ECLI:NL:RBGEL:2023:4952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
413572
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot conversie van pensioenrechten na echtscheiding en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert de eisende partij, [eisende partij], dat de rechtbank de gedaagde partij, [gedaagde partij], zal veroordelen tot medewerking aan de conversie van de aanspraak op de helft van het in Bouw Beheer Gelderland B.V. opgebouwde ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen. De partijen zijn op 1 mei 1991 met elkaar gehuwd en hebben op 25 september 2012 een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit convenant is afgesproken dat beide partijen recht hebben op de helft van elkaars pensioenrechten. Na de echtscheiding is er een vaststellingsovereenkomst gesloten op 29 mei 2018, waarin partijen overeenkwamen dat het opgebouwde pensioen geen waarde meer had en dat zij geen aanspraak meer op elkaars pensioen zouden maken. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij haar betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen, waardoor de verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant weer van toepassing zouden zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de eisende partij zijn aanspraak op het pensioen heeft prijsgegeven door de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisende partij af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/413572 / HZ ZA 23-7
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. L. Roumen te Leidschendam,
tegen
[gedaagde partij],
wonende op een geheim adres te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn, thans onttrokken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mededeling van de advocaat van [gedaagde partij] dat deze zich als haar advocaat aan de zaak onttrekt, waarna zich – hoewel daartoe gelegenheid is gegeven – geen nieuwe advocaat heeft gesteld
- het tussenvonnis van 3 mei 2023 waarin onder meer is bepaald dat de zaak op de rol zal komen voor het opgeven van verhinderdagen van partijen
- het tussenvonnis van 31 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op
27 juli 2023
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 27 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 1 mei 1991 met elkaar gehuwd.
2.2.
Op 25 september 2012 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten met het oog op de aanstaande echtscheiding. In het echtscheidingsconvenant (productie 1 bij de dagvaarding) is onder meer opgenomen:

(…)
Artikel 5. PENSIOENRECHTEN
Met betrekking tot de door elk van partijen opgebouwde pensioenaanspraken komen partijen overeen dat ieder aanspraak maakt op de helft van de door de andere partij gedurende het huwelijk opgebouwde (pensioen-)rechten zodat de standaardregeling van de Wet Verevening Pensioenrechten zal worden gevolgd.
De vrouw heeft pensioenrechten opgebouwd die beheerd worden in de Besloten Vennootschap “ [B.V.] ”, thans genaamd “Bouw Beheer Gelderland B.V.”. De man heeft als ouderdomsvoorziening een lijfrentepolis afgesloten bij ASR-verzekeringen met nummer [verzekeringsnummer] waarop jaarlijks bedragen werden ingelegd.
Ten aanzien van de hiervoor door de man afgesloten lijfrentepolis met nummer [verzekeringsnummer] geldt dat deze bij helfte zal worden gesplitst opdat ieder van partijen de verzekering op eigen naam kan voortzetten. Mocht splitsing van de polis niet mogelijk blijken dan zal de verzekeraar verzocht worden de contante waarde van de polis per datum ondertekening van dit convenant te berekenen.
(…)
Het (bijzonder) nabestaandenpensioen dat tot de datum van ontbinding van het huwelijk voor de vrouw/man is opgebouwd wordt overeenkomstig de wettelijke regeling premievrij voor hem/haar gereserveerd.
(…)”.
2.3.
Bij beschikking van 6 februari 2013 van de Rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, is de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de gemeente.
2.4.
Na verschillende verzoeken van [eisende partij] om uitbetaling van de pensioenrechten, heeft [gedaagde partij] bij e-mailbericht van 23 november 2017 het volgende aan hem bericht:

Nogmaals , je zult dan aandelen op je naam moeten hebben om wat te kunnen ontvangen .
Maar wat denk je dat er over is nadat het pand verkocht is.
Makelaar heeft geld gehad,
Ook is er loonheffing doorgestort naar de belasting voor jouw uitkering.
Buiten dit om heb je meer geld gehad van de verkoop van het huis.
(…)”.
2.5.
Als productie 4 bij de dagvaarding is een stuk overgelegd dat door [eisende partij] is ondertekend, getiteld “VASTSTELLINGSOVEREENKOMST Afwikkeling pensioen en afspraken echtscheidingsconvenant” (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst staat, voor zover van belang:

(…)
in aanmerking nemend dat:
(…)
Partijen verevening van pensioen hebben afgesproken voor de door [gedaagde partij] opgebouwde pensioenen in Bouw Beheer Gelderland BV, waarbij het afstorten van het pensioen aan [eisende partij] na verkoop van het pand zou gebeuren;
Partijen na in verleden periode discussie hebben gevoerd over de afwikkeling van de financiële en materiële zaken zoals beschreven in het echtscheidingsconvenant;
Partijen overeenstemming hebben bereikt over deze discussie en de afwikkeling van het pensioen in Bouw Beheer Gelderland BV;
komen het volgende overeen.
Artikel 1. Wijziging en vastlegging pensioenen
Partijen constateren dat het door [gedaagde partij] in Bouw Beheer Gelderland BV opgebouwde pensioen geen waarde meer heeft en [eisende partij] bevestigt geen pensioen meer te verwachten dat aan [eisende partij] wordt uitbetaald;
Partijen constateren dat [eisende partij] geen pensioenen heeft opgebouwd, anders dan de reeds verdeelde lijfrente verzekering – bij partijen genoegzaam bekend -. [gedaagde partij] heeft dus géén aanspraak meer op enige pensioenen van [eisende partij] en [eisende partij] verwacht dus geen pensioen meer te ontvangen van [gedaagde partij] .
Artikel 2. Wijziging en vastlegging overige afspraken
Ter afronding van de verdeling van financiële en materiële zaken uit het echtscheidingsconvenant, anders dan pensioen, komen partijen als volgt overeen:
1.
een eindbetaling ad € 10,000 netto in privé (het betreft dus nadrukkelijk géén storting in een pensioenverzekering of afkoop van een pensioenverplichting) door [gedaagde partij] aan [eisende partij] . Aan deze eindbetaling worden de volgende voorwaarden verbonden:
a.
€ 2.000 wordt door direct [gedaagde partij] bijgeschreven docht uiterlijk op 29 mei 2018, op de privé SNS Betaalrekening van [eisende partij] (…);
b.
De overige € 8.000 wordt betaald in twee gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn eindigt op 1 november 2018 en de tweede termijn op 31 december 2018;
c.
[eisende partij] neemt na het akkoord van [gedaagde partij] geen contact meer op met [gedaagde partij] en vice versa, onder het vervallen van gemaakte afspraken en de niet verschuldigde vervolgtermijnen. Dit is alleen anders als één der partijen die overige hier omschreven afspraken niet nakomt en een partij de ander daarop aanspreekt
én
2.
de betaling van de adviesnota die [eisende partij] verschuldigd is aan kantoor Vallura, adviseur [betrokkene] en welke is begroot op € 1.000 ex BTW. (…)
3.
de in Bouw Beheer Gelderland BV opgenomen op [eisende partij] in privé wordt doorgestreept, omdat deze door partijen niet wordt onderkend.
Na deze betalingen en verrichtingen verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting.
(…)
Artikel 4. Onverbindende bepaling
Indien één of meer bepalingen van deze overeenkomst in rechte onverbindend wordt(en) verklaard of om welke reden dan ook anderszins onverbindend mocht(en) blijken te zijn, zal daardoor de geldigheid van de overige bepalingen van de overeenkomst niet worden aangetast. (…)
(…)”.
Op de laatste pagina van deze vaststellingsovereenkomst (onderaan de pagina) is een
e-mailbericht van [gedaagde partij] aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) van
29 mei 2018 weergegeven, waarin zij schrijft dat zij zoals zojuist telefonisch is overlegd, akkoord is met de overeenkomst en diezelfde dag een bedrag van € 2.000,00 zal overmaken naar [eisende partij] .
2.6.
Bij brief van 11 augustus 2022 is [gedaagde partij] namens [eisende partij] gesommeerd om binnen vijftien dagen na dagtekening van de brief een restantbedrag van € 6.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over te maken naar [eisende partij] . Daarnaast is in deze brief opgenomen dat ingevolge artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst pas na ontvangst van dit bedrag finale kwijting verleend kan worden, wat betekent dat de verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant onverminderd van toepassing blijven indien betaling uitblijft.
2.7.
Bij brief van 4 oktober 2022 is [gedaagde partij] namens [eisende partij] gesommeerd om binnen vier weken de helft van het ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioen af te storten op de in de brief beschreven wijze, omdat zij niet is overgegaan tot betaling van het bedrag van € 6.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente.

3.De vordering

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] zal veroordelen tot:
- primair medewerking aan de conversie van de aanspraak op de helft van het in Bouw Beheer Gelderland B.V. opgebouwde ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen, in een eigen recht op ouderdomspensioen voor [eisende partij] ;
- subsidiair het kapitaal af te storten – bij een door [eisende partij] aan te wijzen extern pensioenverzekeraar – dat nodig is voor het aan hem toekomende deel van zijn aanspraak op het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen;
- meer subsidiair het omzetten van de aanspraak van [eisende partij] op bijzonder partnerpensioen in een oudedagsvoorziening met toepassing van artikel 38n Wet Lb 1964;
- het hanteren van de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking als peildatum voor het bepalen van de hoogte van de aanspraak op de (ouderdoms)pensioenrechten;
- het verstrekken van een gedocumenteerde opgave aan [eisende partij] van het door [gedaagde partij] opgebouwde ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen in Bouw Beheer Gelderland B.V.;
- de betaling aan [eisende partij] door [gedaagde partij] van een direct opeisbare dwangsom van
€ 1.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde partij] in gebreke blijft, na verloop van vier weken na betekening van dit vonnis, aan vermelde veroordelingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,00;
- met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van deze procedure, de griffierechten, deurwaarderskosten voor betekening van de dagvaarding en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen samengevat ten grondslag dat hij op grond van artikel 5 van het echtscheidingsconvenant recht heeft op de helft van de door [gedaagde partij] in Bouw Beheer Gelderland B.V. gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. Gelet op het gebrek aan evenwicht tussen partijen brengen de redelijkheid en billijkheid met zich dat van [gedaagde partij] mag worden verwacht dat zij meewerkt aan de conversie van de aanspraak op de helft van het opgebouwde pensioen in een eigen recht op ouderdomspensioen voor [eisende partij] , dan wel aan afstorting bij een extern pensioenverzekeraar, dan wel aan de omzetting in een oudedagsvoorziening in de zin van artikel 38n Wet Lb 1964.
3.3.
Op de stellingen van [eisende partij] wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Partijen wonen in verschillende landen. De Nederlandse rechter komt, overeenkomstig de hoofdregel in het internationale privaatrecht, rechtsmacht toe omdat de woonplaats van [gedaagde partij] in Nederland is gelegen. Tussen partijen is verder niet in geschil dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
De vaststellingsovereenkomst
4.2.
[eisende partij] stelt bij dagvaarding dat partijen op 28 mei 2018 hebben besloten de vaststellingsovereenkomst te sluiten ter afwikkeling van het pensioen en de afspraken uit het echtscheidingsconvenant.
4.3.
Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat zij voorafgaand aan de overeenkomst discussie hebben gevoerd over de uitvoering van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant, waaronder het pensioen.
4.4.
[eisende partij] heeft ter zitting gesteld dat hij op enig moment naar Nederland is gekomen en aan [gedaagde partij] heeft gevraagd om “de boel” af te sluiten, waarna [betrokkene] hem contacteerde en hij met hem in gesprek is gegaan. Hij heeft [betrokkene] geen opdracht gegeven, dus dat moet [gedaagde partij] zijn geweest. [betrokkene] heeft onderzoek gedaan naar wat er aan pensioen in Bouw Beheer Gelderland B.V. was opgebouwd. Hij heeft de vaststellingsovereenkomst getekend, omdat [betrokkene] zei dat er niets meer in de vennootschap zat, aldus [eisende partij] .
4.5.
[gedaagde partij] heeft daarentegen verklaard dat de vaststellingsovereenkomst door [eisende partij] is opgesteld en dat zij [betrokkene] geen opdracht heeft gegeven. Zij heeft telefonisch aan [betrokkene] haar akkoord gegeven, omdat zij zich regelmatig bedreigd voelde. De door haar opgebouwde pensioengelden in Bouw Beheer Gelderland B.V. zijn naar de belastingdienst en de werkmaatschappijen van de vennootschap gegaan. In 2015 is het bedrijfspand van Bouw Beheer Gelderland B.V. verkocht en daarna zat er niets meer in de vennootschap. Zij heeft een bedrag van € 4.000,00 aan [eisende partij] betaald naar aanleiding van de vaststellingsovereenkomst. Het bedrag van € 6.000,00 is niet betaald, omdat zij haar handtekening niet onder de vaststellingsovereenkomst heeft gezet en zij het geld niet heeft, aldus [gedaagde partij] ter zitting.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat partijen op 29 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. [eisende partij] heeft deze overeenkomst immers op 28 mei 2018 ondertekend en [gedaagde partij] heeft op 29 mei 2018 haar akkoord gegeven op de overeenkomst (zo blijkt ook uit haar e-mailbericht van 29 mei 2018, r.o. 2.5). Nu zij geen rechtsgevolg heeft verbonden aan haar stelling dat zij onder druk haar akkoord heeft gegeven, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van deze stelling. [eisende partij] heeft ter zitting nog gesteld dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moet worden vernietigd wegens dwaling, dan wel dat de vaststellingsovereenkomst met inachtneming van artikel 7:905 BW moet worden ontbonden. Nu hij echter in deze procedure geen vordering tot vernietiging of ontbinding van de vaststellingsovereenkomst heeft ingesteld, zal de rechtbank zijn stellingen hieromtrent buiten beschouwing laten. Voor zover [eisende partij] ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat volgens [gedaagde partij] geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen omdat zij het oneens was met de inhoud daarvan, wordt daaraan voorbij gegaan nu vaststaat dat beide partijen akkoord zijn gegaan met de overeenkomst.
4.7.
Ter zitting heeft [eisende partij] gesteld dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan het vasthouden aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Uit de door [eisende partij] in dit kader genoemde uitspraken volgt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen in het algemeen zullen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur en enig aandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. Een wezenlijk verschil tussen de onderhavige zaak en de genoemde uitspraken is echter dat partijen in de onderhavige zaak in een vaststellingsovereenkomst hebben vastgelegd (kort gezegd) dat zij over en weer verwachten geen pensioen meer te ontvangen. Daarbij komt dat [eisende partij] ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij daarmee akkoord is gegaan omdat [betrokkene] na onderzoek tot de slotsom was gekomen dat er niets meer in de vennootschap zat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisende partij] verder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij wordt gehouden aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
4.8.
[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en dat uit artikel 2 volgt dat dit verzuim betekent dat de verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant onverminderd van toepassing blijven, zodat hij recht heeft op de helft van het door [gedaagde partij] opgebouwde pensioen in Bouw Beheer Gelderland B.V. De rechtbank volgt [eisende partij] daarin niet. Voor zover [eisende partij] heeft beoogd te stellen dat partijen elkaar vanwege het verzuim van [gedaagde partij] geen finale kwijting hebben verleend, waardoor de verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant onverminderd van toepassing blijven en dit tot gevolg heeft dat de gehele vaststellingsovereenkomst (maar in elk geval de vaststellingen omtrent de pensioenen in artikel 1) geen gelding meer heeft, is dat in strijd met de overeenkomst zelf. De inhoud van artikel 1 van de overeenkomst is duidelijk: partijen hebben vastgelegd dat het in Bouw Beheer Gelderland B.V. opgebouwde pensioen geen waarde meer heeft, dat [gedaagde partij] geen aanspraak meer heeft op enige pensioenen van [eisende partij] en dat [eisende partij] verwacht geen pensioen meer te ontvangen van [gedaagde partij] . Deze vaststellingen zijn onvoorwaardelijk geformuleerd. De betalingen zien op andere afspraken. In de overeenkomst staat immers dat artikel 2 is opgenomen ter afronding van de verdeling van financiële en materiële zaken uit het echtscheidingsconvenant, anders dan pensioen. Niet-nakoming van de betalingsverplichtingen uit artikel 2 leidt daarom niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, tot het herleven van de aanspraak op pensioen.
4.9.
Nu in artikel 1 is opgenomen dat het door [gedaagde partij] opgebouwde pensioen in Bouw Beheer Gelderland B.V. geen waarde meer heeft en dat [eisende partij] bevestigt geen pensioen meer van [gedaagde partij] te verwachten dat aan hem wordt uitbetaald, heeft [eisende partij] met deze vaststellingsovereenkomst zijn aanspraak op (de helft van het gedurende het huwelijk van partijen in Bouw Beheer Gelderland B.V. opgebouwde) pensioen van [gedaagde partij] prijsgegeven. Nu alle vorderingen zijn gebaseerd op de stelling van [eisende partij] dat hij (thans) recht heeft op de helft van het door [gedaagde partij] in de vennootschap opgebouwde pensioen, liggen alle vorderingen voor afwijzing gereed.
4.10.
Aangezien op basis van het voorgaande de vorderingen van [eisende partij] integraal zullen worden afgewezen, blijft hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
Proceskosten
4.11.
Het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, is voor de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2023.
fp/kh