ECLI:NL:RBGEL:2023:903

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/05/404929 / HA ZA 22-251
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Oosterbaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk in regie en redelijke prijs voor werkzaamheden aan een schip

In deze zaak vordert AIM Elektrotechniek B.V. betaling van een totaalfactuur van 2 juli 2018 van € 649.712,21 van J & J Nautical Projects B.V. voor werkzaamheden aan het passagiersschip Arkona. AIM heeft op basis van een mondelinge opdracht van J & J werkzaamheden verricht aan de elektrotechnische installatie van het schip, waarbij het werk op regiebasis is aangenomen. J & J heeft een aantal voorschotbetalingen gedaan, maar heeft de betaling van de overige voorschotnota's opgeschort, wat heeft geleid tot opschorting van de werkzaamheden door AIM. J & J stelt dat zij met de gedane betalingen een redelijke prijs heeft betaald en dat AIM niets meer verschuldigd is. De rechtbank moet beoordelen of de door AIM gevorderde prijs een redelijke prijs is in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW. De rechtbank overweegt dat AIM recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten, verhoogd met opslagen voor winst en algemene kosten. De rechtbank draagt AIM op te bewijzen dat het in rekening gebrachte bedrag een redelijke prijs is, waarbij het gaat om de gefactureerde uren in onderaanneming en de opslagen die AIM heeft gehanteerd. De zaak wordt verwezen voor akte uitlating bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/404929 / HA ZA 22-251
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AIM ELEKTROTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eiseres,
advocaat mr. A.Th. de Haan te Alblasserdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J & J NAUTICAL PROJECTS B.V.,
gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.M. Oude Kempers te Arnhem.
Partijen zullen hierna AIM en J & J genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 oktober 2022
  • de producties 8 tot en met 10 van de zijde van J & J
  • de producties 19 tot en met 22 van de zijde van AIM
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

AIM heeft als aannemer op basis van een mondelinge opdracht van J & J werkzaamheden verricht aan een passagiersschip met de naam Arkona. Het werk betrof een renovatie (op onderdelen) van de elektrotechnische installatie. Het te verrichten werk was niet vastomlijnd; er zou tijdens het uitvoeren van het werk bekeken worden wat er moest worden gedaan. Het werk is aangenomen op regiebasis. Afgesproken was dat met voorschotnota’s zou worden gewerkt, zodat AIM het werk niet hoefde voor te financieren, en dat op basis van nacalculatie zou worden afgerekend. In opdracht van J & J is door AIM ook een nieuw ZF besturingssysteem aangekocht. AIM is eind 2017 begonnen met de werkzaamheden. J & J heeft een aantal betalingen gedaan en daarna de betaling van de voorschotnota’s opgeschort en AIM heeft het werk opgeschort omdat J & J de voorschotnota’s niet meer betaalde. J & J heeft het werk uiteindelijk door een derde laten afmaken. AIM vordert betaling van haar totaalfactuur van 2 juli 2018, onder aftrek van door J & J betaalde voorschotnota’s. J & J stelt zich op het standpunt dat zij met het door haar betaalde bedrag aan voorschotnota’s en de betaling voor de ZF besturing een redelijke prijs heeft betaald voor het verrichte werk, zodat zij AIM niets meer verschuldigd is.

3.De feiten

3.1.
AIM heeft in de periode van 15 december 2017 tot en met 1 juni 2018 negen voorschotfacturen aan J & J gestuurd voor de werkzaamheden aan de Arkona voor een totaalbedrag van € 335.775,00 inclusief btw.
3.2.
J & J heeft in totaal een bedrag van € 161.125,00 aan AIM betaald. Het betreft de voorschotnota’s 1 tot en met 5 en een betaling van € 25.000,00.
3.3.
J & J heeft voorts twee facturen van AIM voor een totaalbedrag van € 54.450,00 inclusief btw betaald die zien op een ZF besturingssysteem.
3.4.
AIM heeft aan J & J een gespecificeerde factuur van 2 juli 2018 gestuurd die sluit op een totaalbedrag van € 649.712,21 inclusief btw.
3.5.
AIM heeft J & J in een e-mail van 9 juli 2018 met klem verzocht per omgaande geld over te maken, omdat zij in de financiële problemen komt doordat J & J de voorschotfacturen niet betaalt.
3.6.
AIM heeft de werkzaamheden feitelijk opgeschort in afwachting van betaling door J & J.
3.7.
Na een gesprek tussen partijen heeft J & J het hiervoor onder 3.2 vermelde bedrag van € 25.000,00 aan AIM betaald en te kennen gegeven te verwachten dat AIM de werkzaamheden hervat. AIM heeft op 12 juli 2018 te kennen gegeven dat het betaalde bedrag te weinig is om het werk te hervatten, gezien de rekeningen die betaald moeten worden en de materialen die moeten worden besteld.
3.8.
[betrokkene] heeft namens J & J in een e-mail van 18 juli 2018 bij AIM melding gemaakt van technische storingen op de Arkona en aangegeven de volgende maandag monteurs van AIM te verwachten om de storingen op te lossen. Voorts is in deze e-mail te kennen gegeven dat J & J de financiële kant van de zaak pas wil bespreken als alles aan boord naar behoren functioneert.
3.9.
AIM heeft in een e-mail van 21 juli 2018 aan J & J nogmaals op betaling aangedrongen en (nogmaals) aangegeven haar werkzaamheden op te schorten. Voorts heeft AIM een voorstel gedaan inhoudende dat J & J een deel betaalt, waarna AIM de werkzaamheden zal hervatten.
3.10.
Bij brief van 9 augustus 2018 van de advocaat van J & J aan AIM is melding gemaakt van gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden, gespecificeerd in een bijlage bij die brief, en is AIM kort gezegd gesommeerd binnen zeven dagen een deugdelijk plan van aanpak aan te leveren en de gebreken binnen een termijn van twee maanden te herstellen.
3.11.
AIM heeft op de gebrekenlijst van J & J inhoudelijk gereageerd. Haar voornaamste bezwaar is dat werkzaamheden die nog niet zijn gedaan of nog moeten worden afgemaakt als gebreken zijn aangemerkt.
3.12.
J & J heeft opdracht gegeven aan Marinco Survey B.V. te Rotterdam (hierna: Marinco) om een onderzoek te doen naar de door AIM uitgevoerde elektrische werkzaamheden aan de Arkona. Marinco heeft onderzoek gedaan en een conceptrapport uitgebracht op 29 oktober 2018. Marinco heeft aan de hand van een door J & J opgestelde puntenlijst verschillende gebreken geconstateerd en de kosten van herstel van die gebreken begroot op € 100.000,00.
3.13.
AIM heeft bezwaren tegen het conceptrapport gemaakt zowel wat betreft de door J & J aangedragen uitgangspunten als de geconstateerde gebreken en het begrote schadebedrag.
3.14.
Partijen hebben nog overleg gevoerd maar dat heeft tot niets geleid.
3.15.
AIM heeft J & J daarna nog meerdere keren tot betaling gesommeerd. J & J heeft aan die sommaties niet voldaan.
3.16.
J & J heeft het werk door een derde partij laten afmaken.

4.Het geschil

4.1.
AIM vordert samengevat - J & J bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 660.976,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 488.587,21 berekend vanaf 3 juni 2022, met veroordeling van J & J in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
4.2.
De vordering is als volgt opgebouwd. AIM vordert het totaalbedrag van de factuur van 2 juli 2018 van € 649.712,21 minus het door J & J betaalde bedrag van in totaal € 161.125,00 = € 488.587,21. Daarbij heeft AIM opgeteld de wettelijke handelsrente over de hoofdsom berekend vanaf 1 augustus 2018 tot en met 1 juni 2022 van € 168.171,22 en buitengerechtelijke incassokosten van € 4.217,94.
4.3.
J & J voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
J & J heeft zowel in de conclusie van antwoord als desgevraagd op de mondelinge behandeling uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het geschil (alleen) ziet op de vraag of zij met de door haar aan AIM gedane betalingen een redelijke prijs voor het werk heeft betaald in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW en dat de vraag of een oplevertermijn is overeengekomen en of AIM haar werkzaamheden mocht opschorten niet relevant is voor de beoordeling van de vordering. Echter neemt J & J ook stellingen in waarin zij betoogt dat het werk niet is opgeleverd en gebreken vertoont en dat zij reeds daarom niet gehouden is de factuur van 2 juli 2018 te betalen. Daardoor is niet duidelijk of J & J het geschil inderdaad wil beperken als hiervoor weergegeven.
5.2.
Voor zover J & J zich ondanks het hiervoor vermelde standpunt bedoelt te beroepen op opschorting van haar betalingsverplichting, gebreken in het werk en overschrijding van de oplevertermijn wordt als volgt overwogen. Opschorting leidt niet tot bevrijding, maar slechts tot uitstel van nakoming. Het is een verweermiddel tegen een vordering tot nakoming en een pressiemiddel, waarbij heeft te gelden dat de partij die zich op het opschortingsrecht beroept, duidelijk te kennen moet geven dat hij verlangt dat de wederpartij alsnog behoorlijk nakomt, en dat hij in dat geval ook zijnerzijds zal nakomen. J & J heeft niet jegens AIM duidelijk gemaakt wat zij beoogde met haar beroep op opschorting. Zij is eenvoudigweg gestopt met betaling van de voorschotnota’s, ondanks verzoeken van AIM om te betalen. De opschorting was daarom niet gerechtvaardigd. Anders dan J & J stelt is op de voorschotfacturen telkens een betalingstermijn vermeld, zodat zij door het niet tijdig betalen van de facturen in verzuim is gekomen. AIM heeft daarentegen haar werkzaamheden wel bevoegd opgeschort, omdat J & J de voorschotfacturen niet betaalde en AIM herhaaldelijk aan J & J te kennen heeft gegeven het werk te zullen hervatten als J & J een substantieel deel van de openstaande facturen zou betalen, wat J & J niet heeft gedaan.
5.3.
Wat betreft eventuele gebreken aan het werk heeft J & J aan die stelling geen juridische consequenties verbonden en op de mondelinge behandeling desgevraagd herhaald dat het haar gaat om het betalen van een redelijke prijs. Dit punt wordt daarom gelaten voor wat het is.
5.4.
Ten aanzien van de vraag of een oplevertermijn is overschreden is de rechtbank van oordeel dat tegenover de betwisting door AIM niet is komen vast te staan dat een oplevertermijn is overeengekomen. J & J heeft op dit punt onvoldoende gesteld. Kennelijk is er op een gegeven moment wel naar een datum toegewerkt, omdat de eigenaar van het schip de Arkona wilde laten keuren met het oog op een voor een bepaalde datum aangenomen charter. Van een met AIM overeengekomen opleverdatum is daarmee echter niet zondermeer sprake. J & J heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat toen alsnog een oplevertermijn is afgesproken met AIM. Bovendien heeft AIM gesteld dat wel een tijdelijk keuringscertificaat is afgegeven en dat het schip daarna met gasten het hele seizoen heeft gevaren, wat door J & J niet is weersproken. Dit punt wordt daarom ook gelaten voor wat het is.
5.5.
Aldus resteert de kernvraag wat een redelijke prijs is voor het door AIM geleverde werk. J & J stelt in dat kader dat zij met de betaling van de voorschotnota’s van in totaal € 161.125,00 en de betaling van de nota’s voor het ZF besturingssysteem van € 54.450,00 (in totaal € 215.575,00) een redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW aan AIM heeft betaald. AIM heeft volgens J & J ondanks verzoeken daartoe geen onderbouwing willen geven van de gefactureerde werkzaamheden en kosten. Voor J & J is daardoor niet te controleren wat de werkelijke uitvoeringskosten zijn geweest en welke opslagen AIM heeft gehanteerd. J & J acht zich daarom niet gehouden meer te betalen dan zij op basis van de voorschotnota’s en de nota’s voor het ZF besturingssysteem heeft betaald.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat sprake is van een regieovereenkomst. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW is J & J als opdrachtgever een redelijke prijs voor het werk verschuldigd. Bij het bepalen van die prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen. AIM heeft recht op een vergoeding van de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten zoals arbeidsloon en materiaal, verhoogd met opslagen voor winst en algemene kosten.
5.7.
Vast is komen te staan dat tussen partijen niet is gesproken over wat de renovatie zou gaan kosten, er zijn in dat verband geen bedragen genoemd. Dat had er ook mee te maken dat gaandeweg zou worden bekeken welke werkzaamheden gedaan moesten worden. Van door AIM bij J & J opgewekte verwachtingen over de vermoedelijke prijs is dan ook geen sprake. Er moet dan ook worden bepaald wat een redelijke prijs is voor het werk aan de hand van de werkelijk door AIM gemaakte uitvoeringskosten en de berekende opslagen.
5.8.
AIM heeft ter onderbouwing van de in rekening gebrachte kosten een factuur van 2 juli 2018 overgelegd. Volgens AIM is dat een voldoende onderbouwing van de redelijke prijs. J & J voert aan dat uit de factuur van 2 juli 2018 niet blijkt wat de werkelijke uitvoeringskosten waren, zoals de kosten van materiaal, materieel en onderaanneming en evenmin blijkt daaruit welke opslagen AIM heeft gehanteerd voor algemene kosten en winst.
5.9.
In de factuur van 2 juli 2018 staan de berekende kosten gespecificeerd naar materiaal, arbeid, materieel en onderaanneming. J & J zet vraagtekens bij de verhouding tussen de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden en de in rekening gebrachte uren voor onderaanneming. Volgens J & J is een deel van gefactureerde werk niet uitgevoerd. Zo is volgens haar de installatie op onderdelen niet uitgevoerd en niet geprogrammeerd. Ook is geen apparatuur van derden aangesloten en is het schakelbord niet aangesloten. AIM stelt zich daar tegenover op het standpunt dat zij alleen daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en gewerkte uren in rekening heeft gebracht.
Materiaal
5.10.
J & J heeft verder de factuur van 2 juli 2018 op verschillende punten betwist.
Het eerste deel van de factuur van 2 juli 2018 (pagina 1 tot en met het eerste deel van pagina 20) betreft Materiaal en sluit op een bedrag van € 233.282,10 exclusief btw. De stelling van J & J dat een specificatie van Materiaal ontbreekt wordt gepasseerd, nu per post het materiaal concreet is omschreven. J & J heeft niet onderbouwd wat daaraan niet duidelijk is of ontbreekt, zodat de omschrijving van het materiaal als voldoende wordt aangemerkt. Ook de hoeveelheden en in rekening gebrachte prijzen zijn vermeld. J & J heeft aangevoerd dat achteraf niet meer is vast te stellen of al het op de factuur vermelde materiaal wel in de Arkona is gebruikt. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen, ook niet door J & J gesteld, op grond waarvan zou kunnen worden vermoed of aangenomen dat AIM materiaal in rekening heeft gebracht dat zij niet voor dit project heeft gebruikt. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
De rechtbank is wel met J & J van oordeel dat de vraag of en zo ja welke opslag voor winst AIM aan J & J over de materialen heeft doorberekend, niet kan worden beoordeeld op basis van de factuur van 2 juli 2018. Ook de verklaring van AIM op de mondelinge behandeling dat haar opslag bestaat uit de netto-bruto component van de factuur van haar leverancier is onvoldoende feitelijk onderbouwd en geeft geen inzicht in de berekende marge.
Arbeid
5.11.
J & J heeft op de mondelinge behandeling te kennen gegeven akkoord te zijn met de post arbeid eigen personeel tegen een tarief van € 45,00 per uur exclusief btw (pagina 20 tot en met het eerste deel van pagina 26 van de factuur). Deze post kan daarom worden toegewezen. Het gaat blijkens de factuur van 2 juli 2018 (tussentotaal arbeid) om
€ 68.422,50 exclusief btw.
Materieel, kilometers
5.12.
De post materieel ziet op kilometers (pagina 26 tot en met het eerste deel van pagina 34 van de factuur), berekend tegen een tarief van € 0,60 cent per kilometer. Het gaat om een bedrag van in totaal € 20.890,14 exclusief btw. Volgens J & J is het tarief van € 0,60 per kilometer niet overeengekomen. Het tarief hoeft echter niet te zijn overeengekomen om te worden toegepast. Partijen werkten immers op basis van regie en hebben verder geen prijsafspraken gemaakt. Evenwel moet het toegepaste tarief wel redelijk zijn en overeenkomstig de gewoonlijk door AIM bedongen kilometerprijs. Tegen het aantal opgevoerde kilometers heeft J & J geen bezwaren opgeworpen, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Wat betreft de gehanteerde prijs per kilometer heeft AIM aan de hand van haar nadere producties, waaruit blijkt dat bij eerdere opdrachten telkens een kilometerprijs van € 0,60 werd toegepast, voldoende onderbouwd dat dit destijds een gewoonlijk door haar bedongen kilometerprijs was. Het gevorderde bedrag van € 20.890,14 exclusief btw zal worden toegewezen.
Kosten onderaanneming
5.13.
Het grootste twistpunt zijn de door AIM in rekening gebrachte kosten voor onderaanneming (pagina’s 34 tot en met 62 van de factuur) van in totaal € 214.357,50 exclusief btw. AIM heeft deze kosten gespecificeerd naar datum, naam van de betrokken persoon, aantal uren en een prijs van € 45,00 exclusief btw per uur. J & J maakt bezwaar tegen het gehanteerde uurtarief, omdat het gaat om lager geschoold personeel waarvoor volgens J & J een lager tarief geldt dan voor het eigen personeel van AIM dat onder de post Arbeid valt. Ook hier geldt dat het verweer van J & J dat dit tarief niet is overeengekomen niet opgaat, omdat het gaat om werk op basis van regie. De rechtbank is van oordeel dat het tarief van € 45,00 per uur kennelijk voor personeel gebruikelijk was en gelet op productie 20 van AIM gold dat ook bij een andere opdracht voor J & J voor werk in onderaanneming. Bovendien valt niet goed in te zien waarom AIM voor eigen personeel meer zou mogen doorberekenen dan voor onderaannemers die door haar worden ingeschakeld voor het project, behoudens andersluidende afspraken. Het resultaat is immers bij beiden dat AIM verantwoordelijk is voor het werk dat de mensen afleveren.
J & J voert verder aan dat zij twijfels heeft of de opgevoerde uren daadwerkelijk zijn gemaakt, gelet op het grote aantal uren dat voor onderaanneming is gefactureerd. De rechtbank kan dat zonder onderliggende stukken, zoals bijvoorbeeld urenbriefjes, thans niet beoordelen. Omdat op AIM de bewijslast rust van haar stelling dat de gefactureerde kosten voor onderaanneming een redelijke prijs zijn zal aan AIM bewijs worden opgedragen van haar stelling.
Het ZF besturingssysteem
5.14.
AIM vordert geen betaling van de twee facturen die zij aan J & J heeft gestuurd voor het ZF besturingssysteem van in totaal € 54.450,00 inclusief btw. Deze facturen zijn door J & J betaald. Volgens AIM spelen deze facturen geen rol in het voorliggende geschil. Volgens J & J maken deze facturen daarentegen wel deel uit van het geschil. Zij telt deze betaling op bij de door haar gedane voorschotbetalingen en bedoelt daarmee kennelijk te stellen dat zij meer aan voorschotten heeft betaald dan het bedrag van € 161.125,00 waar AIM vanuit gaat. AIM heeft geen betaling van deze facturen gevorderd, die immers al zijn betaald. Deze facturen maken evenmin onderdeel uit van de totaalfactuur van 2 juli 2018. Het is niet duidelijk wat J & J met haar stelling beoogt. De relevantie van de vraag of het ZF besturingssysteem nou wel of niet onderdeel uitmaakte van de opdracht ziet de rechtbank niet in. Het ZF besturingssysteem is klaarblijkelijk op verzoek van J & J door AIM besteld en op het schip aangebracht. J & J heeft de daarop betrekking hebbende facturen ook betaald, zo stelt zij in punt 11 van haar conclusie van antwoord en er is niet gesteld dat het systeem gebreken vertoont of iets dergelijks. De facturen voor het ZF besturings-systeem en de door J & J hierop gedane betalingen aan AIM worden dan ook buiten het geschil gelaten.
5.15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan niet volledig worden beoordeeld of het bedrag van de factuur van 2 juli 2018 een redelijke prijs is voor het door AIM aan de Arkona verrichte werk. Aan AIM kan worden toegegeven dat zij zeker nog recht heeft op een aanzienlijk bedrag als alleen al wordt gekeken naar de posten arbeid en materieel en de post materiaal exclusief opslag,zolang niet duidelijk is hoeveel die opslag bedraagt. Op AIM rust de bewijslast van haar stelling dat het in rekening gebrachte bedrag in zijn totaal een redelijke prijs is. Aan AIM zal bewijs worden opgedragen van haar stelling dat het in rekening gebrachte totaalbedrag als op de factuur van 2 juli 2018 vermeld een redelijke prijs is voor het door haar verrichte werk aan de Arkona, waarbij het thans nog gaat om de redelijkheid van:
- het aantal gefactureerde uren in onderaanneming;
- de opslagen die AIM heeft gehanteerd voor winst en algemene kosten of hoe zij anderszins haar marge heeft berekend.
5.16.
De zaak zal naar na te melden roldatum worden verwezen voor akte uitlaten bewijslevering aan de zijde van AIM.
5.17.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt AIM op te bewijzen dat het in rekening gebrachte bedrag van € 649.712,21 inclusief btw in zijn totaal een redelijke prijs is voor het werk dat aan de Arkona is gedaan, met inachtneming van wat onder r.o. 5.15 is vermeld,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 april 2023voor uitlating door AIM of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat AIM, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat AIM, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Oosterbaan en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.