In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiseres, Hoist Finance A.B., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die niet in het geding was verschenen. De rechtbank oordeelde dat het verstekvonnis, dat op 10 maart 2021 was gewezen, als zodanig moest worden aangemerkt, omdat de procedure tegen de medegedaagde was doorgehaald. De gedaagde heeft op 27 september 2022 verzet aangetekend, maar de rechtbank oordeelde dat de verzettermijn al was verstreken. De gedaagde had eerder al kennisgenomen van het verstekvonnis en had geen tijdige actie ondernomen. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de gedaagde afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke gronden voor herroeping. De rechtbank heeft de gedaagde in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld, maar de vordering van Hoist tot vergoeding van de proceskosten werd afgewezen, omdat de onderbouwing onvoldoende was. De rechtbank bekrachtigde het eerdere verstekvonnis en legde de kostenveroordeling op.