In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagname van contante geldbedragen. De klagers, bestaande uit drie personen, hebben op 1 maart 2023 een bedrag van in totaal € 89.750,--, $ 620,-- en £ 3.500,-- in een kluis aangetroffen in hun woning. De inbeslagname vond plaats in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar mogelijke witwaspraktijken. De klagers hebben aangevoerd dat het geld van hen is en een legale herkomst heeft, onder andere afkomstig uit een letselschadevergoeding en spaargeld. De rechtbank heeft het klaagschrift op 13 juli 2023 ontvangen en op 27 september 2023 behandeld in openbare raadkamer.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen geld, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het onderzoek naar de herkomst van het geld nog niet is afgerond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de klagers over de herkomst van het geld niet overtuigend zijn en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat het geld legitiem is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdenking van witwassen niet is ontkracht en dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van het beslag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet worden teruggegeven aan de klagers. De beslissing is mondeling gegeven door rechter F.J.H. Hovens en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor de klagers beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.