ECLI:NL:RBGEL:2023:5618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
23-017828ERK
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op contante geldbedragen in het kader van een verdenking van witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagname van contante geldbedragen. De klagers, bestaande uit drie personen, hebben op 1 maart 2023 een bedrag van in totaal € 89.750,--, $ 620,-- en £ 3.500,-- in een kluis aangetroffen in hun woning. De inbeslagname vond plaats in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar mogelijke witwaspraktijken. De klagers hebben aangevoerd dat het geld van hen is en een legale herkomst heeft, onder andere afkomstig uit een letselschadevergoeding en spaargeld. De rechtbank heeft het klaagschrift op 13 juli 2023 ontvangen en op 27 september 2023 behandeld in openbare raadkamer.

De officier van justitie heeft zich verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen geld, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het onderzoek naar de herkomst van het geld nog niet is afgerond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de klagers over de herkomst van het geld niet overtuigend zijn en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te tonen dat het geld legitiem is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdenking van witwassen niet is ontkracht en dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de teruggave van het beslag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslaggenomen geldbedragen niet worden teruggegeven aan de klagers. De beslissing is mondeling gegeven door rechter F.J.H. Hovens en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor de klagers beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
raadkamernummer : 017828-23
datum : 11 oktober 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager 1] ,

en
[klager 2] ,
beiden wonende te [adres 1] ,
en
[klager 3] ,
wonende te [adres 2] ,
hierna te noemen: klagers, tevens beslagenen.
Advocaat: mr. D. Coskun, advocaat te Arnhem.

Feiten

Uit de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv blijkt dat op 1 maart 2023 in het strafvorderlijk onderzoek tegen klagers geldbedragen in beslag zijn genomen, te weten € 89.750,--, $ 620,-- en £ 3.500,--.

Procedure

Het klaagschrift is op 13 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 27 september 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft klagers, de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen. Het betreft beslag op de voet van artikel 94 Sv met het oog op waarheidsvinding en eventuele verbeurdverklaring.
Namens klagers is aangevoerd dat het geld van henzelf is en een legale herkomst heeft. De heer [klager 1] heeft na een auto-ongeluk een letselschadevergoeding ontvangen. Hij heeft samen met zijn vrouw van 2005 tot en met februari 2023 ten minste € 97.000,-- gepind. Ook heeft hij in 2008 bij een bank € 10.000,-- besteld en dit bedrag contant in briefjes van € 500,-- ontvangen. De heer [klager 1] heeft een auto verkocht voor € 8.800,-- en ook dit bedrag in contanten ontvangen. De heer [klager 1] en mevrouw [klager 2] hebben op vakanties in Turkije biljetten van € 50,-- en € 20,-- die van de vakantie overbleven, omgewisseld in briefjes van € 500,-- en € 200,-- omdat dat gemakkelijker is.
Van het bedrag van € 89.750,-- dat in beslag is genomen, is € 79.750,-- van het spaargeld van de heer [klager 1] en mevrouw [klager 2] afkomstig. De overige € 10.000,-- behoort toe aan de zus van de heer [klager 1] , mevrouw [klager 3] . Zij heeft dit totaalbedrag in de afgelopen twee jaar gepind en aan haar broer gegeven om te bewaren in de kluis.
Klagers hebben familie in het Verenigd Koninkrijk. Een oom heeft bij hen Britse ponden omgewisseld naar euro’s en zodoende is £ 3.500,-- aangetroffen en in beslag genomen. De Amerikaanse dollars ($ 620,--) heeft de heer [klager 1] omgewisseld toen hij op vakantie was in Turkije.
De heer [klager 1] en mevrouw [klager 2] hebben in de afgelopen tien jaar bij elkaar circa
€ 500.000,-- verdiend uit arbeid. De bedragen die zij hebben opgenomen en gespaard passen bij deze inkomsten. De heer [klager 1] heeft een kredietrekening tegen een rente van 8,7%. Hij gebruikt dit krediet, zodat hij niet het spaargeld, waarvoor een planning bestaat, hoeft aan te spreken.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geld aan klagers en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het onderzoek om de waarheid aan het licht te brengen niet is afgerond. Dat onderzoek is nodig omdat een groot geldbedrag in de kluis bij de heer [klager 1] en mevrouw [klager 2] is aangetroffen waarvan de vraag is of dit verklaarbaar vermogen betreft. Daarbij mogen witwastypologieën worden gebruikt als beginpunt van de redenering. Criminaliteit gaat gepaard met cash geld en het geld in de kluis is in ongebruikelijke coupures aangetroffen.Voor een groot deel van het geld is geen legale verklaring gevonden. Het is aan klagers om aannemelijk te maken dat, naast hun kosten voor leven, eten en wonen, genoeg overblijft om een dergelijk groot bedrag te sparen. Bij de politie hebben klagers niet willen verklaren, naar eigen zeggen omdat zij zich onheus bejegend voelden, maar hun zwijgen betekent dat het strafvorderlijk onderzoek langer duurt. De officier van justitie vindt de verklaringen over het omwisselen van geld in Turkije onnavolgbaar en onlogisch. Het strafvorderlijk belang vordert voortduring van het beslag.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. Klagers zijn daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klagers als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan klagers-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Op 1 maart 2023 zijn grote contante geldbedragen aangetroffen in een kluis in de woning van heer [klager 1] en mevrouw [klager 2] . De verklaring die destijds werd gegeven over de herkomst van het geld, heeft geleid tot een verdenking van witwassen.
Klagers hebben aangevoerd dat het geld dat in de kluis is aangetroffen, spaargeld betreft. Zij hebben echter geen aannemelijke verklaring gegeven over de herkomst van een groot deel van het aangetroffen geld. De overgelegde fiscale overzichten van de belastingdienst wijzen uit dat [klager 1] van 2009 [1] tot 2021 een gemiddeld jaarinkomen had van € 25.000 tot € 32.000 en [klager 2] een jaarinkomen van € 4.000 tot € 25.000. Het is niet aannemelijk zonder nadere verklaring, dat uit dit inkomen, naast de gebruikelijke vaste lasten voor dagelijks levensonderhoud, huisvesting, gas, elektra etc. een dergelijk bedrag kan worden bijeen gespaard. In het klaagschrift en bij de behandeling is nog aangevoerd dat klagers ook vóór 2009 over een aanzienlijk vermogen beschikten, bijvoorbeeld uit de schadeafwikkeling van een auto-ongeluk, maar daarvan is geen enkele onderbouwing overgelegd.
Het is niet gebruikelijk om spaargeld in huis te bewaren, zeker niet als het om dergelijke grote bedragen gaat. Daarnaast is het geld in ongebruikelijke coupures aangetroffen. De rechtbank vindt de verklaring dat biljetten tijdens vakanties in Turkije zijn omgewisseld niet geloofwaardig. Waarom zouden zij met grote hoeveelheden kleinere coupures van eurobiljetten naar Turkije op vakantie gaan en vervolgens de overgebleven biljetten in Turkije omruilen in biljetten van 500 euro, alleen omdat dat “handig” of “veilig” is.
Voorts blijkt dat steeds opnieuw bedragen op de rekening worden gestort om meteen daarna te worden opgenomen. Een aannemelijke verklaring hiervoor is uitgebleven. Voor veel transacties is geen verklaring gegeven. Het is ook niet logisch dat de heer [klager 1] gebruik maakt van een kredietrekening tot € 10.000 met een rente van 8,7%, wat hem circa € 800,-- per jaar kost, terwijl hij in een kluis circa € 90.000,-- heeft liggen waarvan hij gebruik kan maken zonder dat hij rente verschuldigd is.
Het moge zo zijn dat het in de kring van klagers gebruikelijk is om veel contant geld in huis te hebben en niet op de bank “omdat dat een goed gevoel geeft” zoals is verklaard bij de behandeling, maar de rechtbank raakt hierdoor vooralsnog niet overtuigd van de juistheid van de voorgestelde gang van zaken.
Klaagster [klager 3] heeft verklaard dat een bedrag van € 10.000 dat is aangetroffen in de kluis van [klager 1] en [klager 2] van haar is. Zij heeft dat in bewaring gegeven bij haar broer omdat zii, als het geld op een bankrekening staat, dit anders te gemakkelijk zou uitgeven.
Deze stelling is op voorhand niet heel geloofwaardig en ook hier is niet een onderbouwd begin van aannemelijkheid gemaakt van de legale herkomst.
Conclusie
Met waarheidsvinding heeft het onderhavige beslag niets te maken. Maar op grond van bovenstaande is de rechtbank wel van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich toch verzet tegen opheffing van het beslag Er is sprake van verdenking van witwassen en die verdenking is niet, ook niet op het eerste gezicht, zodanig ontkracht dat het onaannemelijk is dat de strafrechter te zijner tijd in de strafzaak de verbeurdverklaring zal bevelen, Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van G.C.F.J. Derkx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klagers beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Oudere overzichten worden niet verstrekt door de Belastingdienst.