ECLI:NL:RBGEL:2023:4497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
05-043463-23 23-012267
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek schadevergoeding ex art. 530 en 533 Sv na te lange ophouding voor verhoor

Op 2 augustus 2023 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die niet in verzekering was gesteld, heeft een verzoek ingediend omdat hij te lang was opgehouden voor verhoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 25 april 2022 om 17.24 uur is opgehouden en pas de volgende dag om 12.05 uur is verhoord. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een virtuele inverzekeringstelling, waardoor verzoeker recht heeft op een schadevergoeding.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker beoordeeld. Ten aanzien van artikel 530 Sv heeft de rechtbank geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzoeker de verzochte vergoeding voor reiskosten en kosten van rechtsbijstand toe te kennen. De gevorderde kosten zijn niet onredelijk. Voor artikel 533 Sv heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker niet binnen de termijn van 9 uur in vrijheid is gesteld, maar wel op het politiebureau is vastgehouden. De rechtbank kent daarom een forfaitaire vergoeding van € 130,-- toe.

De rechtbank heeft de verzoeker een totale schadevergoeding van € 6.463,62 toegekend, bestaande uit € 6.333,62 voor kosten van rechtsbijstand en € 130,-- voor de tijd doorgebracht in vrijheidsbeneming. Deze beslissing is genomen door rechter F.J.H. Hovens in aanwezigheid van griffier A.B.M. Jansen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Verzoeker kan binnen één maand na betekening van deze beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05-043463-23
raadkamernummer : 23-012267
datum : 2 augustus 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikelen 530 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , hierna verzoeker,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
die voor deze zaak woonplaats kiest aan de Regentesselaan 4 te (7316 AC) Apeldoorn, ten kantore van zijn advocaat mr. M.M. Scholten.

De procedure

Het verzoekschrift is op 16 mei 2023 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
De officier van justitie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de advocaat gerepliceerd en de officier van justitie gedupliceerd.
De verzoekschriften zijn in de openbare raadkamer van 2 augustus 2023 behandeld. Verzoeker en zijn advocaat hebben ingestemd met schriftelijke afdoening en zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De verzoeken

Ten aanzien van artikel 530 Sv:
In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 17,58 ter zake reiskosten;
  • € 6.316,04 kosten rechtsbijstand, inclusief forfaitaire vergoeding voor het
opstellen van het verzoekschrift;
- PM de forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het
onderhavige verzoekschrift.
Ten aanzien van artikel 533 Sv:
In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van door hem geleden schade en wel:
- € 130,-- € 130,-- ter zake de tijd die verzoeker in vrijheidsbeneming heeft
doorgebracht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten, de kosten rechtsbijstand en kosten verbonden aan het indienen van het onderhavige verzoekschrift kunnen worden toegewezen als verzocht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in verzekering is gesteld. Gelet op het feit dat verzoeker zonder bevel voor verhoor is opgehouden vanaf 25 april 2022 om 17.24 uur tot na diens verhoor de volgende dag om 12.05 uur, kan gesteld worden dat er sprake is geweest van een virtuele inverzekeringstelling en zou een vergoeding van € 130,-- billijk zijn. Het Openbaar Ministerie refereert zich op dit punt daarom aan het oordeel van de rechtbank.

De beoordeling

Artikel 530, tweede lid, Sv bepaalt dat, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (werkelijk) heeft geleden. Daarnaast kan, met in achtneming van artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand, op grond van deze bepaling een vergoeding worden toegekend in de rechtsbijstandskosten.
Artikel 533 Sv bepaalt dat indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding uit ’s Rijks kan toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
De verzoekschriften zijn tijdig, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met sepotbeslissing (onvoldoende bewijs, sepotcode 02). Deze beslissing is onherroepelijk.
Ten aanzien van artikel 530 Sv:
Gronden van billijkheid zijn aanwezig om verzoeker de verzochte vergoeding voor reiskosten en kosten rechtsbijstand toe te kennen. De gevorderde kosten komen niet onredelijk voor.
Ten aanzien van artikel 533 Sv
Uit de stukken kan het volgende worden afgeleid.
Verzoeker werd verdacht van diefstal van een voertuig. Afgesproken werd dat hij op 26 april 2022 zou verschijnen voor verhoor. Daarvóór werd hij echter aangehouden voor een andere verdenking en in dat verband is hij op 24 april 2022 in verzekering gesteld en op 25 april 2022 om 17.24 uur in vrijheid gesteld.
Verzoeker is niet voor de onderliggende zaak in verzekering gesteld, maar na heenzending in de andere strafzaak aansluitend opgehouden tot de volgende dag, 26 april 2022, waarbij het verhoor heeft plaats gevonden om 11.10 uur en hij is heengezonden om 12.05 uur.
De raadkamer concludeert hieruit dat verzoeker voor de onderliggende zaak niet binnen de termijn van 9 uur als bedoeld in artikel 56a Sv in vrijheid gesteld en heengezonden dan wel in verzekering is gesteld. Hij is echter wel op het politiebureau vastgehouden. De raadkamer zal daarom uitgaan van een situatie als ware verzoeker in verzekering gesteld en zal daarvoor een forfaitaire vergoeding van € 130,-- toekennen.
De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de gebruikelijke vergoeding inzake verzoekschriften ex artikel 530 en 533 Sv in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de beperkte schriftelijke conclusiewisseling die daarop volgde, een bedrag van € 340,--, inclusief BTW, kan worden toegewezen.

De beslissing

De raadkamer:
kent toeaan verzoeker, op grond van artikel 530 Sv, een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 6.333,62 (zegge: zesduizend driehonderddrieëndertig euro en tweeënzestig cent).
kent toeaan verzoeker, op grond van artikel 533 Sv, een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 130,-- (zegge: honderddertig euro).
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 augustus 2023.
Binnen één (1) maand na betekening van deze beslissing kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De fungerend voorzitter van de rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 6.463,62 (zegge: zesduizend vierhonderddrieënzestig euro en tweeënzestig cent) uit te betalen aan verzoeker door overboeking van dat bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden B&C Advocaten onder vermelding van [kenmerk]