ECLI:NL:RBGEL:2023:786

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/05/389205 / HA ZA 21-297
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging tot schadevergoeding door verf leverancier en bewijsbeoordeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een andere besloten vennootschap (hierna: gedaagde) over schade aan verfwerk. Eiseres stelt dat gedaagde aansprakelijkheid heeft erkend voor de schade aan het verfwerk en heeft aangeboden deze te vergoeden. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 31 januari 2022 eiseres opgedragen bewijs te leveren van deze erkenning van aansprakelijkheid. Eiseres heeft getuigen gehoord, waaronder een vertegenwoordiger van gedaagde, die verklaarde dat hij uit coulance had aangeboden de herstelkosten te vergoeden, maar niet erkende dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres in haar bewijsopdracht is geslaagd. De toezegging van gedaagde om de schade te vergoeden wordt gelijkgesteld aan een erkenning van aansprakelijkheid, ook al was dit aanbod coulancehalve gedaan. De rechtbank oordeelt dat er een nadere overeenkomst is ontstaan tussen partijen, waarbij gedaagde zich heeft verplicht de schade te vergoeden.

De rechtbank komt niet toe aan de overige verweren van gedaagde, omdat het eerste verweer, dat geen aansprakelijkheid is erkend, niet standhoudt. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de kosten van het herstel van het verfwerk te beoordelen. Partijen worden aangemoedigd om in overleg te treden om een schikking te treffen, ter voorkoming van verdere kosten. De zaak wordt aangehouden in afwachting van de uitlating van partijen over het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389205 / HA ZA 21-297
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.H.R. baron van Boetzelaer te Heerenveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het mondeling tussenvonnis van 31 januari 2022, neergelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 31 januari 2022;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 juni 2022;
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 29 september 2022;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] van 9 november 2022;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] van 9 november 2022.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het (mondeling) tussenvonnis van 31 januari 2022 heeft de rechtbank overwogen dat aansprakelijkheid van [gedaagde] alleen kan worden aangenomen, wanneer [eiseres] er in slaagt bewijs te leveren dat [gedaagde] aansprakelijkheid voor de schade aan het verfwerk heeft erkend. De rechtbank heeft bepaald dat als [eiseres] niet in het leveren van dat bewijs slaagt, de vordering zal worden afgewezen en dat [eiseres] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . [eiseres] heeft bewijs opgedragen gekregen.
Het bewijs
2.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] aansprakelijkheid voor het verfwerk heeft erkend, heeft [eiseres] aangevoerd dat de heer [naam 1] , vertegenwoordiger in dienst van [gedaagde] (hierna te noemen: [naam 1] ), namens [gedaagde] aansprakelijkheid heeft erkend althans heeft aangeboden de schade te vergoeden. Volgens [eiseres] heeft [naam 1] daarbij aangegeven dat bij het vervaardigen van de grondverf een productiefout was opgetreden, als gevolg waarvan de oplosmiddelen niet goed functioneerden.
2.3.
[naam 1] is op 29 september 2022 als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij over het verfwerk een gesprek heeft gevoerd met de heer [eiseres] , directeur van [eiseres] , en de heer [naam 2] . Desgevraagd verklaart de getuige dat er volgens hem niets mis was met de door zijn werkgever [gedaagde] geleverde verf. Als de verf niet goed was geweest, zou er overal in het verfwerk blaasvorming zijn geweest, aldus de getuige. Louter coulancehalve heeft hij in het gesprek met de heren [eiseres] en [naam 2] namens [gedaagde] aangeboden de herstelkosten te dragen. Daarbij is geen met die herstelkosten gemoeid bedrag genoemd en heeft [naam 1] ook geen maximumbedrag genoemd. De reden dat [gedaagde] uiteindelijk de gevorderde herstelkosten niet heeft vergoed, is, zo geeft [naam 1] aan, het feit dat het bedrag per woning veel te hoog was. Hij ging uit van een bedrag van € 300,- à € 1.000,- per woning en vindt het gefactureerde bedrag dus niet redelijk. [naam 1] verklaart dat de afspraak was dat alleen plaatselijk herstel zou worden uitgevoerd en dat dus niet het gehele verfsysteem zou worden verwijderd. Nadat de blazen plaatselijk verwijderd waren, had alleen het grondverfsysteem plaatselijk hersteld behoeven te worden. [naam 1] verklaart verder dat hij alleen heeft aangeboden de kosten voor het herstellen van het grondverfsysteem te vergoeden en dat (de heer [eiseres] namens) [eiseres] dat heeft aanvaard. Voorts verklaart [naam 1] dat hij tijdens een tweede gesprek met de heer [eiseres] duidelijk heeft aangegeven dat alleen de blazen in het verfwerk verwijderd moesten worden en dat hij zich duidelijk heeft verzet tegen de suggestie dat hij eerder gezegd zou hebben dat het hele verfsysteem eraf moest. [naam 1] verklaart ook dat hij, toen [eiseres] in december 2019 in een telefoongesprek vroeg waar de rekening naar toe moest, heeft gezegd dat die rekening naar hem mocht worden gezonden en dat hij er wel voor zou zorgen dat de rekening bij de juiste persoon terecht kwam. Dat betrof de rekening voor herstelwerkzaamheden.
2.4.
[eiseres] heeft ook als getuige doen horen de heer [eiseres] , directeur/ eigenaar van [eiseres] . Deze verklaart, voor zover relevant, dat hij uit het gesprek met [naam 1] heeft afgeleid dat [gedaagde] de herstelkosten zou gaan betalen. Over de omvang van de kosten is tijdens het eerste gesprek daarover niet gesproken. Tijdens een tweede gesprek heeft [naam 1] erop aangedrongen om de kosten beperkt te houden, aldus de getuige. De heer [eiseres] verklaart verder dat [naam 1] heeft aangegeven dat de termijnfactuur voor de herstelwerkzaamheden naar zijn collega moest worden gestuurd en dan in behandeling zou worden genomen.
2.5.
De andere getuige die [eiseres] heeft doen horen, de heer [naam 2] , verklaart dat hij heeft aangegeven dat het gehele schilderwerk eraf zou moeten, waarop [naam 1] zei: “Als dat moet, dan moet het”. Voorts verklaart hij dat hij aan [naam 1] heeft aangegeven dat het een grote klus was, die in de tienduizenden euro’s zou gaan lopen. Uit het feit dat [naam 1] bij het gesprek over de blaarvorming en het herstel daarvan aanwezig was, leidde de getuige af dat [gedaagde] de herstelkosten zou gaan betalen. Anders was het voor hem onduidelijk waarom [naam 1] aan dat gesprek deelnam.
2.6.
In haar conclusie na enquête beroept [eiseres] zich erop dat de heer [naam 1] (als vertegenwoordiger van [gedaagde] ) zonder enige voorwaarde of beperking van het aanbod, heeft aangeboden om de herstelkosten te vergoeden c.q. de schade op zich te nemen en dat dat kwalificeert als een nadere overeenkomst, althans een erkenning van de aansprakelijkheid. [eiseres] wijst erop dat uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat de enige reden dat [gedaagde] de kosten niet heeft betaald is, dat zij de kosten na ontvangst van de factuur veel te hoog vond. [eiseres] beroept zich erop dat [naam 1] het aanbod tot betaling van de herstelkosten onvoorwaardelijk heeft gedaan. Wanneer [gedaagde] een voorbehoud van willen maken ten aanzien van de hoogte van de kosten, had [naam 1] dat direct bij - in één adem met - het aanbod moeten doen.
2.7.
[gedaagde] heeft zich in haar conclusie na enquête op het standpunt gesteld dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. [naam 1] heeft weliswaar aangeboden dat [gedaagde] [eiseres] een tegemoetkoming zou betalen, maar [naam 1] heeft dat coulancehalve gedaan, zonder erkenning van aansprakelijkheid.
2.8.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.9.
In het (mondeling) tussenvonnis van 31 januari 2022 heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] aansprakelijkheid voor de blaarvorming in het schilderwerk op de kozijnen van de woningen heeft erkend. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiseres] in de bewijsopdracht geslaagd. Immers, de toezegging om de schade te vergoeden moet wat rechtsgevolgen betreft gelijkgesteld worden met erkenning van de aansprakelijkheid, ook als die toezegging coulancehalve is gedaan. Hoe dan ook is komen vast te staan dat partijen een nadere overeenkomst hebben gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] zich heeft verplicht de schade als gevolg van de blaarvorming aan [eiseres] te vergoeden.
2.10.
Nu hiermee is geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de herstelkosten, komt de rechtbank niet toe aan de overige verweren. [gedaagde] heeft zich immers slechts op de overige verweren beroepen voor het geval haar eerste verweer, dat door haar geen aansprakelijkheid is erkend, geen doel treft. Slechts voor het geval dat dat verweer slaagt, beroept zij zich op de overige verweren [1] : de klachttermijn is geschonden, er is geen sprake van een (onderbouwd en bewezen) gebrek, de schadeposten zijn niet toerekenbaar aan [gedaagde] en in de algemene voorwaarden is een aansprakelijkheidsplafond van 3½ maal het factuurbedrag opgenomen. Nu het eerste verweer, dat geen aansprakelijkheid is erkend, geen stand houdt, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de andere verweren.
De omvang van de toezegging
2.11.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] herstel heeft toegezegd van het gehele schilderwerk of slechts van de gedeelten waar zich de blaarvorming bevindt. Door de directeur van [eiseres] is op 7 juni 2019, voorafgaand aan de herstelwerkzaamheden, aan [naam 1] een mail gestuurd [2] waarin over de schade aan het verfwerk van de woningen te Heerenveen wordt vermeld: “Onze inschatting is dat deze kaal moeten en opnieuw.” Voorts heeft [eiseres] per mail van 15 oktober 2019 aan [naam 1] over de schade aan de woning in Doldersum het volgende bericht: “(…) Graag jouw akkoord om het schilderwerk van de buitenkozijnen, ramen en schuifdeuren te gaan herstellen op kosten van [gedaagde] , op basis van werkelijke kosten.” Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] hiertegen heeft geprotesteerd.
2.12.
Dat [eiseres] en [gedaagde] hebben afgesproken dat het gehele schilderwerk eraf zou moeten, blijkt ook uit de hiervoor onder 2.5 weergegeven verklaring van de heer [naam 2] .
2.13.
Verder heeft de heer [eiseres] als getuige het volgende verklaard:
(…)
Op 7 mei 2019 vond het tweede fysieke gesprek plaats. De aanleiding daarvoor was dat uit het onderzoek door [naam 2] en Sikkens bleek, dat plaatselijk herstel niet mogelijk was, maar dat algeheel herstel noodzakelijk was. Tijdens het gesprek gaf [naam 2] aan [naam 1] aan dat met herstel een aanzienlijk aantal uren gemoeid zou zijn. [naam 1] reageerde daarop met de mededeling: “we moeten het zo veel mogelijk beperken, om de uren te beperken”. Vervolgens hebben we afgesproken wanneer we zouden starten met herstel en dat we [naam 1] op de hoogte zouden houden.
Toen de herstelwerkzaamheden waren gestart heb ik [naam 1] gebeld en is hij op de bouw komen kijken. Hij heeft mij vervolgens teruggebeld en aangegeven: “dit loopt uit de klauwen, dit gaat veel te veel uren kosten. Kunnen jullie het beperkt houden?”.
(…)
2.14.
Uit de verklaringen van de getuigen en de inhoud van de overgelegde stukken, zoals hiervoor weergegeven onder 2.11 tot en met 2.13 leidt de rechtbank af dat [gedaagde] zich heeft verbonden om de werkelijke kosten te betalen die voor [eiseres] gemoeid zijn geweest met het noodzakelijke herstel van het schilderwerk en dat het hierbij gaat om het schilderwerk van de buitenkozijnen, ramen en schuifdeuren aan alle zijden van de woningen.
2.15.
Het standpunt van [gedaagde] dat het houtwerk nog niet was afgelakt, zodat de schade beperkt is, zal worden verworpen. Onder randnummers 9, 10 en 11 van de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] immers zelf aangegeven dat de blaarvorming is geconstateerd nadat er was afgelakt/ afgeschilderd.
2.16.
Als productie 13 bij dagvaarding is door [eiseres] een opstelling in het geding gebracht van de kosten waarvan zij vergoeding door [gedaagde] vordert. Onderliggende facturen zijn als producties 11 en 12 bij dagvaarding overgelegd. [gedaagde] heeft de omvang van de schade betwist. De rechtbank stelt vast dat voor de vordering ter zake van het herstel van de schilderwerk aan de zes woningen te Heerenveen vier facturen van [naam 2] in het geding zijn gebracht van ieder € 10.000,00. Blijkens de omschrijving op de facturen betreffende dit vier deelbetalingen. De rechtbank acht het voorshands niet aannemelijk dat met daadwerkelijk herstel van het schilderwerk dergelijke “ronde” bedragen gemoeid zijn geweest en heeft dan ook voorlichting door een deskundige nodig omtrent de daadwerkelijke kosten.
2.17.
Voorlichting door een deskundige is eveneens noodzakelijk ten aanzien van de overige posten die zijn vermeld op het kostenoverzicht dat als productie 13 bij dagvaarding is overgelegd, voor zover deze betrekking hebben op het schilderwerk en de bijkomende werkzaamheden en kosten. Hierbij dienen te worden betrokken de onderliggende facturen van [naam 3] [3] met betrekking tot de woningen in Doldersum en Rottum.
2.18.
De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen en deze de volgende vraag te stellen:
Welke kosten waren gemoeid met het goed en deugdelijk herstel van het schilderwerk aan de zes woningen in Heerenveen, de woning in Doldersum en de woning in Rottum, inclusief de bijkomende werkzaamheden en kosten?
2.19.
[eiseres] vordert ook de betaling van een bedrag van € 38.680,00 in verband met schade als gevolg van genoegdoening voor en compensatie van de bewoners van de woningen waaraan het ondeugdelijke schilderwerk zich voordeed. Dit betreft 5 x € 6.100,00 en 1 x € 8.180,00. Het is de rechtbank onduidelijk waarop deze kosten zien en waarom deze noodzakelijk waren. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld om deze kosten bij akte na deskundigenbericht nader te specificeren en onderbouwen.
2.20.
Voordat de rechtbank overgaat tot benoeming van een deskundige, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten. Van hen wordt verwacht dat zij bij voorkeur gezamenlijk een deskundige voorstellen. Als zij het daarover niet eens worden, dan wordt van hen verwacht dat zij afzonderlijk deskundigen voorstellen en bezwaren die zij hebben tegen benoeming van een door de andere partij voorgestelde deskundige toelichten. Voorts zullen partijen zich kunnen uitlaten over de te stellen vraag als voorgesteld onder 2.18. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.21.
Het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n) zal moeten worden gedeponeerd door [eiseres] als eisende partij (artikel 195 Rv).
Ten overvloede
2.22.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat partijen in het verleden met elkaar in overleg zijn geweest over het in der minne afwikkelen van dit geschil. In het kader daarvan is bijvoorbeeld in oktober 2020 over en weer een aanbod gedaan. De rechtbank geeft partijen in overweging om, ter voorkoming van verdere kosten voor het deskundigenbericht en voor het vervolg van de procedure, met elkaar in overleg te treden om te bezien of zij, op basis van hetgeen hiervoor is geoordeeld, alsnog een schikking kunnen treffen.
Aanhouding
2.23.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van de uitlating door partijen over het aangekondigde deskundigenbericht.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 maart 2023 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht als hiervoor overwogen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Voetnoten

1.Onder randnummer 14 van de conclusie van antwoord
2.Productie 5 bij dagvaarding
3.Productie 12 bij dagvaarding