ECLI:NL:RBGEL:2023:5522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
10462873
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur in het kader van een quickscan Wet natuurbescherming

In deze zaak vordert de eisende partij, vertegenwoordigd door Straetus Incasso Kampen B.V., betaling van een onbetaalde factuur van € 980,10, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten, van de gedaagde partijen, een vennootschap onder firma. De procedure is gestart na een overeenkomst tussen de eisende partij en de gedaagde partijen voor het uitvoeren van een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming. De gedaagde partijen hebben de factuur betwist, met als argument dat de opdracht in privé was gegeven en dat er geen overeenkomst zou zijn. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde partijen de wederpartij zijn van de eisende partij, aangezien de offerte en factuur op naam van de vennootschap onder firma zijn gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij zich aan haar verbintenis heeft gehouden, terwijl de gedaagde partijen hun betalingsverplichting niet zijn nagekomen. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en een deel van de gevorderde incassokosten. De gedaagde partijen zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10462873 \ CV EXPL 23-2776
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: Straetus Incasso Kampen B.V. h.o.d.n. Straetus Legal,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats],
2.
[gedaagde 2] , VENNOOT GEDAAGDE SUB 1,
te [plaats],
3.
[gedaagde 3] , VENNOOT GEDAAGDE SUB 1,
te [plaats],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] ,
vertegenwoordigd door [gedaagde 3] , vennoot gedaagde sub 1.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 april 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte uitlating producties van [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 3] heeft [eisende partij] benaderd voor het uitvoeren van een quickscan wet natuurbescherming. [eisende partij] heeft daarom op 7 februari 2022 aan haar een offerte toegestuurd.
2.2.
Op 15 februari 2022 heeft [gedaagde 3] aan [eisende partij] onder meer gemaild:

(…)
Ik ga akkoord met je offerte. Wel met voorbehoud van het volgende:

de Gemeente Ede de komende dagen niet terugkoppelt dat er geen noodzaak voor een quickscan is (ik heb die vraag uitgezet);

zonder je tegenbericht ga ik ervan uit dat je een gecertificeerd bureau bent voor het doen van deze quickscan en

dat de door jou/jullie op te leveren rapportage is wat de Gemeente Ede van mij vraagt om te overleggen bij mijn gecombineerde aanvraag voor een bouw-/sloop-/kapvergunning.
(…)
2.3.
[eisende partij] heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en aangegeven de quickscan op
24 februari 2022 te kunnen uitvoeren en het rapport uiterlijk 4 maart 2022 aan [gedaagde 3] toe te sturen. Hij reageerde ook op de eerste twee voorbehouden van [gedaagde 3] . Over de derde voorwaarde van [gedaagde 3] schreef [eisende partij] : “
het rapport is afdoende, er kan wel sprake zijn van vervolgonderzoek.
2.4.
Op 24 februari 2022 heeft [eisende partij] het veldbezoek, dat hoort bij de quickscan, uitgevoerd.
2.5.
Op 1 maart 2022 heeft [gedaagde 3] het volgende aan [eisende partij] gemaild:

Graag even het opleveren van het rapport uitstellen. Ik probeer vóór einde van de week terug te koppelen hoe verder.
Ik denk dat de quickscan beter kan worden gesplitst in 2 aparte rapporten:

1x voor de schuur wegens sloop; en

1x voor het woonhuis wegens aanbouw.
Ik ga mijn plannen herzien. Maar ik moet waarschijnlijk wel snel mijn schuur slopen ivm de slechte staat.
Ik geef mijn def besluit nog door. Kan alvast wel doorgegeven worden wat ik evt kwijt ben voor het extra rapport?
2.6.
Hierop heeft [eisende partij] als volgt gereageerd:

Dank voor je verzoek om twee rapporten op te stellen.
We kunnen dit verzorgen, het originele rapport is echter bijna gereed.
Uiteraard moeten we hier extra tijd aan besteden.
(…)
We kunnen een tweede rapport toesturen voor een meerprijs van € 480,- excl. BTW.
We horen graag of dit akkoord is.
(…)
2.7.
Op 4 maart 2022 heeft [eisende partij] de rapportage van de quickscan Wet natuurbescherming per e-mail aan [gedaagde 3] toegestuurd. Daarop heeft [gedaagde 3] als volgt gereageerd:

Dit is niet conform onze afspraak. Ik ga niet akkoord met dit rapport.
Ik heb duidelijk in mijn mail hieronder gesteld dat ik eind deze week terug zou koppelen welk(e) rapport(en) ik van jullie nodig had. Jullie hebben dit ook bevestigd.
3. Het geschil
3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad gedaagde te veroordelen om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 1.213,46 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 980,10 vanaf 5 april 2023 tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat zij voor [gedaagde partijen] een offerte heeft gemaakt voor het uitvoeren van een beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming (een zogenaamde quickscan) ten behoeve van de sloop van een schuur, een uitbouw aan een woning en een te realiseren schuur en dat [gedaagde partijen] akkoord heeft gegeven op die offerte. Zo is een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. [eisende partij] heeft zich aan haar verbintenis tot het maken van een quickscan gehouden (projectmanagement, veldbezoek en rapportage), maar [gedaagde partijen] komt haar betalingsverplichting niet na. [eisende partij] vordert dus nakoming; haar factuur van € 980,10 is onbetaald gebleven. Daarnaast vordert zij incassokosten van
€ 150,00 omdat zij [gedaagde partijen] heeft moeten aanmanen en verschenen rente (€ 83,26) en nog te verschijnen rente omdat [gedaagde partijen] te laat betaalt.
3.3.
[gedaagde partijen] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is de wederpartij van [eisende partij] ?
4.1.
[gedaagde 3] , tevens optredend namens [gedaagde 2] door middel van een machtiging, heeft betwist dat [gedaagde partijen] de wederpartij van [eisende partij] is. Volgens haar is het dus vreemd dat (ook) [gedaagde partijen] gedagvaard is. [gedaagde partijen] is overigens een vof en niet (ook) een B.V. De quickscan was nodig met betrekking tot de privé-schuur en het huis van [gedaagde 3] . Haar broer, [gedaagde 2] , heeft niets met de zaak te maken, aldus [gedaagde 3] .
4.2.
De kantonrechter ziet opname van “De vennootschap onder firma [naam gedaagde 1] B.V.” in de dagvaarding als een kennelijke verschrijving. De partijnaam moet gelezen worden als “De vennootschap onder firma [naam gedaagde 1]”. Dit is eveneens verwerkt bij de vermelding van de partijnamen in de kop van dit vonnis.
4.3.
Voor de vraag wie als wederpartij bij een overeenkomst is aan te merken, komt het aan op wat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde 3] telefonisch contact heeft opgenomen met [eisende partij] en dat [eisende partij] vervolgens een offerte heeft opgesteld. De kantonrechter stelt vast dat die offerte op naam van [gedaagde partijen] is gezet en gemaild naar [e-mailadres]. Ook de factuur staat op naam van [gedaagde partijen] . Niet eerder dan in deze procedure heeft [gedaagde 3] zich op het standpunt gesteld dat de opdracht door haar in privé is gegeven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de kantonrechter het standpunt van [gedaagde 3] dat de quickscan door haar voor privé doeleinden bedoeld was en dat dat duidelijk was voor [eisende partij] niet volgen. Dit verweer slaagt dus niet.
4.5.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde partijen] de wederpartij van [eisende partij] is.
Moet de factuur van € 980,10 inclusief btw betaald worden?
4.6.
[gedaagde partijen] heeft zich ten eerste tegen betaling verzet door te stellen dat zij, na de oorspronkelijke afspraak met [eisende partij] over oplevering van één rapport, een nieuwe afspraak met [eisende partij] heeft gemaakt. Die nieuwe afspraak hield in dat oplevering van het rapport zou worden uitgesteld en dat [eisende partij] in plaats van één mogelijk twee rapporten zou opstellen. Het zou dan gaan om één rapport voor het woonhuis en één voor de schuur; een gesplitst rapport dus, in plaats van het oorspronkelijke gecombineerde rapport.
4.7.
Het betoog van [gedaagde partijen] slaagt niet. Dat [gedaagde partijen] enkele dagen na het veldonderzoek haar plannen wilde herzien, betekent niet dat ze niet (meer) voor het eerste rapport van [eisende partij] hoeft te betalen dat, volgens afspraak, op 4 maart 2022 gereed moest zijn. Er zou, zoals [eisende partij] ook aan [gedaagde partijen] mailde op 2 maart 2022, een tweede rapport opgesteld kunnen worden. Echter, nu het eerste rapport bijna klaar was, betekende dat niet dat de betaalafspraak tussen partijen door middel van de e-mail van [gedaagde partijen] van 1 maart 2022 gewijzigd was. Voor het eerste rapport moest betaald worden. Een extra rapport zou € 480,00 meer kosten. Nergens blijkt uit dat [eisende partij] akkoord is gegaan met wijziging van de kosten van het eerste rapport.
4.8.
[gedaagde partijen] heeft zich ten tweede verzet tegen betaling door te stellen dat ze op
15 februari 2022 het voorbehoud richting [eisende partij] had gemaakt dat de aan haar op te leveren rapportage zou zijn wat de Gemeente Ede van haar vroeg om te overleggen bij haar gecombineerde aanvraag voor een bouw-/sloop-/kapvergunning. De gemeente vroeg nu iets anders, namelijk dat ze zo spoedig mogelijk een sloopvergunning voor de schuur aan zou vragen. Er zou geen combinatie meer met een aanvraag voor een bouw- en kapvergunning plaatsvinden.
4.9.
Ook dit verweer van [gedaagde partijen] slaagt niet. Partijen hebben afgesproken dat [eisende partij] een rapport op zou stellen voor een gecombineerde aanvraag. Op het voorbehoud van [gedaagde partijen] heeft [eisende partij] gereageerd door te schrijven “het rapport is afdoende”. Dat [gedaagde partijen] erover nadacht of genoodzaakt was haar aanvraag te splitsen, betekent niet dat het voorbehoud daarmee in werking is getreden. Dat het rapport dat [eisende partij] heeft opgemaakt niet afdoende is voor een gecombineerde aanvraag is door [gedaagde partijen] ook niet gesteld. Mogelijk heeft [gedaagde partijen] minder aan het rapport dan ze had gedacht, omdat ze niet langer een gecombineerde aanvraag gaat/kan doen, maar dat kan niet aan [eisende partij] tegengeworpen worden. [eisende partij] was bereid de rapportage te splitsen zodat [gedaagde partijen] er (mogelijk) meer aan zou hebben, tegen een meerprijs, maar [gedaagde partijen] heeft daar nooit akkoord op gegeven/is daar nooit op teruggekomen.
4.10.
Gezien het bovenstaande moet [gedaagde partijen] de factuur van [eisende partij] betalen.
Handelsrente
4.11.
[eisende partij] heeft wettelijke handelsrente op grond van art. 6:119a BW gevorderd. Volgens haar is sprake van een handelsovereenkomst omdat [gedaagde 3] , met [gedaagde partijen] , handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [gedaagde partijen] heeft weliswaar betwist dat sprake was van een handelsovereenkomst ( [gedaagde 3] handelde immers in privé, zo wordt gesteld), maar daarover is hierboven in overweging 4.4. al geoordeeld. Omdat [gedaagde partijen] de wederpartij van [eisende partij] is, is sprake van een handelsovereenkomst en is de wettelijke handelsrente verschuldigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
[eisende partij] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 150,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 147,00 bij € 980,10 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 147,00 toe.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
980,10
- verschenen wettelijke handelsrente
83,36
- buitengerechtelijke incassokosten
147,00
+
totaal
1.210,46
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
1.210,46
Hoofdelijkheid
4.14.
[eisende partij] heeft geen hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partijen] en haar vennoten gevorderd. In het petitum heeft ze beschreven dat “gedaagde” moet worden veroordeeld. Onduidelijk is wie met gedaagde wordt bedoeld. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eisende partij] zo dat [gedaagde partijen] , als gedaagde partij moet worden gezien, omdat zij daarmee een overeenkomst heeft. De vof zal dan ook worden veroordeeld.
4.15.
[gedaagde partijen] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
322,00
- overige explootkosten
4,48
- salaris gemachtigde
330,00
(2,50 punten × € 132,00)
Totaal
763,21
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.210,46, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 980,10, met ingang van 5 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 763,21,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.
43576 \ 40141