ECLI:NL:RBGEL:2023:704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/05/409036 / HA ZA 22-420
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitraal beding in algemene voorwaarden in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. Eiser, een aannemingsbedrijf, heeft een woning gebouwd voor twee particuliere opdrachtgevers, maar deze hebben gebreken geconstateerd in het zinkwerk. Eiser heeft de gedaagde partij, die het zinkwerk heeft geleverd en gemonteerd, in vrijwaring opgeroepen. Gedaagde vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart op basis van een arbitraal beding in de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007). Eiser betwist de toepasselijkheid van deze voorwaarden en stelt dat er geen akkoord is gegeven op de ALIB 2007. De rechtbank heeft beoordeeld of de ALIB 2007 van toepassing zijn op de overeenkomst tussen eiser en gedaagde. De rechtbank concludeert dat de ALIB 2007 van toepassing zijn, omdat eiser de offerte van gedaagde heeft aanvaard, waarin de ALIB 2007 zijn opgenomen. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het arbitraal beding, omdat de ALIB 2007 niet ter hand zijn gesteld. Gedaagde moet nu bewijs leveren van de terhandstelling. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/409036 / HA ZA 22-420 / 1571 / 1787
Vonnis in incident van 22 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Arnhem,
eiseres in de vrijwaring,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J. van der Vinne te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] SKINS FOR BUILDINGS B.V.,
gevestigd te Hoorn,
gedaagde in de vrijwaring,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. S. Hartog te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de vrijwaring

2.1.
Het geschil in de vrijwaring gaat over het volgende. [eiser] is een aannemingsbedrijf dat zich bezighoudt met algemene burgerlijke en utiliteitsbouw. [eiser] heeft met [naam 1] en E.M.J. [naam 2] een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft [eiser] voor [naam 1] en [naam 2] een woning gebouwd aan [adres] . Het dak en de gevel van de woning bestaan uit zinken dak- en gevelplaten. Volgens [naam 1] en [naam 2] bevat het zinkwerk diverse gebreken. Zij zijn daarom van mening dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. [naam 1] en [naam 2] hebben [eiser] gedagvaard en gevorderd dat [eiser] primair wordt veroordeeld tot herstel dan wel vervanging van het zinkwerk en subsidiair tot betaling van een schadevergoeding. [eiser] betwist dat zij aansprakelijk is jegens [naam 1] en [naam 2] . Voor zover zij wel aansprakelijk is, meent zij dat [gedaagde] haar moet vrijwaren. De zinken dak- en gevelplaten zijn namelijk door [gedaagde] geleverd en gemonteerd.
2.2.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] de rechtbank verzocht om haar toe te staan [gedaagde] in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft dit verzoek bij incidenteel vonnis van 17 augustus 2022 toegewezen. In de vrijwaring vordert [eiser] een veroordeling van [gedaagde] in al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. [gedaagde] heeft in de vrijwaring nog geen conclusie van antwoord genomen.

3.Het geschil en de beoordeling in het bevoegdheidsincident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. [gedaagde] baseert deze vordering op het arbitraal beding dat is opgenomen in artikel 18 van de Algemene leveringsvoorwaarden Installerende bedrijven 2007 (ALIB 2007). Volgens [gedaagde] zijn de ALIB 2007 van toepassing op de overeenkomst met [eiser] . De inhoud van die overeenkomst blijkt uit de opdrachtbevestiging van 14 november 2016 van [eiser] aan [gedaagde] . In die opdrachtbevestiging is de offerte van [gedaagde] , waarin wordt verwezen naar de ALIB 2007, immers expliciet van toepassing verklaard.
3.2.
[eiser] betwist dat de ALIB 2007 van toepassing zijn op de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] . In die overeenkomst worden geen algemene voorwaarden genoemd die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen. Er is alleen vastgelegd dat door [gedaagde] werkzaamheden worden verricht overeenkomstig de offerte van [gedaagde] . Dit betreft een offerte van [gedaagde] aan [naam 1] en [naam 2] . [eiser] heeft geen akkoord gegeven op deze offerte, laat staan op de toepasselijkheid van de daarin genoemde ALIB 2007.
3.3.
Beoordeeld moet worden of de ALIB 2007 en het daarin opgenomen arbitraal beding van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . Arbitrage wordt bewezen door een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden die in arbitrage voorzien en dat door de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard (artikel 1021 Rv). Of algemene voorwaarden van toepassing zijn, moet worden beoordeeld aan de hand van de regels van aanbod en aanvaarding die gelden voor de totstandkoming van overeenkomsten in het algemeen (artikel 3:33 en 3:35 BW jo 6:217 BW). De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan dus worden aangenomen als de gebruiker de toepasselijkheid voorstelt en de wederpartij dit aanvaardt, waaronder begrepen het geval dat de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid in te stemmen.
3.4.
De inhoud van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van [eiser] aan [gedaagde] . Daarin is geen rechtstreekse verwijzing naar de toepasselijkheid van de ALIB 2007 opgenomen. Daarom moet de vraag worden beantwoord of op andere wijze schriftelijk is verwezen naar de ALIB 2007 en of deze voorwaarden door [eiser] zijn aanvaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.5.
In de opdrachtbevestiging van [eiser] aan [gedaagde] staat dat de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd conform de offerte van [gedaagde] . Hoewel deze offerte is gericht aan [naam 1] en [naam 2] en niet aan [eiser] , heeft [eiser] de offerte wel ontvangen en beschouwd als aanbod dat zij heeft aanvaard. Zij heeft daarnaar immers verwezen in de opdrachtbevestiging aan [gedaagde] . Met deze verwijzing, die geen voorbehoud bevat, is de offerte van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank integraal onderdeel gaan uitmaken van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . Dit oordeel wordt niet anders doordat in de opdrachtbevestiging alleen maar staat dat de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de offerte. [gedaagde] heeft het gebruik van het woord ‘werkzaamheden’ niet zo hoeven begrijpen dat dit alleen ziet op het uit te voeren werk en niet op de overige inhoud van de offerte en dat dit dus een afwijzing van de ALIB 2007 behelst. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat [eiser] ermee akkoord is gegaan dat de ALIB 2007 op de overeenkomst van toepassing zijn. Als [eiser] dit had willen voorkomen, had het op haar weg gelegen om bij het aangaan van de overeenkomst met [gedaagde] duidelijk te maken dat zij niet wenste te contracteren onder de toepasselijkheid van de ALIB 2007. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] dat heeft gedaan. De conclusie is dan dat de ALIB 2007 van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] .
3.6.
[eiser] beroept zich voorts op de vernietigbaarheid van het arbitraal beding op grond van artikel 6:233 sub b jo 6:234 BW, omdat de ALIB 2007 volgens [eiser] niet door [gedaagde] aan haar ter hand zijn gesteld. [gedaagde] heeft hier nog niet op gereageerd. Op [gedaagde] als gebruiker van de ALIB 2007 rust de bewijslast omtrent de terhandstelling van de ALIB 2007, omdat [eiser] die terhandstelling heeft betwist. Daarom zal [gedaagde] alsnog in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover uit te laten. De rechtbank zal de zaak met dat doel naar de rol verwijzen.
3.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 maart 2023voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 3.6,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.