ECLI:NL:RBGEL:2023:788

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
333312
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake parkbijdrage en opzegging lidmaatschap met betrekking tot een vereniging

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 15 februari 2023 een vonnis uitgesproken met betrekking tot de parkbijdrage en de opzegging van het lidmaatschap van een vereniging. De eisers in conventie, die gezamenlijk en afzonderlijk zijn aangeduid, hebben een geschil met de vereniging over de redelijkheid van de parkkosten voor de jaren 2015 en 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereniging voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gemaakte kosten en dat de bezwaren van de eisers voornamelijk voortkomen uit wantrouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de parkbijdrage voor 2015 op € 138,- per maand en voor 2016 op € 149,40 per maand moet worden vastgesteld, met de mogelijkheid tot bijstelling op basis van de prijsindex van het CBS.

Daarnaast is in reconventie een vordering tot betaling van achterstallige bijdragen van € 5.079,12 toegewezen aan de vereniging, te vermeerderen met rente. De rechtbank heeft de eisers in conventie veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in reconventie gedeeltelijk zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J.J. van Acht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/333312 / HA ZA 18-14 van

1.[eis in conv/verw in reconv sub 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[eis in conv/verw in reconv sub 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[eis in conv/verw in reconv sub 3]
wonende te [woonplaats] , [land]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
advocaat: mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen
tegen
de vereniging
[de Vereniging]
gevestigd te [woonplaats]
gedaagde in geconventie
eiseres in reconventie
advocaat: mr. R.H. van de Beeten te Zevenaar
Eisers in conventie/verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk [eisers in conv./verweerders in reconv.] en afzonderlijk [eis in conv/verw in reconv sub 1] , [eis in conv/verw in reconv sub 2] en [eis in conv/verw in reconv sub 3] worden genoemd. Gedaagde in conventie/eiseres in reconventie zal hierna de Vereniging worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022 (hierna: het tussenvonnis)
- de mondelinge behandeling van 21 november 2022, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden
- de bij die gelegenheid verleende akte overlegging producties van de Vereniging en de antwoordakte van [eisers in conv./verweerders in reconv.]
1.2
Daarna is vonnis bepaald.
1.3
Partijen zijn het erover eens dat in het geschil tussen de Vereniging en de [erven 1] geen beslissing meer hoeft te worden genomen. De procedure geldt tussen hen als geroyeerd. Hetzelfde gold al tussen de Vereniging en de [erven 2] .
2 De verdere beoordeling in conventie
2.1
Gebleven wordt bij dat wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Naar aanleiding van het tussenvonnis is een mondelinge behandeling gehouden. Bij die gelegenheid zijn twee onderwerpen besproken.
2.2
In de eerste plaats is ingegaan op de vraag of de parkkosten over de jaren 2015 en 2016 werkelijk zijn gemaakt. De Vereniging heeft producties overgelegd waaruit dat voor 2016 zou moeten blijken. Aan de hand van de post personeelskosten is daar bij de mondelinge behandeling een toelichting op gegeven. Omtrent die toelichting is van de zijde van [eisers in conv./verweerders in reconv.] niet van concrete bezwaren gebleken. Wel voeren zij aan dat ze graag meer tijd hadden gehad om de cijfers te bestuderen. Daarnaast hebben ze er bezwaar tegen dat de onderbouwing van de betalingen over 2015 ontbreekt.
2.3
De rechtbank stelt voorop dat de bezwaren van [eisers in conv./verweerders in reconv.] voornamelijk worden gevoed door wantrouwen, terwijl de discussie toch dient te gaan over het redelijkheidsgehalte van de kostenposten die ten laste van alle parkeigenaren worden gebracht. Verder wordt het wantrouwen van [eisers in conv./verweerders in reconv.] over de vraag of de parkkosten werkelijk zijn gemaakt nergens voldoende geconcretiseerd door een voorbeeld. In feite verlangen [eisers in conv./verweerders in reconv.] volledige inzage in de bankgegevens van de exploitatievennootschap. Dat kan echter niet van die vennootschap, die hier overigens geen partij is, worden verlangd. De rechtbank tekent hierbij nogmaals aan dat de deskundige geen onregelmatigheden in de boekhouding heeft gevonden. Verder zij herhaald dat [eisers in conv./verweerders in reconv.] de Vereniging niet meer formeel ter rekening en verantwoording kunnen roepen, nu zij zich zelf aan het verenigingsverband hebben onttrokken. Aldus moet de onderbouwing die de Vereniging tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven voldoende worden geoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eisers in conv./verweerders in reconv.] nog een akte te laten nemen.
2.4
Het tweede punt betreft (dus) het redelijkheidsgehalte van de parkkosten over 2015 en 2016. Daarover is in het tussenvonnis al het nodige gezegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank gepoogd om, zoals aangekondigd in het tussenvonnis, een antwoord te krijgen op de kritiek van [eisers in conv./verweerders in reconv.] op de hoogte van de parkbijdrage, zoals geformuleerd onder 56 van de dagvaarding. De Vereniging heeft bij monde van haar bestuursvoorzitter [bestuursvoorzitter] dat antwoord gegeven, voornamelijk door er per post op te wijzen dat de onder 56 van de dagvaarding bedoelde voorzieningen ten voordele strekken van alle woningen op het park en dat, voor zover er sprake is van collectieve verhuur, de eigenaren van die woningen, waarbij een intensiever gebruik plaatsvindt van de centrumvoorzieningen niet zijnde basisvoorzieningen, zwaarder worden belast dan de niet collectief verhurende eigenaren. Een en ander komt tot uiting in de al genoemde kortingspercentages die door de Vereniging in productie 14 van een toelichting zijn voorzien. Die percentages (door de rechtbank ook verdeelsleutels genoemd) zijn in het tussenvonnis vooralsnog al als redelijk aangemerkt. Dat sommige eigenaren helemaal geen gebruik maken van bepaalde diensten doet aan de redelijkheid van die kortingspercentages niet af.
2.5
Het tijdens de mondelinge behandeling gevoerde verweer van de Vereniging naar aanleiding van de onder 56 van de dagvaarding genoemde kritiekpunten is door [eisers in conv./verweerders in reconv.] ter zitting niet weersproken. [eisers in conv./verweerders in reconv.] volstaan ermee op te merken dat het lastig is om op de toelichting van de Vereniging te reageren, dat het een welles nietes discussie is en dat het om het feitelijke gebruik gaat dat iedere eigenaar van een bepaalde voorziening maakt. Dat laatste is hierboven al weerlegd en de andere twee opmerkingen weerspreken het verweer van de Vereniging tegenover de onder 56 van de dagvaarding genoemde punten niet. De conclusie is daarom dat de rechtbank blijft bij haar oordeel omtrent de redelijkheid van de verdeelsleutels en de daaruit voortvloeiende parkbijdrage als bedoeld in het tussenvonnis onder 2.6. Er is dus weliswaar geen strikte koppeling met de bijdrage die de leden van de Vereniging over 2015/2016 zijn verschuldigd (zoals bedoeld in het tussenvonnis van 18 september 2019, onder 5.10) maar in de onderhavige procedure is de hoogte van die bijdrage uiteindelijk wel de slotsom waarop de redelijkheidstoets, na uitvoerige hoor en wederhoor, uitkomt. Voor [eis in conv/verw in reconv sub 3] betekent dit dat de parkbijdrage over 2015 ook naar billijkheid op € 138,- per maand moet worden gesteld en dat dit voor [eis in conv/verw in reconv sub 1] en [eis in conv/verw in reconv sub 2] over 2016 € 149,40 is. De billijkheid brengt verder mee dat deze bedragen daarna aan de hand van de prijsindex van het CBS voor consumenten kunnen worden bijgesteld.
2.6
Ervan uitgaande dat [eisers in conv./verweerders in reconv.] dus tot bijdrage in alle voorzieningen gehouden zijn, met dien verstande dat de in productie 14 weergegeven kortingspercentages gebillijkt kunnen worden, zal de vordering onder I worden afgewezen en zullen de vorderingen onder II en III worden toegewezen in die zin dat de daarin gevraagde bepaling op een in goede justitie vast te stellen bedrag wordt gesteld op € 138,- respectievelijk € 149,40 exclusief btw. De vordering onder IV zal eveneens worden toegewezen. Bij de vordering onder V hebben [eisers in conv./verweerders in reconv.] gelet op het voorgaande geen belang, zodat deze zal worden afgewezen. Voor de gevraagde veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten (de vordering onder VI) is geen grond nu er geen grond tot het toekennen van schadevergoeding is.
2.7
Als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers in conv./verweerders in reconv.] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De verdere beoordeling in reconventie

3.1
In het vonnis van 18 september 2019 is al beslist dat de vordering in reconventie onder 3 zal worden afgewezen. Voor zoveel van belang hoeft alleen nog op de vordering onder 5 tegen [eis in conv/verw in reconv sub 3] te worden beslist. Deze betreft de betaling van € 5.079,12 aan achterstallige bijdragen. Gelet op hetgeen in conventie is beslist zal deze vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de niet afzonderlijk betwiste rente daarover vanaf de vervaldagen van de individuele facturen. Op grond van de akte van de Vereniging van 2 februari 2022 is inmiddels wel duidelijk dat [eis in conv/verw in reconv sub 3] het gehele bedrag bevrijdend aan de Vereniging kan betalen.
3.2
[eis in conv/verw in reconv sub 3] is tegenover de Vereniging in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een derde deel van de proceskosten in reconventie. Voor het overige zullen die proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
Hie
3 De beslissing
De rechtbank
in conventie:
3.1
verklaart voor recht dat de parkbijdrage 2015 naar billijkheid wordt bepaald op
€ 138,- exclusief btw per maand;
3.2
verklaart voor recht dat de parkbijdrage 2016 naar billijkheid wordt bepaald op
€ 149,40 exclusief btw per maand;
3.3
verklaart voor recht dat deze parkbijdragen niet kunnen worden verhoogd anders dan in overeenstemming met de prijsindex van het CBS voor consumenten;
3.4
veroordeelt [eisers in conv./verweerders in reconv.] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de Vereniging bepaald op € 4.784,- wegens salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 8 pt.);
in reconventie:
3.5
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv sub 3] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Vereniging € 5.079,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen;
3.6
veroordeelt [eis in conv/verw in reconv sub 3] in een derde deel van de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van de Vereniging bepaald op € 847,16 wegens salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 4,25 pt.);
3.7
compenseert de proceskosten voor het overige, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie voorts:
3.8
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.9
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.