ECLI:NL:RBGEL:2023:5665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10281239
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en de beoordeling van de overeenkomst tussen partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, draait het om een geschil tussen [handelsnaam 1], een aannemer gespecialiseerd in betonvloeren, en twee gedaagden: MC-Bouwchemie Müller GmbH & Co. KG en Olthof Groep B.V. Het geschil betreft de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk, waarbij [handelsnaam 1] een betonvloer moest overlagen met een egalinevloer. De kern van het geschil is de vraag met wie [handelsnaam 1] de overeenkomst heeft gesloten en of hij zijn werkzaamheden deugdelijk heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [handelsnaam 1] in 2021 door een medewerker van MC-Bouwchemie is benaderd om de werkzaamheden uit te voeren. Er zijn verschillende e-mailcommunicaties tussen de partijen geweest die de afspraken en verantwoordelijkheden verduidelijken. De rechtbank concludeert dat [handelsnaam 1] een overeenkomst heeft gesloten met MC-Bouwchemie, terwijl Olthof als opdrachtgever fungeerde voor de betaling van de facturen. De rechtbank oordeelt dat de PCC Pro deugdelijk is aangebracht door [handelsnaam 1] en dat de problemen met de vloer niet aan hem te wijten zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van [handelsnaam 1] tot betaling van openstaande facturen toe en veroordeelt MC-Bouwchemie en Olthof hoofdelijk in de proceskosten. In reconventie wijst de rechtbank de vorderingen van Olthof af, omdat er geen sprake is van wanprestatie door [handelsnaam 1].

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10281239 \ CV EXPL 23-366
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eis.conv./verw.reconv.], handelende onder de naam
[handelsnaam 1],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [handelsnaam 1] ,
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MC-BAUCHEMIE MÜLLER GMBH & CO. KG CHEMISCHE FABRIKEN, gevestigd te Essen, Duitsland,
tevens handelende onder de naam
MC-BOUWCHEMIE,
gevestigd te Tiel,
gedaagde partij 1,
hierna te noemen: MC-Bouwchemie,
gemachtigde: mr. F.W. Amendt,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLTHOF GROEP B.V.,
gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,
gedaagde partij 2, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Olthof,
gemachtigde: mr. J.B. Rijpkema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 mei 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 13 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
[handelsnaam 1] heeft een betonvloer overlaagd met een egalinevloer. In deze procedure draait het om de vragen met wie [handelsnaam 1] in dat kader een overeenkomst heeft gesloten, wat precies de omvang was van het door [handelsnaam 1] aangenomen werk en of [handelsnaam 1] zijn prestatie al dan niet deugdelijk heeft uitgevoerd.

3.De feiten

3.1.
[handelsnaam 1] is gespecialiseerd in het storten en afwerken van betonvloeren. MC-Bouwchemie is producent en leverancier van bouwchemische materialen. Olthof is onder andere aannemer van bouwwerken en fabrikant en producent van betonproducten en betonmortel.
3.2.
[handelsnaam 1] is medio 2021 door [medewerker 1] (hierna: [medewerker 1] ) van de Buitendienst Concrete Industrie van MC-Bouwchemie benaderd om een ondeugdelijke betonvloer te overlagen met Emcefloor PCC pro (hierna: PCC pro). Van deze betonvloer in een nieuwbouwbedrijfspand van [betrokken bedrijf 1] in [plaats] , Groningen, had na het vlinderen de toplaag losgelaten. De bouw van het bedrijfspand betrof een project van Olthof en Betontechniek Noord B.V. (hierna: Betontechniek). Olthof is medeaandeelhouder van Betontechniek. MC-Bouwchemie heeft materiaal voor de betonvloer geleverd.
3.3.
Op 2 juli 2021 heeft [medewerker 1] naar zijn collega’s [medewerker 2] en [medewerker 3] van MC Bouwchemie en naar ‘Uitvoering’ van Betontechniek Noord het volgende e-mailbericht gestuurd, dat hij hierna heeft doorgestuurd aan [handelsnaam 1] :

Ik heb samen met [medewerker 4] de reparateur van Betontechniek Noord alles geprobeerd om de vloer opgeleverd te krijgen. (…) Wat ik erg vreemd vind dat ook na de toplaag verwijderd te hebben, de reparatie holle klanken plekken heeft.” (…) “Waar we voor moeten oppassen is dat de nieuwe toplaag straks ook problemen gaat opleveren.” (…) Ik verwacht wel door de schraaplaag aan te brengen nieuwe hechting te creëren en alles te verdichten. (…)Voorbereiding:
-
- Toplaag afrezen
-
- Primer aanbrengen Emcedur 1177 WV-A “Binnen 24 uur overlagen”
-
- Openstaande rand overhead deuren ivm +- 3mm overlagen
(…)Materiaal:
Schraaplaag
(…)
Instrooien met zand (…)
Egaline: (…)Aanbrengen vloer: [handelsnaam 1] € 15 m2 alleen Emcefloor PPC pro aanbrengen Kosten € 21.000,- Maakt ruimte in de agenda flexibel 3 man aanbrengen van de vloer binnen *Aanvoer materiaal hulp MC Bouwchemie/ Betontechniek Noord + heftruck om big bag boven machine te hangen” (…) “@ [medewerker 2] bespreek jij het met directie MC- & Olthof wie welke kosten voor zijn rekning neemt. Als iedereen akkoord is ga ik de bestelling plaatsen en datum vastleggen met [handelsnaam 1] en machine reserveren.”
3.4.
Op 25 juli 2021 heeft [handelsnaam 1] aan [medewerker 1] een e-mailbericht gestuurd met daarin onder andere vermeld:
“Factuur: Wie neemt onze factuur voor rekening en heb je de factuurgegevens voor ons zodat we vast een aanbetaling-factuur kunnen zenden?
Aansprakelijkheid/exoneratiebeding: Verder zijn wij geenszins betrokken geweest bij de opbouw en herstelwerkzaamheden van deze vloer. We sluiten dan ook alle verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid m.b.t. onze werkzaamheden aan deze vloer uit. Maw wij houden ons geenszins aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit het aanbrengen van de materialen die beschikbaar worden gesteld door MC Bouwchemie en schade die voortvloeit uit de bestaande ondergrond. Op dit exoneratiebeding ontvangen wij graag akkoord uiterlijk 1 dag voor aanvang van de werkzaamheden.”
3.5.
Op 26 juli 2021 heeft [medewerker 1] op dit e-mailbericht gereageerd:
“Woensdag 28-7 moet de vloer gestort kunnen worden.” (…) “@ [medewerker 2]wil jij morgen navragen of er een retentie nummer op de factuur moet komen? Dan kan [handelsnaam 1] een factuur naar Olthof Groep sturen.
Factuur gegevens: Kosten: 1400m2 x € 15 ex per m2 Totaal: € 21.000” (…) Productspecialist zal bij het project aanwezig zijn uit Duitsland. Alles zal volgend de richtlijnen aangebracht worden volgens MC protocol. Jullie zullen als er problemen optreden op kwaliteit van product zeker niet afgerekend worden Wel zal de vloer uiteraard strak en netjes ingelegd moeten worden door jullie. Maar ik weet dat jullie dit kunnen ;)”
3.6.
[handelsnaam 1] heeft de overlaging op 28 juli 2021 niet kunnen uitvoeren. Hij heeft vervolgens op 1 augustus 2021 per e-mail aan [medewerker 1] een factuur gestuurd met nummer 2021-0151, factuurdatum 28-07-2021, ten bedrage van € 3.264,92 voor ‘
7 man dagprijs, kilometervergoeding en 1 dekzeil XL’.
[medewerker 1] heeft deze factuur intern doorgestuurd aan [medewerker 2] met de opmerking
“Factuur van wachtgeld Kleindijk. Wil jij hem doorsturen zodat deze betaald word?”
Na de opmerking van [medewerker 2]
“Die zou olthof toch betalen.”berichtte [medewerker 1] op 2 augustus 2021 aan [handelsnaam 1] :
“Heb factuur doorgestuurd. Olthof groep in sappermeer gaat deze betalen”.
3.7.
De overlaging door [handelsnaam 1] is vervolgens gepland op maandag 20 september 2021. Op 14 september 2021 heeft [handelsnaam 1] factuur 2021-0177 aan Olthof gestuurd, met vervaldatum 17 september 2021. Dit betrof een factuur met als omschrijving “
50% deelfactuur uitvoering werkzaamheden Emcefloor PPC pro aanbrengen”, ten bedrage van € 10.500,00 exclusief/€ 12.705,00 inclusief btw. Deze factuur is op 17 september 2021 door Olthof betaald. [handelsnaam 1] heeft vervolgens een e-mailbericht gestuurd aan [medewerker 2] van MC-bouwchemie, met Walter Devue (MC-Bauchemie), [medewerker 1] en Olthof in de cc, met als inhoud:
“Beste allen,
de aanbetaling heeft zojuist plaatsgevonden, dank hiervoor.
Wel staat factuur 2021-0151 nog open, graag zien we hier ook nog vandaag de betaling van.
Verder zouden we ook graag de bevestiging ontvangen wie na de werkzaamheden het restant bedrag gaat voldoen, zodat hier geen onduidelijkheid meer over kan ontstaan.
Na de betaling van de nog openstaande factuur en de bevestiging voor betaling deel 2, zullen wij maandag aanwezig zijn.”
3.8.
Hierop heeft Olthof gereageerd per e-mail diezelfde middag:
“Ik heb contact gehad met [medewerker 1] van MC Bauchemie met het verzoek de nog openstaande factuur (2021-0151) te betalen. Dit is buiten ons omgegaan, MC heeft jullie ingepland en dezelfde dag zijn ze komen keuren en hebben ze het afgekeurd. Hier kunnen wij niks aan doen. Dit had beter ingepland moeten worden. Eerst keuren, dan komen. Niet gelijktijdig met het risico dat het afgekeurd wordt.
Zodra de werkzaamheden klaar zijn en de vloer voldoet aan de eisen betalen we de rest.”
3.9.
Op zondag 19 september 2021 is ter voorbereiding op het door [handelsnaam 1] aanbrengen van de PCC Pro de volgende dag, een primer op de betonvloer aangebracht door [medewerker 1] , twee medewerkers van Betontechniek Noord en de heer [medewerker 5] , een ZZP’er.
Op maandag 20 september 2021 is door hen een tweede primer aangebracht waarbij enkele werklieden van [handelsnaam 1] hebben geholpen. Vervolgens is door [handelsnaam 1] de PCC Pro aangebracht.
3.10.
Op 21 september 2021 heeft [handelsnaam 1] factuur 2021-0181 aan Olthof gestuurd met als omschrijving
“50 % deelfactuur laatste deel uitvoering werkzaamheden Emcefloor PPC pro aanbrengen 20-9-21”. De factuur bedroeg € 10.500,00 exclusief/€ 12.705,00 inclusief Btw.
3.11.
De overlaging (PCC Pro) is vervolgens onthecht van de onderliggende betonvloer en gescheurd. Naar aanleiding hiervan heeft Olthof aan [handelsnaam 1] laten weten de tweede deelfactuur (2021-0181) niet te zullen betalen en gevraagd om retournering van de betaling van de eerste deelfactuur (2021-0177).
3.12.
[handelsnaam 1] heeft aan MC-Bouwchemie betalingsherinneringen met betrekking tot factuur 2021-0151 en aan Olthof betalingsherinneringen met betrekking tot factuur 2021-0181 gestuurd.
3.13.
Op 19 november 2021 is [handelsnaam 1] door Olthof en MC-Bouwchemie in gebreke gesteld en gesommeerd de vloer binnen drie weken volledig te herstellen. Op 25 november 2021 hebben Olfhof en MC-Bouwchemie de overeenkomst “
ter zake het overlagen van de betonvloer van de firma Meijering te [plaats] ”ontbonden.
3.14.
Op 17 december 2021 heeft de heer [medewerker 6] , handelende onder de naam [handelsnaam 2] (hierna: [handelsnaam 2] ), op verzoek van [handelsnaam 1] de onthechte overlaging onderzocht. Bij dit onderzoek was van alle partijen een vertegenwoordiger aanwezig. [handelsnaam 2] heeft geconcludeerd dat de gebruikte PCC Pro “
van deugdelijke kwaliteit”is. “
De goede verhouding/samenstelling is vastgesteld aan de hand van een microscopisch onderzoek”. Ook is de PCC Pro “
deugdelijk aangebracht”door [handelsnaam 1] . Wel is sprake geweest van een slechte voorbereiding van de ondergrond. Er heeft onthechting plaatsgevonden tussen de betonvloer en de eerste voorbehandeling. Dit concludeert de deskundige uit het feit dat de inzanding van de eerste voorbehandeling aan de rugzijde van de PCC Pro aanwezig was. Er heeft geen onthechting plaatsgevonden tussen de tweede laag en de PCC Pro.

4.Het geschil in conventie

4.1.
[handelsnaam 1] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
MC-Bouwchemie veroordeelt tot betaling aan [handelsnaam 1] van € 3.264,92, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en expertisekosten,
en
Olthof veroordeelt tot betaling aan [handelsnaam 1] van € 12.705,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten
en
MC-Bouwchemie en Olthof hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en in de nakosten,
subsidiair
MC-Bouwchemie veroordeelt tot betaling aan [handelsnaam 1] van € 15.969,92, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, expertisekosten en proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
4.2.
[handelsnaam 1] vordert hiermee betaling van de facturen 2021-0151 en 2021-0181. De grondslag van de vordering tot betaling van de eerste factuur is schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming van MC-Bouwchemie. De grondslag van de vordering van de tweede factuur is nakoming.
4.3.
MC-Bouwchemie en Olthof voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [handelsnaam 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [handelsnaam 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [handelsnaam 1] in de kosten van deze procedure, in het geval van Olthof inclusief nakosten.
4.3.1.
Volgens MC-Bouwchemie heeft [handelsnaam 1] een overeenkomst gesloten met Olthof en niet met haar. Daarnaast heeft [handelsnaam 1] volgens MC-Bouwchemie zijn werkzaamheden niet goed uitgevoerd. Op een schadevergoeding voor een wachtdag kan [handelsnaam 1] volgens MC-Bouwchemie geen aanspraak maken, omdat dit niet is overeengekomen.
4.3.2.
Olthof voert aan dat [handelsnaam 1] een overeenkomst heeft gesloten met MC-Bouwchemie. Olthof erkent als schuldenaar te gelden als het gaat om de nakoming van de betalingsverplichting, maar stelt dat zij alleen hoeft te betalen als het werk volledig is uitgevoerd en voldoet aan de eisen. Volgens Olthof voldoet het werk niet aan de eisen en hoeft zij factuur 2021-0181 daarom niet te voldoen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. Het geschil in reconventie
5.1.
Olthof vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[handelsnaam 1] veroordeelt tot betaling aan Olthof van € 12.705,00, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente, van € 35.079,49, vermeerderd met de wettelijke rente, en van de proceskosten inclusief de nakosten.
5.2.
Olthof legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Olthof als debiteur is toegetreden tot de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en MC-Bouwchemie, en dat deze overeenkomt ontbonden is. Op grond van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen stelt Olthof dat zij recht heeft op terugbetaling van het bedrag van de eerste deelfactuur. Daarnaast stelt Olthof dat zij bij wijze van schadevergoeding recht heeft op de betaling van de door haar voor de overlaging ingekochte materialen die zij ter beschikking heeft gesteld aan M
KVloeren ter verwerking, voor een bedrag van € 35.079,49.
5.3.
[handelsnaam 1] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Olthof, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Olthof, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Olthof in de kosten van de procedure in reconventie. Volgens [handelsnaam 1] is hij niet tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen en kon de overeenkomst dan ook niet worden ontbonden. Ook heeft Olthof dan geen recht op schadevergoeding.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1.
MC-Bouwchemie is een rechtspersoon naar Duits recht, met een Nederlandse vestiging in Tiel. Op grond van artikel 7 EEX-verordening is de Nederlandse rechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen, omdat de overeenkomst in Nederland moest worden uitgevoerd. Ook hebben de vordering die zijn ingesteld tegen MC-Bouwchemie een nauwe band met de vorderingen die zijn ingesteld tegen Olthof (artikel 8 EEX-verordening).
6.2.
Op grond van artikel 4 Rome I-verordening moet de kantonrechter de vorderingen beoordelen naar Nederlands recht, omdat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt en de overeenkomst inzake dienstverlening dan wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft.
Inhoudelijke beoordeling in conventie
Tussen welke partijen is een overeenkomst gesloten?
6.3.
Niet in geschil is dat [handelsnaam 1] een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten. Partijen zijn het niet eens over de vraag met wie [handelsnaam 1] deze overeenkomst heeft gesloten. [handelsnaam 1] is ingeschakeld door [medewerker 1] , die werkzaam was voor MC-Bouwchemie. Volgens MC-Bouwchemie neemt zij echter zelf geen projecten aan, maar levert zij enkel de middelen. Volgens MC-Bouwchemie was Olthof de uiteindelijke opdrachtgever: zij betaalde de facturen, werd in nagenoeg elk bericht in de cc meegenomen en was degene die uiteindelijk een deugdelijke vloer moest opleveren aan [betrokken bedrijf 1] in [plaats] . Volgens Olthof echter was MC-Bouwchemie de opdrachtgever: Zij nam het werk op, bepaalde wat er moest gebeuren en hoe dat zou moeten. Ook bij de uitvoering was Olthof niet betrokken.
6.4.
De kantonrechter beantwoordt de vraag met wie [handelsnaam 1] een overeenkomst heeft gesloten aan de hand van het zogenaamde Kribbebijter-criterium [1] . Dit houdt in dat het afhangt van wat partijen hebben verklaard en gedaan en van wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen konden en mochten afleiden. In dat verband is van belang dat [medewerker 1] steeds naar [handelsnaam 1] heeft gemaild vanaf het e-mailadres
[medewerker 1] . [medewerker 1] @mc-bouwchemie.com. In zijn e-mailbericht van 2 juli 2021 (3.3.), waarin hij uiteen zet wat er moet gebeuren om de problemen met de vloer op te lossen, is Olthof niet betrokken. Dit e-mailbericht is alleen naar zijn collega’s [medewerker 2] en [medewerker 3] van MC-Bouwchemie en naar ‘Uitvoering’ van Betontechniek Noord gestuurd. Anders dan MC-Bouwchemie stelt, is dat e-mailbericht ook niet in cc naar Olthof gestuurd. In dit e-mailbericht trekt [medewerker 1] de oplossing van de problemen met de vloer naar zich toe. Hij doet voorstellen met betrekking tot de voorbereiding, het materiaal en het aanbrengen van de vloer. Ook geeft hij aan dat hij “
als iedereen akkoord is” de bestelling gaat plaatsen en een datum gaat vastleggen met [handelsnaam 1] . Die ‘iedereen’ zijn dus collega’s van MC-Bouwchemie, niet Olthof. Uit het e-mailbericht volgt dat met Olthof alleen moest worden afgestemd wie welke kosten voor haar rekening zou nemen (
“@ [medewerker 2] bespreek jij het met directie MC- & Olthof wie welke kosten voor zijn rekning neemt.”). Uit het verdere e-mailverkeer volgt dat [handelsnaam 1] aan Olthof kon factureren. Olthof werd verder niet inhoudelijk betrokken bij de planning of uit te voeren werkzaamheden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [handelsnaam 1] uit deze e-mailberichten mocht afleiden dat hij een overeenkomst sloot met MC-Bouwchemie en dat Olthof als uiteindelijk begunstigde alleen voor de betaling van zijn facturen zou zorgdragen.
De inhoud van de overeenkomst
6.5.
De tweede vraag die moet worden beantwoord is wat [handelsnaam 1] en MC-Bouwchemie zijn overeengekomen wat betreft de werkzaamheden die [handelsnaam 1] zou verrichten. In het e-mailbericht van 2 juli 2021 (3.3.) staat vermeld wat er volgens [medewerker 1] allemaal moest gebeuren. Hierin staat eerst het een en ander over de voorbereiding, waaronder
“Primer aanbrengen Emcedur 1177 WV-A “Binnen 24 uur overlagen”,en het materiaal en vervolgens:
Aanbrengen vloer: [handelsnaam 1] € 15 m2 alleen Emcefloor PPC pro aanbrengen”Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat het voorbereiden van de ondergrond niet behoorde tot het door [handelsnaam 1] aangenomen werk, maar dat het aangenomen werk beperkt was tot alleen het aanbrengen van de PCC Pro. Dit komt ook overeen met het feit dat de eerste laag primer is op zondag 19 september 2021 buiten aanwezigheid van [handelsnaam 1] aangebracht.
Is de PCC Pro ondeugdelijk aangebracht?
6.6.
Volgens MC-Bouwchemie zijn de problemen in de vloer ontstaan door een onjuiste mengverhouding van de PCC Pro en een slechte voorbereiding van de ondergrond. Van een onjuiste mengverhouding van de PCC Pro is echter niet gebleken. [handelsnaam 2] heeft in het rapport vermeld dat “
De goede verhouding/samenstelling is vastgesteld aan de hand van een microscopisch onderzoek’en “
dat er een compacte samenstelling aanwezig was.” De kantonrechter overweegt dat zoals hiervóór vermeld de voorbereiding van de ondergrond niet behoorde tot het door [handelsnaam 1] aangenomen werk. Dus als de ondergrond slecht was voorbereid, brengt dat niet mee dat de PCC Pro niet deugdelijk zou zijn aangebracht door [handelsnaam 1] .
6.7.
Volgens Olthof zijn er twee mogelijke oorzaken dat de vloer niet goed was: de mengverhouding en de verwerkingsmethodiek van de door [handelsnaam 1] aangebrachte PCC Pro. De kantonrechter heeft hiervóór al vastgesteld dat van een onjuiste mengverhouding van de PCC Pro niet is gebleken. Met een onjuiste verwerkingsmethodiek bedoelt Olthof dat er te veel tijd heeft gezeten tussen het aanbrengen van de tweede laag primer op maandag en het aanbrengen van de PCC Pro, terwijl dit ‘nat in nat’ moet worden aangebracht. [handelsnaam 2] heeft echter geconcludeerd dat de PCC Pro deugdelijk is aangebracht door [handelsnaam 1] en vastgesteld dat er geen onthechting heeft plaatsgevonden tussen de tweede laag primer en de PCC Pro. Olthof betwist weliswaar de bevindingen van [handelsnaam 2] , maar zij stelt hier geen rapport tegenover. Omdat Olthof echter stelt dat MK is tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de overeenkomst van aanneming van werk, is het aan haar om deze stelling te onderbouwen. Dit heeft zij onvoldoende gedaan. De kantonrechter gaat daarom uit van het rapport van [handelsnaam 2] en concludeert hieruit dat niet is gebleken dat een onjuiste verwerkingsmethodiek de oorzaak is geweest van het onthechten van de overlaging en het scheuren van de PCC Pro. Het aanbrengen van de tweede laag primer was bovendien niet de verantwoordelijkheid van [handelsnaam 1] . Dit gebeurde onder regie van [medewerker 1] .
6.8.
De kantonrechter concludeert dan ook dat de problemen in de vloer niet te wijten zijn aan [handelsnaam 1] en dat de PCC Pro door [handelsnaam 1] deugdelijk is aangebracht. Hiermee staat vast dat [handelsnaam 1] zijn verplichtingen uit de overeenkomst van aanneming van werk naar behoren is nagekomen en daarom recht heeft op betaling van de aanneemsom.
Moeten de openstaande facturen worden voldaan en zo ja, door wie?
6.9.
Hoewel de overeenkomst door [handelsnaam 1] is gesloten met MC-Bouwchemie, moet factuur 2021-0181 ten bedrage van € 12.705,00 door Olthof worden voldaan. Olthof heeft met MC-Bouwchemie afgesproken de facturen van [handelsnaam 1] voor MC-Bouwchemie te zullen betalen. Dit bedrag zou volgens Olthof vervolgens verrekend worden met door Olthof van MC-Bouwchemie af te nemen hulpstoffen, waarop Olthof korting zou krijgen. Wat daar ook van zij, Olthof heeft jegens [handelsnaam 1] haar betalingsverplichting voor het door [handelsnaam 1] aangenomen werk erkend, mits dit goed is uitgevoerd. De vordering van [handelsnaam 1] van € 12.705,00 betreft de tweede helft van de kosten van het door [handelsnaam 1] aangenomen werk en moet dus door Olthof worden voldaan, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. De op de factuur vermelde betalingstermijn van drie dagen is niet tussen partijen overeengekomen, zodat de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) door Olthof verschuldigd is vanaf 30 dagen na de dag, volgende op die waarop Olthof de factuur heeft ontvangen, dat is vanaf 21 oktober 2021.
6.10.
De vordering van [handelsnaam 1] van € 3.264,92 betreft de factuur met nummer 2021-0151 voor “
7 man dagprijs, kilometervergoeding en 1 dekzeil XL”betreffende 28 juli 2021 (3.6.). MC-Bouwchemie heeft [handelsnaam 1] opdracht gegeven zijn werkzaamheden op 28 juli 2021 uit te voeren. Dit volgt onder andere uit het e-mailbericht van [medewerker 1] van 26 juli 2021:
“Woensdag 28-7 moet de vloer gestort kunnen worden.”(3.5.). [handelsnaam 1] heeft verklaard dat toen hij op 28 juli 2021 met zeven man op het werk aankwam, MC-Bouwchemie nog met trekproeven bezig was om te kijken of de ondergrond goed genoeg was. Het resultaat was niet goed, er moest nog een keer een laag afgehaald worden. [handelsnaam 1] kon de overlaging daardoor niet uitvoeren op 28 juli 2021. Op grond van artikel 6:58 BW verkeerde MC-Bouwchemie vanaf dat moment in schuldeisersverzuim. [handelsnaam 1] heeft op grond van artikel 6:63 BW recht op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt door tevergeefs te verschijnen, mits redelijk. Hij kan deze vorderen van zijn contractspartij, MC-Bouwchemie. MC-Bouwchemie dient deze factuur waarvan de hoogte niet in geschil is, dan ook te betalen. Omdat het geen kosten zijn die rechtstreeks voortvloeien uit de aannemingsovereenkomst valt factuur 2021-0151 niet onder de betalingsafspraak tussen Olthof en MC-Bouwchemie. MC-Bouwchemie is echter geen wettelijke handelsrente over het bedrag van deze factuur verschuldigd omdat de op de factuur in rekening gebrachte kosten een schadevergoeding betreffen. De wettelijke handelsrente-regeling van artikel 6:119a BW is niet van toepassing op schadevergoedingsbedragen. In plaats van de gevorderde handelsrente zal daarom de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum dat de schade is geleden, maar zal worden toegewezen vanaf 11 augustus 2021 zoals is gevorderd.
Kosten
6.11.
[handelsnaam 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [handelsnaam 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [handelsnaam 1] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Ten laste van MC-Bouwchemie kan € 902,05 worden toegewezen en ten laste van Olthof € 451,49, zoals gevorderd.
6.12.
De gevorderde kosten van expertise van € 1.210,00 zullen worden afgewezen. Kosten van het inschakelen van een deskundige ter afwering van een vordering komen niet in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW en er is door [handelsnaam 1] ook geen (andere) grondslag aangevoerd.
6.13.
MC-Bouwchemie en Olthof zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [handelsnaam 1] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
114,64
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
1.599,64
6.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
6.15.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Inhoudelijke beoordeling in reconventie
Geen wanprestatie [handelsnaam 1]
6.16.
Omdat de overeenkomst met [handelsnaam 1] volgens haar ontbonden is, vordert Olthof terugbetaling van het eerste deel van de aanneemsom (factuur 2021-0177). Ook vordert zij bij wijze van schadevergoeding het bedrag van de door haar betaalde facturen van MC-Bouwchemie voor de door MC-Bouwchemie geleverde primer en PCC Pro. Zowel voor ontbinding van de aannemingsovereenkomst met [handelsnaam 1] (artikel 6:265 BW) als voor een vordering tot schadevergoeding (artikel 6:74 BW) is vereist dat [handelsnaam 1] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenissen. Nu dit niet het geval is (zie 6.8.), kon Olthof de aannemingsovereenkomst met [handelsnaam 1] niet ontbinden. De kantonrechter zal dan ook haar daarop gebaseerde vordering tot terugbetaling van de eerste helft van de aanneemsom afwijzen. Om diezelfde reden zal de vordering van Olthof tot vergoeding van de door haar ingekochte materialen bij wijze van schadevergoeding, worden afgewezen.
Proceskosten
6.17.
Olthof is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten begroot de kantonrechter met factor 0,5 omdat de stellingen van [handelsnaam 1] en Olthof in conventie en reconventie met elkaar samenhangen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [handelsnaam 1] vastgesteld op € 794,00 (2,00 punten x factor 0,5 x € 794,00).

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt MC-Bouwchemie om aan [handelsnaam 1] te betalen een bedrag van € 3.264,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, met ingang van 11 augustus 2021, tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt Olthof om aan [handelsnaam 1] te betalen een bedrag van € 12.705,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag, met ingang van 21 oktober 2021, tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt MC-Bouwchemie en Olthof hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [handelsnaam 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.599,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak, tot de dag van volledige betaling,
7.4.
veroordeelt MC-Bouwchemie, en Olthof hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen van Olthof af,
7.8.
veroordeelt Olthof in de proceskosten, aan de zijde van [handelsnaam 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 794,00,
7.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 maart 1977, NJ 1977, 521