ECLI:NL:RBGEL:2023:563

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
23-505
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor stacaravans op perceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een op 3 januari 2023 opgelegde last onder dwangsom, die haar verplicht om stacaravans van haar perceel te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concreet zicht is op legalisatie van de situatie, aangezien de stacaravans alleen van 1 april tot 1 oktober op het perceel mogen staan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Dit betekent dat de last onder dwangsom niet wordt geschorst en verzoekster voor 15 februari 2023 de overtreding moet beëindigen door de stacaravans te verwijderen. De voorzieningenrechter concludeert dat handhaving in het algemeen belang is en dat verzoekster op de hoogte was van de voorwaarden van de omgevingsvergunning. De uitspraak benadrukt dat handhavend optreden noodzakelijk is bij overtredingen van de wet, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/505

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren

(gemachtigde: mr. A. de Zeeuw).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. drs. J. Rutteman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de op 3 januari 2023 opgelegde last onder dwangsom, zoals gewijzigd op 5 januari 2023.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekster], [verzoekster] en [verzoekster] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college en [derde-partij] en [derde-partij] namens de stichting.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 22 december 2020 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor het plaatsen van stacaravans en het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen op het perceel aan de [locatie] in [woonplaats] (perceel). In de aanvraag staat vermeld dat het gaat om seizoensgebonden bouwwerken voor de periode van maart tot oktober.
2.1.
Bij besluit van 4 mei 2021 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan verzoekster een vergunning op grond van de Waterwet (waterwetvergunning) verleend voor het jaarlijks van 1 april tot en met 31 oktober plaatsen en behouden van stacaravans en het aanleggen en behouden van kabels en leidingen op een deel van het perceel.
2.2.
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft het college op de aanvraag van verzoekster van 22 december 2020 beslist en aan verzoekster een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van stacaravans en het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen op het perceel.
2.3.
Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de minister aan verzoekster een waterwetvergunning voor het jaarlijks van 1 april tot en met 31 oktober plaatsen en behouden van stacaravans en het aanleggen en behouden van kabels en leidingen op een ander deel van het perceel.
2.4.
Op 10 oktober 2022 heeft de toezichthouder het perceel bezocht naar aanleiding van een verzoek om handhaving en heeft de toezichthouder geconcludeerd dat op dat moment sprake was van een overtreding omdat de stacaravans jaarlijks van maart tot oktober ter plaatse aanwezig mogen zijn.
2.5.
Op 25 november 2022 heeft verzoekster een aanvraag ingediend bij de minister om gedurende het hele jaar het perceel te mogen gebruiken voor het plaatsen van stacaravans.
2.6.
Op 2 december 2022 heeft de toezichthouder wederom het perceel bezocht en geconstateerd dat alle stacaravans nog steeds aanwezig zijn op het perceel.
2.7.
Op 13 december 2022 heeft het college aan verzoekster kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen. Verzoekster heeft hierop gereageerd door het indienen van een zienswijze.
2.8.
Op 13 december 2022 heeft de stichting het college verzocht om handhavend op te treden.
2.9.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) overtreedt omdat zij geen omgevingsvergunning heeft voor het plaatsen van stacaravans in de periode van oktober tot en met maart. De stacaravans zijn daarnaast in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied, Reparatieplan verblijfsrecreatieterreinen”.
2.10.
Op 11 januari 2023 heeft de minister verzoekster laten weten dat hij uiterlijk 22 februari 2023 een besluit neemt op het verzoek van 25 november 2022.
2.11.
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft het college verzoekster laten weten dat hij niet bereid is om de begunstigingstermijn te verlengen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster, of het college een last onder dwangsom heeft kunnen opleggen.
3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de omgevingsvergunning van 3 juni 2021 en de waterwetvergunningen van 4 mei 2021 en 26 januari 2022 verschillende periodes staan waarin de stacaravans op het perceel aanwezig mogen zijn. Gelet op deze vergunningen mogen de stacaravans in feite alleen van 1 april tot 1 oktober aanwezig zijn op het perceel.
Bestemmingsplan
4. In het bestreden besluit staat vermeld dat de plaatsing van de stacaravans in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied, Reparatieplan verblijfsrecreatieterreinen”. Op het perceel gelden echter de bestemmingsplannen “Buitengebied, verblijfsrecreatieterreinen” en “Bestemmingsplan Buitengebied, 4e herziening”. Het college heeft dan ook niet het juiste bestemmingsplan opgenomen in het bestreden besluit, maar kan dit herstellen in de bezwaarfase. Omdat de planregels van beide bestemmingsplannen gelijkluidend zijn, heeft het college geen onjuiste planregels aan zijn beoordeling ten grondslag gelegd.
4.1.
Het perceel heeft de enkelbestemming “Recreatie - Centrale voorzieningen” en de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterstaatkundige functie”. Daarnaast heeft het perceel de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk 1’.
4.2.
Artikel 23.2.1 van de planregels bepaalt dat op gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de bestemming, waaronder begrepen masten ten behoeve van verlichting en bebakening van de aangrenzende rivier.
4.3.
Artikel 23.3.1 van de planregels bepaalt dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 23.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van een andere voorkomende bestemming.
4.4.
Artikel 23.3.2 van de planregels bepaalt dat tot het afwijken als bedoeld in 23.3.1 pas wordt overgegaan, indien hierdoor:
de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
gehoord de betrokken dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Is sprake van een overtreding?
5. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat het zonder omgevingsvergunning plaatsen van stacaravans op het perceel in de periode van 1 oktober tot 1 april in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo en/of de Waterwet. Er is dus sprake van een overtreding.
Beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
7. Verzoekster voert aan dat zij een aanvraag bij de minister heeft ingediend om de strijdige situatie te legaliseren. Handhavend optreden is dan ook prematuur.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster geen aanvraag heeft ingediend bij het college om een omgevingsvergunning te verlenen om de stacaravans het hele jaar op het perceel te mogen plaatsen. Om die reden is er al geen sprake van concreet zicht op legalisatie.
7.2.
Daarnaast heeft de minister op 25 januari 2023 verzoekster laten weten dat hij voornemens is de aanvraag van 25 november 2022 af te wijzen en de verzochte waterwetvergunning te weigeren voor het gedurende het hele jaar laten staan van stacaravans op het perceel. De uitkomst van de behandeling van de zienswijze van verzoekster op dit voornemen, staat hier niet ter beoordeling en daar kan de voorzieningenrechter ook niet op vooruitlopen. Zij heeft immers niet de beschikking over het volledige standpunt van de minister en zou dan een oordeel moeten geven van de haalbaarheid van de zienswijze enkel en alleen gebaseerd op het standpunt van verzoekster. Dat het Waterschap positief heeft geadviseerd over de aanvraag, wat daar ook van zij, maakt niet dat daarmee, zonder nader onderzoek, wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 23.3.2 van de planregels. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er ook om die reden geen sprake van zicht op legalisatie.
Bijzondere omstandigheden
8. Verzoekster voert aan dat een punt van aandacht is de uitvoerbaarheid van de last onder dwangsom. Zij wijst in dit verband op een recente uitspraak van de Afdeling. [1] Verzoekster begrijpt dat ook ter zake van de uitvoering van de last onder dwangsom eerst de gevolgen voor de stikstofdepositie in beeld moeten worden gebracht vanwege de aanwezigheid van nabijgelegen Natura 2000 gebied. Teneinde niet strijd met de Habitatrichtlijn te handelen heeft verzoekster een adviesbureau gevraagd om een en andere in kaart te brengen. Het college had ook hiermee rekening dienen te houden bij het vaststellen van een reële begunstigingstermijn.
8.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog. In de uitspraak waarnaar verzoekster verwijst concludeert de Afdeling, kort samengevat, dat de bouwvrijstelling van artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming (Wnb) niet meer mag worden toegepast. Dit betekent dat geen uitzondering meer mag worden gemaakt op artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb waarin staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
8.2.
Het gaat hier echter niet om de realisatie van een project maar om handhavend optreden van het college tegen een strijdige situatie. Om die reden is voor de uitvoering van de last onder dwangsom geen Wnb-vergunning nodig op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Dit is ook in overeenstemming met artikel 6, derde lid, van Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn). Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de stacaravans van 3 juni 2021 zou de stikstofuitstoot van het plaatsen en verwijderen van de stacaravans moeten zijn beoordeeld. Deze omgevingsvergunning staat echter in rechte vast en kan dan ook niet meer ter discussie worden gesteld. Dat in het kader van deze omgevingsvergunning mogelijk geen rekening is gehouden met de stikstofuitstoot voor eventuele extra verplaatsingen van de stacaravans in verband met hoog water, maakt dit niet anders. Het betoog slaagt niet.
9. Voorts voert verzoekster aan dat in het kader van de belangenafweging meegenomen dient te worden dat zij, indien noodzakelijk, in ieder geval de meest laaggesitueerde stacaravans met bekwame spoed kan laten verwijderen, zodat een last onder dwangsom niet opportuun is in relatie tot de daarmee te bereiken doelen in afwachting van een beslissing van de minister. Verzoekster ziet niet in waarom de stacaravans zouden moeten worden verwijderd voor slechts enkele weken terwijl er geen belangen worden geschaad door de stacaravans te laten staan. De kosten die gemoeid gaan met het verwijderen en weer terugplaatsen zullen meer zijn dan € 100.000,-.
9.1.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het van handhavend optreden moet afzien omdat dit zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Verzoekster wist reeds toen zij de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de stacaravans aanvroeg dat deze in ieder geval in maart en oktober van ieder jaar moeten worden geplaatst dan wel verwijderd en dat hiermee kosten zijn gemoeid. Indien zij in oktober van vorig jaar de stacaravans, conform de verleende omgevingsvergunning, had verwijderd, had zij deze kosten ook gehad. De kosten voor het verwijderen en plaatsen van de stacaravans maakt verzoekster dan ook niet in het kader van de nu opgelegde last onder dwangsom maar in het kader van de verleende omgevingsvergunning van 3 juni 2021. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook mee dat de stacaravans pas op 1 april 2023 mogen worden teruggeplaatst. Het gaat dan ook niet om een korte periode van twee weken maar om 8 weken vanaf het moment van deze uitspraak, gezien de termijn van de waterwetvergunning van verzoeker. Het college heeft dan ook het algemene belang dat is gediend met handhaving kunnen laten prevaleren boven het belang van verzoekster.

Conclusie en gevolgen

10. Het bezwaar van verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af. Dit betekent dat de last onder dwangsom niet wordt geschorst en dat verzoekster voor 15 februari 2023 de overtreding dient te beëindigen door de stacaravans van het perceel te verwijderen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter is niet in staat deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159.