ECLI:NL:RBGEL:2023:7229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
10660500 \ CV EXPL 23-2226
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.TH. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van zorgkosten en geschil over buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van zorgkosten van gedaagde, die erkende de hoofdsom van € 240,75 te verschuldigen, maar verweer voerde tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwistte de ontvangst van de factuur en betalingsherinneringen. De kantonrechter oordeelde op basis van de ontvangsttheorie, zoals vastgelegd in artikel 3:37 lid 3 BW, dat VGZ niet had aangetoond dat de correspondentie gedaagde had bereikt. De rechter concludeerde dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar waren, omdat VGZ niet had voldaan aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De wettelijke rente over de hoofdsom werd toegewezen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de betaling. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 1 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10660500 \ CV EXPL 23-2226
Vonnis van 1 december 2023
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst. Op basis van die overeenkomst is [gedaagde] eigen risico en/of eigen bijdragen verschuldigd aan VGZ.
2.2.
In de maand januari 2022 zijn door [gedaagde] zorgkosten gemaakt. Een deel van deze zorgkosten is door VGZ vergoed en een deel komt voor rekening van [gedaagde] zelf, te weten een bedrag van € 240,75. VGZ heeft [gedaagde] op 22 februari 2022 de betreffende factuur gestuurd, geadresseerd op de [adres] . In maart 2022 heeft VGZ tweemaal tevergeefs getracht het verschuldigde bedrag via automatische incasso te incasseren.
2.3.
VGZ heeft vervolgens verschillende betaalherinneringen en aanmaningen aan [gedaagde] verzonden: op 18 april 2022, 15 mei 2022, 5 juni 2022 en 26 juni 2022, geadresseerd op de [adres] .
2.4.
Omdat [gedaagde] het deel van de zorgkosten dat voor haar eigen rekening komt, ondanks verzoeken daartoe, niet voldeed, heeft VGZ haar incassogemachtigde Flanderijn ingeschakeld. Flanderijn heeft op 25 juli 2022 een e-mail gestuurd aan [gedaagde] met het verzoek de zorgkosten, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente en incassokosten, te betalen. Nadat een reactie en/of betaling van [gedaagde] uitbleef, heeft Flanderijn op 13 april 2023 via de mail een veertiendagenbrief aan [gedaagde] gestuurd.
2.5.
Op 13 juni 2023 heeft VGZ de dagvaarding in deze procedure laten betekenen aan [gedaagde] . Op 27 juni 2023 heeft [gedaagde] de hoofdsom van € 240,75 overgemaakt aan Flanderijn.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat en na wijziging van haar vordering - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan VGZ te betalen het bedrag van € 294,51 (€ 240,75 aan hoofdsom + € 1,38 aan rente tot en met 25 juli 2022 + € 48,40 aan incassokosten + € 3,98 aan rente tot en met 13 juni 2023) minus € 240,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom, gerekend vanaf de dag van dagvaarding tot er is betaald, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat zij niet eerder dan na ontvangst van de dagvaarding op de hoogte was van het door haar aan VGZ verschuldigde bedrag. Zij is daarna ook meteen tot betaling overgegaan. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij de factuur en de brieven en mails van VGZ en Flanderijn nooit heeft ontvangen. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van VGZ in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] erkent de verschuldigdheid van de hoofdsom en heeft dit bedrag van € 240,75 na ontvangst van de dagvaarding ook betaald. Zij betwist echter de factuur en de betalingsherinneringen en aanmaningen van VGZ en Flanderijn te hebben ontvangen.
4.2.
Met toepassing van de zogenoemde ontvangsttheorie, zoals opgenomen in artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), heeft een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring alleen werking wanneer vast staat dat die verklaring de betrokken persoon ook daadwerkelijk heeft bereikt. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist dient de afzender feiten of omstandigheden te stellen - en zo nodig te bewijzen - waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar kon worden bereikt en dat de verklaring is aangekomen. [gedaagde] betwist niet dat het door VGZ gebruikte adres op de correspondentie haar huisadres is in de zin van artikel 1:10 BW. Tussen partijen is echter wel in geschil of de verklaring daar ook is aangekomen.
4.3.
Het had op de weg van VGZ gelegen om bewijs aan te dragen voor haar stelling dat [gedaagde] haar brieven daadwerkelijk heeft ontvangen. De kantonrechter is van oordeel dat VGZ dit heeft nagelaten. Gesteld nog gebleken is dat de correspondentie door VGZ aangetekend (met handtekening retour) is verstuurd of dat op andere wijze kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de aanmaningen, waarin de buitengerechtelijke incassokosten zijn aangezegd, werkelijk heeft ontvangen. Hetzelfde geldt voor de door Flanderijn gestuurde e-mails. [gedaagde] betwist niet dat het door Flanderijn gebruikte mailadres haar mailadres is, maar stelt dat zij de betreffende mails niet heeft ontvangen. VGZ wijst erop dat deze mails zijn gestuurd naar het door [gedaagde] zelf opgegeven mailadres. De kantonrechter gaat er echter van uit dat [gedaagde] dit mailadres weliswaar aan VGZ heeft doorgegeven, maar niet aan Flanderijn. De enkele blote stelling van VGZ dat Flanderijn in het kader van een andere vordering eerder al contact met [gedaagde] heeft gehad, kan haar niet baten. Indien Flanderijn er zeker van had willen zijn dat haar brieven [gedaagde] zouden bereiken, had zij haar brieven aangetekend per post moeten versturen of via de mail met een leesbevestiging. Dit heeft zij echter nagelaten, ook nadat zij geen reactie of betaling had ontvangen van [gedaagde] naar aanleiding van de mail van 25 juli 2022. Ook de ontvangst van de e-mails van Flanderijn, waarin ook Flanderijn de buitengerechtelijke incassokosten heeft aangezegd, is dan ook onvoldoende komen vast te staan.
4.4.
Gelet op het voorgaande, moet de conclusie worden getrokken dat de gevorderde buitenrechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn omdat niet is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW.
4.5.
De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding (13 juni 2023) tot aan de dag van de betaling (27 juni 2023). Van een eerder verzuim dan per de datum van de dagvaarding is niet gebleken.
4.6.
Nu niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] de rekening en de daaropvolgende betalingsherinneringen heeft ontvangen, wordt aanleiding gezien om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dat betekent dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over € 240,75 vanaf 13 juni 2023 tot 27 juni 2023;
5.2.
verklaart de veroordeling onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.TH. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023.
610 \ 41245