ECLI:NL:RBGEL:2023:6200

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
05/316091-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat in dit geval is vastgesteld op € 254.985,70. Dit bedrag moet door de verdachte aan de Staat worden betaald. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er een negatief kasverschil was, wat betekent dat de verdachte meer contant geld heeft uitgegeven dan hij legaal beschikbaar had. De verdediging voerde aan dat de verdachte zijn uitgaven kon verklaren door erfenissen en andere legale inkomsten, maar de rechtbank oordeelde dat het geschatte voordeel van € 254.985,70 niet kon worden weerlegd. De rechtbank heeft de verdachte daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op drie jaren, die kan worden gevorderd door de officier van justitie. De beslissing is gegrond op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/316091-21 (ontneming)
Datum uitspraak : 13 november 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
De officier van justitie schat het voordeel in de schriftelijke vordering op € 436.592,69.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering. Hij heeft verzocht om bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit te gaan van de eenvoudige kasopstelling.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de vaststelling van enig ontnemingsbedrag geen sprake is, omdat alle uitgavenposten ruimschoots vanuit de vrije contante bestedingsruimte kunnen worden verklaard, die veroordeelde als gevolg van de door hem geërfde en contant te gelde gemaakte kristal- en porseleincollectie van zijn opa en oma.
De verdediging heeft daarbij verzocht om:
  • het geldbedrag van € 150.000,- niet mee te nemen in de ontnemingsberekening.
  • het bedrag van € 362.365,80 in coupures en muntgeld niet mee te nemen in de ontnemingsberekening;
  • de post bankstortingen niet mee te nemen in de ontnemingsberekening;
  • de post aanschaf auto’s vast te stellen op € 32.600,-;
  • geen kosten voor de aanschaf van cannabis mee te nemen in de ontnemingsberekening.

3.De beoordeling van de vordering

De veroordeling in de hoofdzaak
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 13 november 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis (de hoofdzaak) waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden ter zake van (voor zover relevant):
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
-
witwassen
en
gewoontewitwassen.
Het wederrechtelijke verkregen voordeel
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel houdt onder meer in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De politie heeft een rapportage (AH167, p. 2026 ev.) opgemaakt met daarin een eenvoudige kasopstelling voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 december 2021. Met een eenvoudige kasopstelling wordt uitgerekend hoeveel contant geld veroordeelde in een bepaalde periode legaal beschikbaar had voor het doen van uitgaven en hoeveel contant geld door veroordeelde is uitgegeven in die periode. Als uit die berekening volgt dat er meer contant geld is uitgegeven dan legaal beschikbaar, dan is sprake van onbekende contante ontvangsten. Een negatieve kas is niet mogelijk, een persoon kan immers niet meer contant uitgeven dan die persoon fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft.
In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van een negatief kasverschil van € 254.985,70 (paragraaf 4.2.2.6 van dat vonnis) en dat het niet anders kan zijn dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. In het vonnis in de hoofdzaak is de rechtbank al ingegaan op de verweren van de raadsman. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald daarom op
€ 254.985,70.
Betalingsverplichting
De verdediging heeft geen draagkrachtverweer gevoerd.
De rechtbank ziet ook geen andere redenen om de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het hiervoor vastgestelde geschatte voordeel.
Eindconclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 254.985,70en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
3 jaren.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 254.985,70;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op
3 jaren.
Aldus gegeven door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2023.