtoffer aanspraak op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat – zoals door de verdediging is betoogd – deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening brengen bij de benadeelde partij. Voor de begroting van deze schadepost heeft de benadeelde partij aansluiting gezocht bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad. De rechtbank is van oordeel dat de vordering daarmee voldoende is onderbouwd en acht de gevorderde kosten billijk zodat deze toewijsbaar zijn.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd vanaf de dag dat de schade is ingetreden. Ten aanzien van de schade aan de kleding (€ 150,00) is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 16 mei 2022, de datum van het delict. Over de overige gevorderde materiële schadeposten (totaal € 8.229,62) is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 2 januari 2023, de datum van de indiening van de vordering, nu een specificatie van de ontstaansdatum per schadepost ontbreekt.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het totale gevorderde bedrag aan materiële schade van
€ 8.379,62zal toewijzen, vermeerderd met
de wettelijke rente over € 150,00 vanaf
16 mei 2022en
over € 8.229,62 vanaf 2 januari 2023.
Immateriële schade
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hier op beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ook de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dat met concrete gegevens moeten onderbouwen. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing.
Er is aangevoerd dat [slachtoffer], naast letsel, ook andere nadelige, psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank stelt vast dat sprake is van aantasting in de persoon door lichamelijk letsel, dat ook heeft geleid tot een groot en blijvend ontsierend litteken. [slachtoffer] is immers in haar arm geraakt door het schot en heeft een operatie moeten ondergaan met vervolgens een langdurig
hersteltraject.
Voorts is sprake van aantasting in de persoon op andere wijze. Hoewel er geen aantoonbaar psychisch letsel aanwezig is, brengt naar het oordeel van de rechtbank de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank heeft daarvoor met name in aanmerking genomen dat de gebeurtenis een traumatische ervaring voor [slachtoffer] is geweest. Zij is in haar eigen woning door een voor haar onbekende persoon en zonder enige aanleiding neergeschoten. Bovendien ziet [slachtoffer] zich blijvend geconfronteerd met het grote ontsierende litteken op haar arm. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van
€ 10.000,00, waartegen zijdens verdachte ook geen afzonderlijk verweer is gevoerd, billijk. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd vanaf de dag dat de schade is ingetreden. De
wettelijke rente overde immateriële schade van
€ 10.000,00is verschuldigd
vanaf 16 mei 2022, de datum van het delict.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het totaal aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 18.379,62 aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 126 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.

9.De beoordeling van het beslag

De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer: vuurwapen, patroonhouder, kogelpatroon en kogelpunt. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van de volgende inbeslaggenomen goederen omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet:
- Telefoon Merk Apple, iPhone A1660 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, iPhone 12 mini (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, iPhone A2215 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, A1662 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, A1586 (goednummer [goednummer])
- Netbook HP (goednummer [goednummer])
- Navigatiesysteem VW
- Jurk (goednummer [goednummer])
- BH (goednummer [goednummer])

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 09/224951-21)

De politierechter heeft verdachte op 29 november 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 dagen waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, lopende tot
12 december 2023. Dat vonnis is onherroepelijk.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot de tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van een bedrag aan materiële schade van
€ 8.379,62, vermeerderd met de
wettelijke rente over € 150,00 vanaf 16 mei 2022en
over € 8.229,62 vanaf2 januari 2023tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van een bedrag aan immateriële schade van
€ 10.000,00, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 16 mei 2022tot aan de dag der algehele voldoening;
 legt aan verdachte de
verplichtingop
om aan de Staat te betalen, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag aan schadevergoeding van
€ 18.379,62, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade van € 150,00 en over de immateriële schade van € 10.000,00 vanaf 16 mei 2022 en over de materiële schade van
€ 8.229,62 vanaf 2 januari 2023tot aan de dag der algehele voldoening;
 als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 126 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
De beslissing op het beslag

beveelt de onttrekkingaan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven vuurwapen, de patroonhouder, het kogelpatroon en de kogelpunt;

gelast de teruggaveaan de rechthebbende van:
- Telefoon Merk Apple, iPhone A1660 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, iPhone 12 mini (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, iPhone A2215 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, A1662 (goednummer [goednummer])
- Telefoon Merk Apple, A1586 (goednummer [goednummer])
- Netbook HP (goednummer [goednummer])
- Navigatiesysteem VW
- Jurk (goednummer [goednummer])
- BH (goednummer [goednummer]);
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 29 november 2021 (parketnummer 09/224951-21), te weten van:
12 (twaalf) dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. Ö. Sari, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022214846, gesloten op 29 juli 2022, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2023; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 30-31.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 30 en 31.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend slachtoffer], p. 34 en 35.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek kleding, blad 2.
6.Letselverklaring van [letselspecialist], p. 3.
7.Letselverklaring van [letselspecialist] , p. 4.