ECLI:NL:RBGEL:2023:6154

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/05/414027 / HZ ZA 23-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na tussenvonnis over bindende eindbeslissing en schadevergoeding in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 8 november 2023 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 6 september 2023. De eisende partijen, [eisende partij 1] en [eisende partij 2], hebben de rechtbank verzocht om terug te komen op een bindende eindbeslissing die in het tussenvonnis was genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om terug te komen op deze beslissing, omdat het oordeel over de niet-toepasselijkheid van een boetebeding bindend is en niet op onjuiste juridische of feitelijke gronden berust. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming was over het boetebeding, aangezien de gedaagde partijen de schriftelijke koopovereenkomst niet hadden ondertekend.

De rechtbank heeft verder de schade van de eisende partijen begroot op € 4.940,00, die voortvloeit uit architectkosten, en heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De beslagkosten zijn toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. In reconventie heeft de rechtbank het beslag op het pand van de gedaagde partijen beperkt tot een bedrag van € 7.591,38. De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie eveneens gecompenseerd, omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.H.A. Heenk.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/414027 / HZ ZA 23-25
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
wonende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna eiser sub 1 te noemen: [eisende partij 1] en eiser sub 2: [eisende partij 2] ,
hierna samen te noemen: [eisende partijen 1+2] ,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[gedaagde partij 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna eiser sub 1 te noemen: [gedaagde partij 1] en eiser sub 2: [gedaagde partij 2] ,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen 1+2] ,
advocaat: mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023
- de akte van [eisende partijen 1+2]
- de akte van [gedaagde partijen 1+2]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
In zijn akte vraagt [eisende partijen 1+2] de rechtbank om terug te komen op haar oordeel in r.o. 4.7. van het tussenvonnis, inhoudende dat niet is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over – onder meer – het boetebeding.
2.2.
Voornoemd oordeel is een bindende eindbeslissing. De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist over de niet-toepasselijkheid van het boetebeding. Op een bindende eindbeslissing mag de rechter alleen terugkomen indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Dat is hier niet aan de orde. Het oordeel is gebaseerd op de omstandigheid dat partijen niet hebben onderhandeld over de aanvullende bepalingen, waaronder het boetebeding, en het feit dat [gedaagde partijen 1+2] de schriftelijke koopovereenkomst met die bepalingen niet heeft ondertekend. [eisende partijen 1+2] heeft aangevoerd dat het boetebeding een gebruikelijke bepaling is die in alle modelovereenkomsten is opgenomen, zodat partijen zich bewust waren van de bepaling. Als [eisende partijen 1+2] al wordt gevolgd in zijn stelling dat het een gebruikelijke bepaling is, dan brengt dat nog niet mee dat [gedaagde partijen 1+2] ook heeft ingestemd met die bepaling. Dat [gedaagde partijen 1+2] het boetebeding niet heeft opgenomen in de overeenkomst met de derde, wijst immers op het tegendeel. Verder heeft [eisende partijen 1+2] verwezen naar de door hem betaalde waarborgsom, maar dat ziet de rechtbank los van (overeenstemming over) het boetebeding. Of partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarborgsom is geen onderwerp in deze procedure. Als partijen al overeenstemming zouden hebben bereikt over de waarborgsom, dan wil dat bovendien nog niet zeggen dat [gedaagde partijen 1+2] ook heeft ingestemd met de overige in de schriftelijke koopovereenkomst opgenomen aanvullende bepalingen. Dat de beslissing in het tussenvonnis betekent dat verkopers en kopers in heel Nederland onder een mondeling afgesproken boetebeding uit kunnen komen door een schriftelijke koopovereenkomst waarin dat boetebeding is vastgelegd niet te ondertekenen, is onjuist. Als immers vast zou komen te staan dat partijen (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over het boetebeding, dan zou [gedaagde partijen 1+2] daar niet onderuit kunnen komen door de schriftelijke koopovereenkomst niet te ondertekenen. Echter, niet gebleken is dat partijen (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over het boetebeding. Dit komt voor risico van [eisende partijen 1+2] die zich op de rechtsgevolgen van het boetebeding beroept. De rechtbank gaat voorbij aan het beroep van [eisende partijen 1+2] op de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) omdat dit onvoldoende onderbouwd is door [eisende partijen 1+2] heeft niet duidelijk gemaakt waarom het oordeel dat het boetebeding geen onderdeel van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, voor hem onredelijke gevolgen heeft. De slotsom is dat niet is gebleken dat de bindende eindbeslissing berust op een onjuiste of feitelijke juridische grondslag, zodat de rechtbank daarop niet terug zal komen.
2.3.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde partijen 1+2] tekort geschoten is jegens [eisende partijen 1+2] (r.o. 4.11) en is [eisende partijen 1+2] in de gelegenheid gesteld om bij akte de door hem gestelde schade bestaande uit architectkosten nader te onderbouwen (r.o. 4.14).
2.4.
[eisende partijen 1+2] stelt in zijn akte dat zijn schade bestaat uit de kosten van bouwkundige tekeningen gemaakt door 3-P bouwkundig advies B.V. en winstderving van in totaal € 537.427,40. [gedaagde partijen 1+2] voert terecht aan dat [eisende partijen 1+2] in het tussenvonnis alleen in de gelegenheid is gesteld om de schade in verband met de inschakeling van de architect (3-P bouwkundig advies B.V., door [eisende partijen 1+2] in zijn akte ook ingenieur genoemd) nader te onderbouwen. Zoals overwogen in r.o. 4.14. van het tussenvonnis, heeft [eisende partijen 1+2] eerst ter zitting gesteld dat zijn schade bestaat uit € 5.000.00 à € 6.000,00 aan architectkosten. [eisende partijen 1+2] is in de gelegenheid gesteld om díe schade bij akte nader te onderbouwen. In de dagvaarding of ter zitting heeft [eisende partijen 1+2] niet concreet gesteld dat hij schade heeft geleden in de vorm van winstderving en tot welk bedrag. De stellingen die [eisende partijen 1+2] daarover heeft ingenomen, zijn te algemeen. De rechtbank gaat daarom alleen in op de kosten van de bouwkundige tekeningen en niet op de winstderving.
2.5.
De door [eisende partijen 1+2] bij akte overgelegde factuur toont aan dat de architect € 5.977,40 inclusief btw voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. [gedaagde partijen 1+2] stelt zich op het standpunt dat de btw geen schade is, omdat [eisende partijen 1+2] de onroerende zaak zakelijk wilde kopen. De btw zal zijn teruggehaald bij de Belastingdienst, aldus [gedaagde partijen 1+2] Daarmee heeft [gedaagde partijen 1+2] de schade voldoende betwist voor zover dit het btw-gedeelte van de factuur betreft. De rechtbank gaat er gelet op de stellingen van [eisende partijen 1+2] dat hij het pand niet voor privédoeleinden wilde aanschaffen, van uit dat hij handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (zie ook r.o. 4.6. van het tussenvonnis). De schade die als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde partijen 1+2] voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt daarom € 4.940,00, te weten het factuurbedrag exclusief 21% btw. De rechtbank zal, als het mindere van de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde partijen 1+2] aansprakelijk is voor alle schade van [eisende partijen 1+2] , voor recht verklaren dat [gedaagde partijen 1+2] aansprakelijk is voor de schade van [eisende partijen 1+2] , begroot op € 4.940,00.
2.6.
[eisende partijen 1+2] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.542,75. Deze vordering zal worden afgewezen. [eisende partijen 1+2] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eisende partijen 1+2] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
2.7.
De rechtbank begrijpt dat [eisende partijen 1+2] de beslagkosten van [gedaagde partijen 1+2] wil vorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 301,52 voor kosten deurwaardersexploten en € 598,00, voor salaris advocaat (1 punt × € 598,00), totaal € 899,52.
2.8.
Gelet op het feit dat slechts een gering deel van de vorderingen van [eisende partijen 1+2] toewijsbaar is, zullen de proceskosten, met uitzondering van de beslagkosten, tussen partijen worden gecompenseerd.
In reconventie
2.9.
[gedaagde partijen 1+2] vordert in reconventie opheffing van het beslag. De vorderingen waarvoor het beslag is gelegd, zullen worden toegewezen tot een waarde van € 4.940,00 en de beslagkosten van € 899,52. Omdat de vorderingen van [eisende partijen 1+2] niet in het geheel zullen worden afgewezen, ligt opheffing van het beslag niet in de rede. De rechtbank zal het beslag gelet op de belangen van beide partijen wel beperken. Deze belangen zijn evident, voor [eisende partijen 1+2] is dat zekerheid voor zijn vordering en voor [gedaagde partijen 1+2] is dat, dat hij weer kan beschikken over de gelden die nog onder beslag liggen maar ten aanzien waarvan de vordering van [eisende partijen 1+2] niet toewijsbaar is. Het beslag wordt op basis van het toegewezen bedrag beperkt tot € 7.591,38 (hoofdsom + 30%, conform de beslagsyllabus).
2.10.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. De vordering van [eisende partijen 1+2] tot vergoeding van volledige proceskosten is niet toewijsbaar, terwijl het beslag niet volledig zal worden opgeheven maar wel zal worden beperkt.
3. De beslissing
De rechtbank
In conventie
3.1.
verklaart voor recht dat tussen partijen een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen,
3.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde partijen 1+2] aansprakelijk is voor de schade van [eisende partijen 1+2] , begroot op € 4.940,00,
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, met uitzondering van de beslagkosten,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partijen 1+2] in de beslagkosten, begroot op € 899,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na het vonnis,
3.5.
verklaart de veroordeling onder 3.4 uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
3.6.
heft op het door [eisende partijen 1+2] ten laste van [gedaagde partijen 1+2] gelegde beslag op het pand gelegen aan de Winterswijkseweg 16-18 te Groenlo voor zover het beslag een bedrag van € 7.591,38 te boven gaat,
3.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
In conventie en in reconventie
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.
ES/KH