ECLI:NL:RBGEL:2023:7152

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10500626
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • F.M.TH. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake consumentenkoop van een dressuurpaard met non-conformiteit en dwaling

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een eiseres en twee gedaagden met betrekking tot de koop van een dressuurpaard. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft op 10 oktober 2022 een koopovereenkomst gesloten met gedaagde sub 1, waarbij het paard voor € 29.500,00 werd verkocht. Na de aankoop heeft de eiseres problemen ervaren met het paard, wat leidde tot de stelling dat het paard niet voldeed aan de koopovereenkomst. De eiseres heeft de gedaagden in gebreke gesteld en ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van dwaling en non-conformiteit. De gedaagden hebben betwist dat er sprake was van een consumentenkoop, omdat gedaagde sub 1 niet handelde in het kader van een beroepsactiviteit.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eiseres als consument kan worden aangemerkt en dat de koopovereenkomst als consumentenkoop kwalificeert. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde sub 1 als professionele verkoper kan worden aangemerkt, gezien haar activiteiten in de paardenbranche. De vordering van de gedaagden tot verwijzing naar een andere kamer is afgewezen, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing is op 17 november 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10500626 \ CV EXPL 23-1370
Vonnis van 17 november 2023 in het incident
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. I.M. Uwe-Ntukabumwe,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. S.A. Wensing,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 mei 2023 met producties
- de incidentele conclusie tot verwijzing ex artikel 71 Rv met producties
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn partners. [naam 1] drijft een eenmanszaak in (onder meer) training, africhting en handel van paarden. [naam stal] heeft het paard [naam paard] (hierna: het paard) gedurende een periode getraind. [eiseres] was op zoek naar een dressuurpaard en heeft op 28 september 2022 bij [naam stal] het paard bezichtigd en uitgeprobeerd. Op 30 september 2022 heeft [eiseres] het paard opnieuw bekeken en bereden.
2.2.
Op 10 oktober 2022 heeft [eiseres] het paard laten keuren. De conclusie van de keuringsdierenarts was: “
klinisch & röntgen acceptabel, positief advies”. [eiseres] heeft diezelfde dag een schriftelijke koopovereenkomst gesloten waarbij [gedaagde sub 1] , als verkoper, aan [eiseres] , als koper, het paard heeft verkocht voor € 29.500,00. De levering van het paard vond plaats op 10 oktober 2022, op een door [eiseres] aangewezen stal. De communicatie over de verkoop verliep via [naam stal] .
2.3.
Op 25 en 31 oktober 2022 heeft [eiseres] contact opgenomen met [naam stal] . Ze gaf aan dat ze problemen had met het rijden op het paard. Na enig WhatsApp contact heeft [naam stal] [eiseres] doorverwezen naar [gedaagde sub 1] , de vorige eigenaar en verkoper van het paard.
2.4.
[eiseres] heeft op 3 november 2022 contact opgenomen met [gedaagde sub 1] en op 5 november 2022 nogmaals. [gedaagde sub 2] heeft [eiseres] vervolgens teruggebeld en aangegeven dat hij en [gedaagde sub 1] niets voor haar konden betekenen.
2.5.
[eiseres] heeft op 17 november 2022 per brief aan [gedaagde sub 1] het volgende bericht: “
Het moge duidelijk zijn dat het Paard (…) niet geschikt is om te berijden, laat staan om in de sport uit te brengen. Het Paard beantwoordt niet aan de koopovereenkomst.
Tevens is cliënte van mening dat er sprake is van (wederzijdse) dwaling nu haar is voorgehouden dat 1) het Paard gezond zou zijn zonder gebreken, hetgeen niet het geval blijkt te zijn; en 2) het Paard geschikt zou zijn als dressuurpaard voor de sport en ook dit niet het geval blijkt te zijn. Indien cliënte van het voorgaande op de hoogte zou zijn geweest en dus een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad, zou zij de koopovereenkomst niet hebben gesloten.
Cliënte is van mening dat herstel niet mogelijk is en het Paard aldus blijvend ongeschikt is, hetgeen de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt. Voor zover u van mening mocht zijn dat er geen sprake is van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming uwerzijds, biedt cliënte u hierbij de mogelijkheid om de bij het Paard gebleken gebreken te doen verhelpen,uiterlijk binnen veertien dagen na heden. U dient dit schrijven dan ook tevens als een ingebrekestelling en sommatie tot herstel van uw wanprestatie te beschouwen. Bij gebreke van herstel van de bij het Paard geconstateerde gebreken binnen de gestelde termijn bent u jegens cliënte in verzuim, voor zover überhaupt rechtens vereist.
Cliënte ontbindt reeds nu voor alsdan buitengerechtelijk de koopovereenkomst met u en sommeert u voor alsdan het Paard retour te nemen en om gelijktijdig de door cliënte aan u betaalde koopsom terug te betalen (…).
Subsidiair roept cliënte reeds nu voor alsdan de vernietiging van de koopovereenkomst in op grond van dwaling. (…)
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft hierop op 24 november 2022 als volgt gereageerd:

(…) Daarbij is van non-conformiteit geen enkele sprake (…) Er was niets aan de hand met het paard. (…) Cliënte beschikt over bewijs dat uw cliënte niet kundig is en ook niet luistert naar adviezen met alle gevolgen van dien. Het paard was zeer braaf en goed handelbaar en had geen stijfheid problemen. (…) Cliënte gaat ervan uit dat uw cliënte de ingeroepen ontbinding / vernietiging van de koopovereenkomst intrekt en zal zeker niet voldoen aan de sommatie van uw cliënte. (…)
2.7.
Op 10 februari 2023 heeft [eiseres] ook [gedaagde sub 2] in gebreke gesteld en hem gesommeerd, voor zover hij van mening zou zijn dat de gebreken zich voor herstel zouden lenen, binnen een termijn van 10 dagen tot herstel van de gebreken over te gaan.
2.8.
Op 16 februari 2023 heeft [gedaagde sub 2] laten weten geen partij te zijn in de ontstane situatie met het paard en heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat het paard niet kreupel is en dat als er sprake is van rijtechnische problemen dat louter is te wijten aan het handelen van [eiseres] .

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairte verklaren voor recht dat [eiseres] de op 10 oktober 2022 terzake het paard [naam paard] gesloten koopovereenkomst op 17 november 2022, althans 10 februari 2023, rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd ex artikel 6:228 BW, althans deze te vernietigen;
subsidiairte verklaren voor recht dat [eiseres] de op 10 oktober 2022 terzake het paard [naam paard] gesloten koopovereenkomst op 17 november 2022, althans 10 februari 2023, rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden ex artikel 6:265 jo. 7:22 BW, althans deze te ontbinden;
primair en subsidiair
- [gedaagden] , hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen een termijn van 14 dagen na het wijzen van het vonnis tegen voldoende bewijs van kwijting aan [eiseres] een bedrag van € 29.500,00 te voldoen, zijnde de restitutie van de door [eiseres] voor het paard [naam paard] betaalde koopsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, zijnde 18 februari 2023, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening;
- [gedaagden] , hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen een termijn van 14 dagen na het wijzen van het vonnis tegen voldoende bewijs van kwijting aan [eiseres] een bedrag van € 13.199,83 + p.m. te voldoen, zijnde de vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim zijnde de dag waarop de schade is geleden, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening;
- [gedaagden] te gebieden om binnen een termijn van 14 dagen na restitutie aan [eiseres] van de door haar voor het paard [naam paard] betaalde koopsom, vermeerderd met de wettelijke rente en vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente, het paard bij [eiseres] op te halen en weer in bezit te nemen op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] in gebreke blijven om aan dit gebod te voldoen;
- [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.454,42 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
met veroordeling van [gedaagden] , hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten en het nasalaris, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] primair ten grondslag dat ze gedwaald heeft bij de koop van het paard en subsidiair dat sprake is van non-conformiteit. Het paard is aan haar verkocht als gezond, ongecompliceerd te rijden en braaf dressuurpaard en blijkt dat niet te zijn. De wettelijke rente is verschuldigd omdat [gedaagden] te laat betalen en de buitengerechtelijke kosten moeten worden betaald omdat [eiseres] [gedaagden] heeft moeten aanmanen.
3.3.
[gedaagden] hebben in de hoofdzaak nog geen verweer gevoerd.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
[gedaagden] vorderen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de zaak door te verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
4.2.
Aan hun vordering tot verwijzing leggen [gedaagden] ten grondslag dat de kantonrechter niet bevoegd is in de zaak uitspraak te doen, omdat het geschil tussen partijen geen consumentenkoop betreft. [gedaagde sub 1] was eigenaar en verkoper van het paard en zij handelde niet in het kader van handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Ze betwisten dat [gedaagde sub 2] , naast [gedaagde sub 1] , eigenaar en verkoper van het paard was.
4.3.
[eiseres] heeft zich gemotiveerd verweerd en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure en het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in het incident
5.1.
Een consumentenkoop is een koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit (art. 7:5 lid 1 onder a BW). Als de zaak wordt verkocht door een gevolmachtigde die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, dan wordt de koop aangemerkt als een consumentenkoop, tenzij de koper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst weet dat de volmachtgever niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (art. 7:5 lid 2 BW).
5.2.
Niet in geschil is dat sprake is van koop, dat een paard in dit geval gelijk is gesteld met een roerende zaak en dat [eiseres] is aan te merken als consument.
5.3.
De kantonrechter verwerpt het beroep van [eiseres] op artikel 7:5 lid 2 BW. De koopovereenkomst is, na bemiddeling door [naam stal] , immers rechtstreeks tot stand gekomen tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] . [eiseres] stelt zich niet op het standpunt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [naam stal] en heeft [naam stal] ook niet in rechte betrokken. Zij spreekt in de onderhavige procedure [gedaagden] aan, zulks uit hoofde van de, zo stelt zij, met hen gesloten koopovereenkomst. Daar waar artikel 7:5 lid 2 BW uitgaat van een overeenkomst waarbij de zaak wordt verkocht door een gevolmachtigde die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, vindt dat artikel dan ook geen toepassing. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiseres] het paard niet van [naam stal] , maar, zo is ook opgenomen in de schriftelijke koopovereenkomst, van [gedaagde sub 1] kocht.
5.4.
Dan wordt toegekomen aan de vraag of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] als professionele verkoper(s) kan/kunnen worden aangemerkt. In dat geval is sprake van een consumentenkoop.
5.5.
[eiseres] heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagden] professionele verkopers zijn:
- [gedaagde sub 1] is professionele dressuuramazone, want ze heeft in [jaartal] de wereldkampioenstitel voor zesjarige dressuurpaarden gewonnen en in [jaartal] de KNHS kampioenstitel Klasse Z2;
- [gedaagden] fokken paarden; dit blijkt uit Facebookberichten en uit de fokregistraties van [gedaagde sub 2] . Uit de fokregistraties blijkt dat [gedaagde sub 2] 33 fokproducten op zijn naam geregistreerd heeft staan;
- [gedaagde sub 1] houdt zich met haar partner [gedaagde sub 2] bezig met de in- en verkoop van paarden, dit blijkt onder andere uit een interview met [gedaagde sub 1] dat gepubliceerd is in de Paardenkrant en uit het feit dat [gedaagde sub 1] meermaals paarden te koop aanbiedt via haar Facebookpagina.
5.6.
[gedaagden] hebben betwist dat [gedaagde sub 1] (en/of [gedaagde sub 2] ) een professionele verkoper is. [gedaagde sub 1] ontvangt namelijk een uitkering (ze kampt met chronische aandoeningen en kent daardoor fysieke beperkingen) en was voorheen werkzaam als financieel medewerker. [gedaagde sub 2] werkt in de IT. Ze zijn dus niet werkzaam in de paardenbranche/beschikken niet over een paardenbedrijf, maar zijn slechts hobbyisten. Ze staan ook niet ingeschreven in het handelsregister. Het is juist dat zij sinds 1984 paarden fokken, maar dat is zeer kleinschalig te weten minder dan één veulen per jaar. [gedaagde sub 1] is talentvolle amazone, maar beoefent de dressuursport als amateur. Ook rijdt zij wel eens onbezoldigd een paard voor een familielid. Daarnaast stellen [gedaagden] dat uit de koopovereenkomst ook blijkt dat sprake is van verkoop door een particulier. Bij de prijs staat namelijk het woord “marge”, er is geen factuur naar [eiseres] gestuurd, ook geen omzetbelasting geheven en de koopsom is naar [gedaagde sub 1] in privé gegaan. Tot slot stellen ze dat de heer [naam 1] , die bij de koop van het paard betrokken was namens [naam stal] , [eiseres] meerdere malen heeft verteld dat het paard van een particulier was.
5.7.
De vraag die thans dient te worden beantwoord luidt of [gedaagde sub 1] als verkoper heeft gehandeld in het kader van haar handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, zoals artikel 7:5 lid 1 BW bepaalt. Of sprake is van consumentenkoop is een kwalificatievraag. Nu die kwalificatie afhangt van een feitelijke vraag die in geschil is (of de verkoper handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf), rusten op [eiseres] als koper de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat van consumentenkoop sprake is. De kantonrechter komt tot het oordeel, alles afwegende, dat [gedaagde sub 1] als professionele verkoper kan worden aangemerkt en overweegt daartoe als volgt.
5.8.
[eiseres] heeft haar stellingen onderbouwd met bescheiden. Zij heeft lijsten uit het register van KWPN (Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland) in het geding gebracht waarop is opgenomen dat [gedaagde sub 2] 33, respectievelijk 42 fokproducten op zijn naam heeft staan, waarvan 15 paarden op zijn naam staan geregistreerd. Voorts heeft zij diverse (kranten-)artikelen en Instagram- respectievelijk Facebookberichten overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , amazone, paarden in eigendom bezitten, dan wel te koop aanbieden en waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] zich op professionele wijze bezig houdt met (de verkoop van) paarden.
5.9.
[gedaagde sub 1] heeft deze stellingen van [eiseres] weliswaar weersproken, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd. Zo heeft ze een uitdraai van één pagina van een aangifte inkomstenbelasting 2022 overgelegd, ter onderbouwing van haar stelling dat ze geen inkomen heeft uit de paardenbranche. Op die pagina staat evenwel enkel dat [gedaagde sub 2] inkomsten uit loondienst genereert. Daarnaast geldt dat tegenover de schriftelijke ongedateerde verklaring van [naam 1] , de verklaring van de tante van [eiseres] staat. Zij geeft in haar verklaring juist aan dat [naam 1] haar en [eiseres] op 30 september 2022 vertelde dat de verkoper van het paard een professionele amazone was die met een stal ging stoppen omdat haar nieuwe partner paarden niet leuk vond. Daarom zou de koop van het paard echt een buitenkansje voor [eiseres] zijn. Volgens haar is niet medegedeeld dat de verkopers van het paard particulieren waren. Deze verklaring staat haaks op de verklaring van [naam 1] , waarmee aan de verklaring van [naam 1] geen doorslaggevende betekenis toekomt. Verder is door [eiseres] gemotiveerd weersproken dat [gedaagde sub 1] enkel onbezoldigd een paard voor een familielid rijdt. Veel mensen hebben les van [gedaagde sub 1] , aldus [eiseres] . Ook heeft [eiseres] onderbouwd dat er dit jaar twee veulens geboren zijn bij [gedaagden] . Tot slot heeft [eiseres] uitgelegd dat het woord “marge” in de koopovereenkomst juist duidelijk maakt dat sprake is van verkoop door een professional, omdat een margeregeling ziet op btw. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] als professioneel verkoper kan worden aangemerkt en dat [eiseres] dat ook zo heeft begrepen.
5.10.
Omdat [gedaagde sub 1] aangemerkt wordt als professionele verkoper en ook aan de andere eisen van artikel 7:5 lid 1 onder a BW is voldaan, kwalificeert de kantonrechter de koop van het paard als consumentenkoop. De kantonrechter is daarom op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv bevoegd om de zaak te behandelen en beslissen. De incidentele vordering tot verwijzing zal worden afgewezen.
in de hoofdzaak
5.11.
De kantonrechter zal bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 december 2023 voor het nemen van een conclusie van antwoord.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
6.1.
wijst de vordering af;
in de hoofdzaak
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 december 2023 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagden] .
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.TH. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op
17 november 2023.
610 \ 40141