ECLI:NL:RBGEL:2023:7388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/416326 / HA ZA 23-104
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewaarnemer bij diefstal van camper

In deze zaak vordert UVM Verzekeringsmaatschappij N.V. schadevergoeding van de gedaagde partij, die als bewaarnemer van een camper fungeerde. De camper was verzekerd tegen diefstal, maar werd gestolen uit de stalling van de gedaagde. UVM stelt dat de gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de stallingsovereenkomst, omdat de camper niet in de staat is teruggegeven waarin deze was ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stallingsovereenkomst kwalificeert als een bewaarnemingsovereenkomst en dat de gedaagde de zorgplicht van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde voldoende maatregelen heeft getroffen om de camper te beveiligen, waaronder cameratoezicht en een afgesloten stalling. UVM heeft niet aangetoond dat de gedaagde tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank wijst de vordering van UVM af en veroordeelt UVM in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 9.497,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan op 22 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/416326 / HA ZA 23-104
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
UVM VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
te Hoogeveen,
eisende partij,
hierna te noemen: UVM,
advocaat: mr. D.D. Markvoort te HOOGEVEEN,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.W. Houtman te ARNHEM.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 21 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
UVM is een verzekeringsmaatschappij. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is eigenaar van een camper en had deze bij UVM verzekerd voor schade ten gevolge van (onder meer) diefstal.
2.2.
[gedaagde] exploiteerde tot eind 2022 [bedrijf 1] . [naam 1] heeft op 23 augustus 2014 een stallingsovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] , aanvankelijk voor de stalling van een caravan en aansluitend voor de camper.
2.3.
In de stallingsovereenkomst staat onder meer:
“5) Stallingnemer is verplicht een brand-/storm- en diefstalverzekering af te sluiten. (…)
6) Stallingnemer verklaart zich akkoord met de bijgevoegde algemene voorwaarden en tarieven.”
2.4.
In de Algemene Voorwaarden [bedrijf 1] van 2014 staat onder meer:
Artikel 5: aansprakelijkheid
5.1
De bewaarneming van de zaak is voor eigen rekening en risico van stallingnemer. De zaak wordt bewaard in de stallingruimte welke voor onbevoegden is afgesloten. Het parkeerterrein is voorzien van cameratoezicht.
5.2
Stallingnemer dient de zaak, inclusief toebehoren, afdoende en deugdelijk te verzekeren tegen voorkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld schade, brand en diefstal. Stallinghouder heeft het recht op inzage in de verzekeringspolis.
5.3
Stallinghouder is nimmer aansprakelijk voor directe en/of indirecte schade aan de zaak en/of stallingnemer en/of (zaken van) derden, behoudens in het geval dat sprake is van opzet of grove schuld zijdens stallinghouder. Indien stallinghouder toch aansprakelijk is, dan is die aansprakelijkheid beperkt tot het maximale bedrag dat door de verzekeraar wordt uitgekeerd. Indien schade niet onder enige dekking valt is stallinghouder niet aansprakelijk.”
2.5.
Op 5 oktober 2022 heeft de beheerder van [bedrijf 1] (hierna: de stalling) aangifte gedaan van inbraak bij de politie. In het proces-verbaal van de aangifte staat onder meer:
“Ik was vrijdag 30 september omstreeks 16.00 uur nog aanwezig maar verliet toen het pand. Ik heb in het pand een kantoortje dat ik op slot heb gedaan. In het kantoortje staat een grote kluis met alle sleutels van de caravans erin. Deze was toen ook op slot.
Zaterdag 1 oktober 2022, tussen 15.00 uur en 16.00 uur, waren er twee medewerkers aanwezig. Dat waren [naam 2][en]
[naam 3] . Die helpen mij af en toe als ik op vakantie ben of ziek ben. Ik heb mijzelf vanaf zaterdag 1 oktober 2022 ziek gemeld. [naam 2] en [naam 3] hebben deze zaterdag caravans klaar gezet bij de ingang. Wij laten klanten nooit de hal in maar zetten de caravans buiten klaar.
Vandaag 5 oktober 2022, omstreeks 09.00 uur, ben ik naar mijn kantoor gelopen en zag ik dat de kluis was opengebroken. Ik zag dat dit middels een slijptol gebeurd moest zijn. Ik zag dat het schuifraampje openstond. Deze stond toen ik het pand vrijdag verliet open.”
2.6.
Op 19 oktober 2022 heeft [naam 1] een online ophaalformulier van de stalling ingevuld om de camper op 21 oktober 2022 op te halen. Bij het ophalen van de camper op 21 oktober 2022 heeft [naam 1] van de beheerder vernomen dat de camper is gesloten na een inbraak bij de stalling.
2.7.
In opdracht van UVM is op 2 november 2022 een schaderapport opgemaakt. Volgens het rapport bedroeg de dagwaarde van de camper € 110.000,- en de dagwaarde van de inventaris € 3.059,-. UVM is vervolgens overgegaan tot uitkering aan de verzekerde conform polisvoorwaarden. UVM is als verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van haar verzekeringsnemer [naam 1] .

3.Het geschil

3.1.
UVM vordert dat de rechtbank, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen op basis van de stallingsovereenkomst;
  • [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de schade van UVM ten bedrage van
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis.
3.2.
UVM legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met [naam 1] gesloten bewaarnemingsovereenkomst doordat [gedaagde] de camper van [naam 1] niet heeft kunnen teruggeven. [gedaagde] is aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade, omdat zij niet de zorg van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen.
3.3.
[gedaagde] betwist dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de stallingsovereenkomst. Daarnaast is [gedaagde] volgens haar niet gehouden om de schade te vergoeden, omdat in de algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor schade is uitgesloten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst, tussen partijen vastgelegd in de stallingsovereenkomst van 23 augustus 2014, kwalificeert als bewaarneming (art. 7:600 BW). Na het sluiten van de overeenkomst is nog sprake geweest van een wijziging van het object (van caravan naar camper), maar daarbij is de stallingsovereenkomst van 2014 voortgezet. Dit betekent dat op [gedaagde] , als bewaarnemer, op grond van art. 7:605 BW de hoofdverplichting rust om de camper te bewaren en terug te geven in de staat waarin zij die heeft ontvangen. Vaststaat dat [gedaagde] de teruggaveverplichting niet is nagekomen. Dat brengt mee dat zij in zoverre is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van bewaarneming. Deze tekortkoming kan niet aan [gedaagde] worden toegerekend, indien [gedaagde] heeft voldaan aan de zorgplicht die op haar als bewaarnemer rust (artikel 7:602 BW). [gedaagde] draagt voor dit bevrijdend verweer de stelplicht en – voor zover daaraan wordt toegekomen – de bewijslast.
4.2.
Hoe ver de zorgplicht van de bewaarnemer reikt, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst, de persoon van de bewaarnemer, de aard van de zaak die in bewaring wordt gegeven, de van de bewaarnemer te verwachten te nemen maatregelen en de redelijkheid en billijkheid. Indien [gedaagde] heeft gedaan wat van een goed bewaarnemer mag worden verwacht, is het niet aan haar toe te rekenen dat zij de camper niet meer kan teruggeven en is van aansprakelijkheid geen sprake. Indien [gedaagde] niet aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan, is het wel aan haar toe te rekenen dat zij niet aan haar teruggaveverplichting kan voldoen. In dat geval moet vervolgens worden beoordeeld of [gedaagde] een succesvol beroep kan doen op de exoneratieclausule die haar aansprakelijkheid uitsluit.
4.3.
Welke maatregelen getroffen moeten worden om aan de zorgplicht te voldoen, hangt derhalve mede af van wat de bewaargever aan maatregelen mocht verwachten op basis van onder meer hetgeen hierover is afgesproken. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de stallingsovereenkomst een bepaling bevat op grond waarvan de stallingnemer ( [naam 1] ) contractueel verplicht wordt het object te verzekeren tegen onder meer diefstal. De rechtbank is van oordeel dat nu partijen zijn overeengekomen dat de bewaargever zelf de te bewaren zaak moet verzekeren tegen diefstal, de zorgplicht van de bewaarnemer in beginsel minder ver reikt dan wanneer een dergelijke verzekeringsplicht niet is overeen gekomen. Zo mag de bewaargever in beginsel niet verwachten dat ook de bewaarnemer een verzekering tegen diefstal afsluit en reikt de op de bewaarnemer rustende plicht om maatregelen te treffen ter beperking van het risico op diefstal in dat geval minder ver. [gedaagde] heeft in dit kader onbetwist gesteld dat het afsluiten van een cascoverzekering voor de stalling zelf onmogelijk is en dat het voor stallings- en parkeergelegenheden gebruikelijk is om casco-aansprakelijkheid uit te sluiten. Ook heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat UVM als cascoverzekeraar geen voorwaarden heeft gesteld met betrekking tot het beveiligingsniveau van de plaats waar [naam 1] de camper zou stallen. De stallingsovereenkomst bevat verder geen afspraken over de maatregelen die [gedaagde] dient te treffen ter beperking van het risico op diefstal. In de algemene voorwaarden, waarnaar in de stallingsovereenkomst wordt verwezen, is bepaald dat de zaak wordt bewaard in een voor onbevoegden afgesloten stallingruimte en dat het parkeerterrein voorzien is van cameratoezicht. In het kader van haar zorgplicht als bewaarnemer is [gedaagde] dan ook gehouden hieraan te voldoen. Op welke wijze [gedaagde] invulling geeft aan deze beveiligingsmaatregelen is niet nader bepaald.
4.4.
[gedaagde] heeft in dit kader onderbouwd gesteld dat de stallingruimte was afgesloten voor onbevoegden en dat er cameratoezicht was op het terrein. Dat [gedaagde] niet aan haar teruggaveverplichting kan voldoen, komt volgens [gedaagde] doordat een roldeur is ontwricht waardoor onbevoegden toegang hebben verkregen tot het afgesloten hallencomplex. Vervolgens is de portacabin in het hallencomplex, die dienst deed als kantoor, opengebroken en is de sleutelkluis, waarin de sleutels van de gestalde objecten werden bewaard, opengeslepen.
4.5.
UVM heeft betwist dat [gedaagde] aan haar zorgplicht als bewaarnemer heeft voldaan. UVM verwijst daartoe naar het tussenvonnis van deze rechtbank van 29 juni 2022, waarbij de rechtbank vaststelde dat [gedaagde] was tekortgeschoten in haar verplichting een gestalde camper terug te geven aan de eigenaar daarvan. De rechtbank overwoog in die zaak (onder meer) dat [gedaagde] geen beroep toe kwam op de in haar algemene voorwaarden opgenomen exoneratieclausule omdat zij ten onrechte de schijn had gewekt dat er voldoende beveiligingsmaatregelen waren getroffen om diefstal te voorkomen, terwijl zij had nagelaten om deze maatregelen ook daadwerkelijk te treffen. UVM voert aan dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangetoond welke concrete maatregelen [gedaagde] heeft getroffen om het diefstalrisico zoveel mogelijk te beperken om aan de zorg te voldoen die van haar mag worden verwacht, zeker na de eerdere diefstal in 2020.
4.6.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onder meer toegelicht dat zij naar aanleiding van de diefstal in 2020 nadere maatregelen heeft genomen, waaronder de aanschaf van een sleutelkluis, (aanvullend) cameratoezicht en aanscherping van en controle op naleving van de geldende procedurele regels door de beheerder. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] foto’s overgelegd van een opengebroken kluis, de factuur van een aangeschafte kluis en een e-mail van de politie waarin de politie bevestigt dat de camerabeelden niets opleverden en dat de zaak is afgerond zonder dat er een verdachte aangehouden kon worden.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] hiermee voldoende onderbouwd dat zij de maatregelen heeft getroffen die van haar, mede in het licht van de eerdere diefstal, konden worden verwacht om aan haar zorgplicht te voldoen. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat de stallingruimte was afgesloten voor onbevoegden, dat het parkeerterrein van cameratoezicht was voorzien en dat de sleutels werden bewaard in een afgesloten kluis in een (eveneens gesloten) portacabin. UVM heeft dit niet weersproken en er in onderhavig schadegeval niet voor gekozen om een expert in te schakelen om onderzoek te doen naar de situatie bij de stalling ten tijde van de diefstal. In plaats daarvan heeft UVM volstaan met een verwijzing naar de diefstal in 2020 en het tussenvonnis van deze rechtbank van 29 juni 2022. Het moge zo zijn dat het stallingsterrein nog beter beveiligd was geweest indien aanvullende maatregelen waren genomen, zoals bijvoorbeeld de door UVM bepleitte 24 uur per dag bewaking door een beveiliger, maar UVM heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde] zich daartoe jegens [naam 1] verplicht heeft of dat [naam 1] anderszins (bijvoorbeeld vanwege de aard van de in bewaring gegeven zaak) mocht verwachten dat [gedaagde] dergelijke aanvullende maatregelen zou moeten treffen.
4.8.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het verweer van [gedaagde] dat zij de zorg van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen slaagt.
Conclusie
4.9.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] als bewaarnemer heeft voldaan aan haar zorgplicht. Van aansprakelijkheid van [gedaagde] is dus geen sprake en de vraag of zij met succes een beroep op de exoneratieclausule uit de algemene voorwaarden kan doen, behoeft daarmee geen nadere bespreking meer.
4.10.
De slotsom is dat de vordering van UVM wordt afgewezen en dat UVM wordt veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
9.497,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van UVM af,
5.2.
veroordeelt UVM in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 9.497,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr N. van der Meer Mohr en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.