ECLI:NL:RBGEL:2023:6457

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
AWB – 23 _ 6034
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op handhavingsverzoek met vaststelling van bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van Stichting [A] tegen het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland. Eiseres heeft een handhavingsverzoek ingediend op 15 mei 2023 met betrekking tot de vuilnisbelt [D] in [plaats B]. Het college heeft niet tijdig beslist op dit verzoek, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep door eiseres. De rechtbank ontving het beroep op 8 september 2023, na een ingebrekestelling op 16 augustus 2023. Het college heeft uiteindelijk op 22 september 2023 een besluit genomen, maar dit werd door eiseres als onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd bestempeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk en gegrond is. Het college heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van acht weken beslist, en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank stelt vast dat er een bestuurlijke dwangsom van € 637 verschuldigd is, berekend over de periode waarin het college te laat was met het nemen van een besluit. De rechtbank verwijst het van rechtswege ontstane beroep naar het college voor verdere behandeling als bezwaar.

De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen op 28 november 2023, waarbij het college ook het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat het college niet alleen het handhavingsverzoek heeft toegewezen, maar ook dat het niet volledig tegemoet is gekomen aan de eisen van eiseres, wat de noodzaak voor deze uitspraak onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023

in de zaak tussen

Stichting [A] uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: [C] ),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om handhaving van 15 mei 2023 met betrekking tot het jaarlijks monitoren en rapporteren van de aanwezige vuilnisbelt [D] in [plaats B] .
1.1.
Met de brief van 16 augustus 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 8 september 2023 het beroep van eiseres tegen het niet op tijd nemen van een beslissing ontvangen. Eiseres stelt dat het college niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar handhavingsverzoek heeft beslist.
1.2.
Het college heeft op 22 september 2023 alsnog op het handhavingsverzoek van eiseres beslist. Eiseres heeft de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met dit besluit omdat het onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is.
1.3.
Het is niet nodig dat partijen op een zitting worden gehoord. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek is kennelijk
ontvankelijk en gegrond. Daarom sluit de rechtbank het onderzoek en doet zonder zitting uitspraak. [1] De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Is er een beroep van rechtswege ontstaan?
2. Met het besluit van 22 september 2023 heeft het college het handhavingsverzoek toegewezen, maar nog geen preventieve last onder dwangsom opgelegd aan Staatsbosbeheer, de grondeigenaar. De rechtbank stelt daarom vast dat het college met het alsnog genomen besluit niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres. Daarom heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het alsnog genomen besluit van het college. [2] De rechtbank verwijst het beroep voor zover het zich richt tegen dit besluit naar het college ter behandeling als bezwaar. [3] Dat betekent dat de rechtbank geen uitspraak doet op het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit.
Heeft eiseres nog een (proces)belang? [4]
3. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de verschuldigde dwangsom vast te stellen. Het college heeft die dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank kan deze dwangsom alleen vaststellen als het beroep gegrond is. [5] Daarom heeft eiseres nog (proces)belang bij een beslissing op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Het handhavingsverzoek van 15 mei 2023 van eiseres is door het college ook op 15 mei 2023 ontvangen. Het college had binnen acht weken na ontvangst van het handhavingsverzoek, dus uiterlijk 10 juli 2023 een beslissing hierop moeten nemen. [6] Van verlenging van de beslistermijn is de rechtbank niet gebleken.
4.1.
Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres het college in gebreke gesteld. Het beroepschrift is meer dan twee weken daarna door de rechtbank ontvangen. Het college heeft pas op 22 september 2023 een besluit genomen op het handhavingsverzoek van eiseres. Dat betekent dat het college niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is dan ook ontvankelijk en gegrond. Het niet tijdig nemen van een besluit was daarom onrechtmatig.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
5. Omdat het beroep gegrond is, kan de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststellen. Eiseres heeft verzocht om de al verschuldigde dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. [7] De termijn van 42 dagen gaat twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling lopen. De rechtbank vermoedt dat de ingebrekestelling van 16 augustus 2023 ook op die datum door het college is ontvangen. De termijn van 42 dagen is twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling op 16 augustus 2023 gaan lopen. Dat betekent dat voor het eerst een dwangsom verschuldigd is op 31 augustus 2023 en dat de dwangsom loopt tot en met 22 september 2023, de dag waarop het college het besluit genomen (en verzonden) heeft. In totaal is het college over 23 dagen een dwangsom verschuldigd van € 637 (14 dagen x € 23 + 9 dagen x € 35).

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de onder 5 genoemde dwangsom wordt vastgesteld. De rechtbank verwijst het van rechtswege ontstane beroep naar het college om als bezwaarschrift te behandelen.
6.1.
Omdat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten vermeld die volgens de wet vergoed kunnen worden. Ook is niet gebleken dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
gegrond;
- verwijst het van rechtswege ontstane beroep naar het college om verder als bezwaarschrift te behandelen;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 637;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.
4.Zie artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:55c van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 4:13, tweede lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.