ECLI:NL:RBGEL:2023:7136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
C/05/427732 / FA RK 23/3664
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.C. van Leest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging voor psychogeriatrische cliënt in zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 november 2023 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) voor een psychogeriatrische cliënt. De cliënt, geboren op [geboortedatum] en verblijvende bij Stichting [naam stichting], had eerder een machtiging tot opname en verblijf die geldig was tot 7 januari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, wat leidt tot ernstig nadeel, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om dit nadeel te voorkomen.

Tijdens de mondelinge behandeling is de cliënt, bijgestaan door haar advocaat mr. E.A. Welling, gehoord, evenals haar echtgenoot en een arts van de zorginstelling. De rechtbank heeft geconstateerd dat de cliënt verbaal aangeeft naar huis te willen, maar dat zij geen fysieke aanstalten maakt om te vertrekken. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij eerdere uitspraken en geconcludeerd dat er sprake is van 'consistent verzet' zoals bedoeld in artikel 3a Wzd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de cliënt onvoldoende inzicht heeft in haar situatie en dat de rechterlijke machtiging noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen.

De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 30 november 2024. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens:
Datum mondelinge uitspraak: 30 november 2023
Beschikking opvolgende rechterlijke machtiging Wzd
inzake
het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van een jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd), ten aanzien van:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende bij Stichting [naam stichting] te [plaatsnaam] ,
op grond van een rechterlijke machtiging geldend tot en met 7 januari 2024,
hierna te noemen: cliënte,
advocaat: mr. E.A.Welling te Wageningen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2023 in de accommodatie.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
cliënte, bijgestaan door haar advocaat;
de echtgenoot van cliënte;
mw. [naam] , als arts verbonden aan Stichting [naam stichting] .

2.Beoordeling

2.1.
Cliënte heeft aangegeven dat zij erg gespannen is voor de mondelinge behandeling omdat zij nog teveel van haar echtgenoot houdt om uit elkaar gehaald te worden. Cliënte is blij met de fijne momenten die zij met de echtgenoot beleeft zoals tijdens het wandelen of een lunch. Cliënte vindt het soms lastig als de echtgenoot dan weer weg gaat, maar zij begrijpt dat hij dan naar zijn werk moet.
2.2.
De advocaat heeft de rechtbank verzocht om het verzoek af te wijzen. Cliënte functioneert goed in de accommodatie en het verzet is niet zodanig dat het een rechterlijke machtiging noodzakelijk maakt. De advocaat wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag. [1] Meer specifiek wijst de advocaat op de volgende overweging: “
Uit de verklaring van de psycholoog ter zitting is echter voldoende gebleken dat cliënt slechts af en toe verbaal aangeeft naar huis te willen maar dat zij daartoe geen aanstalten maakt. Zij kan gemakkelijk weer worden afgeleid en is tevreden met de zorg die zij krijgt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval geen sprake is van consistent en duidelijk verzet van cliënt tegen de opname en het verblijf in de accommodatie.”
2.3.
De echtgenoot vindt het vervelend dat deze procedure nodig is bevonden. De echtgenoot is wel blij dat het goed gaat met cliënte en zij de zorg en begeleiding krijgt die zij nodig heeft. De echtgenoot legt uit dat cliënte logischerwijs met momenten wat opstandig is omdat zij nou eenmaal het liefst thuis is, maar cliënte is (naar zijn ervaringen) vrij gemakkelijk weer af te leiden op de momenten dat dit gevoel opspeelt.
2.4.
De arts is blij om te zien dat de echtgenoot en cliënte weer positief contact kunnen hebben waarbij zij zich vooral kunnen focussen op de mooie momenten samen. Dat zal ook bij een opvolgende rechterlijke machtiging de insteek blijven.
De arts acht de rechterlijke machtiging wel noodzakelijk omdat cliënte consistent blijft benoemen dat zij niet in de accommodatie wil zijn, maar thuis bij haar echtgenoot. Het is ook een paar keer gebeurd dat cliënte de lift is ingestapt en op die manier heeft geprobeerd om naar buiten te gaan. Met name ’s avonds wordt er door de zorgverleners een beeld gezien waarbij cliënte onrustig is omdat zij opzoek is naar de echtgenoot en de oude woning.
2.5.
Op 7 juli 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot opname en verblijf verleend tot en met 7 januari 2024.
2.6.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening in de vorm van cognitieve stoornissen bij dementie.
2.7.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit (het aanzienlijk risico op):
ernstige verwaarlozing;
maatschappelijke teloorgang.
De rechtbank wijst onder meer op de eerdere beschikking in de zaak met zaaknummer:
C/05/421020 / FA RK 23-1958. De rechtbank constateert dat het problematische gedrag van cliënte (als gevolg van de aandoening) in combinatie met haar zorg mijdende houding tot een onhoudbare situatie thuis heeft geleid. Gezien het progressieve en chronische karakter van de aandoening komt het ernstig nadeel naar verwachting direct (opnieuw) tot uiting op het moment dat cliënte niet in de 24-uurszorg accommodatie verblijft. In de huidige accommodatie kan in de zorgbehoefte van cliënte worden voorzien. De opname en het verblijf zijn daarom noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De rechtbank ziet geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.8.
De rechtbank overweegt dat voldoende is gebleken dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. De rechtbank zoekt aansluiting bij de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland [2] waarin is geconstateerd dat voor verzet minimaal sprake moet zijn van “consistent
verbaalverzet”. Dit maakt dat ook als cliënte fysiek geen aanstalten zou maken om te vertrekken, de conclusie zou kunnen volgen dat er sprake is van verzet zoals bedoeld in artikel 3a Wzd.
2.9.
De rechtbank overweegt dat gezien de feiten en omstandigheden een rechterlijke machtiging recht doet aan de situatie.
Cliënte overziet zelf onvoldoende dat zij niet langer met de echtgenoot samenwoont. Het ene moment is dat gegeven voor cliënte een bron van rust, omdat zij het idee heeft dat de echtgenoot naar het werk is en spoedig thuis komt. Het andere moment (vooral ’s avonds) lijdt dit gegeven tot veel onrust bij cliënte, waardoor zij opzoek gaat naar cliënte en de woning in. Op die momenten geeft cliënte ook consistent aan dat zij naar huis en naar haar echtgenoot wil. De rechtbank constateert daarbij op basis van het verzoek dat het CIZ eerder - nadat één van haar onderzoekers een huisbezoek heeft afgelegd –concludeerde dat er sprake is van ‘verzet’ als bedoeld in de Wzd en dat daarom een procedure zoals omschreven in artikel 21 Wzd niet op zijn plaats is. Tijdens het huisbezoek begreep de onderzoeker van cliënte dat zij niet in de accommodatie wil verblijven. Cliënte had toen het idee dat ze nog met haar echtgenoot in de woning (in [plaatsnaam] ) woont en dat zij tijdelijk in de accommodatie verblijft. Cliënte benoemde toen ook dat zij vindt dat zij zichzelf thuis prima staande kan houden.
Verder rapporteert de onafhankelijk arts in de medische verklaring dat cliënte tijdens het beoordelingsgesprek vijf keer heeft benoemd dat zij naar huis wil omdat zij een fijne woning heeft en samen wil slapen met haar man. Naar haar idee komt cliënte alleen naar de accommodatie om leuke activiteiten te doen.
Ook de dochter heeft aangegeven dat cliënte haar vaak heeft gevraagd of zij naar huis kan.
2.10.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de criteria voor verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd. De rechterlijke machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van twaalf maanden en geldt dus tot en met 30 november 2024.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[naam cliënte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk
30 november 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 door mr. R.C.C. van Leest, rechter, in tegenwoordigheid van T. Akasbi, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 december 2023.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 28 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11023.
2.Rechtbank Gelderland 10 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1611.