In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 februari 2024 een tussenuitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De gedaagden, [gedaagde 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2], hebben beiden vorderingen ingediend om elkaar in vrijwaring op te roepen. [gedaagde 1] stelt dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de schade die hij aan [eiser] moet vergoeden, indien de vordering van [eiser] in de hoofdzaak wordt toegewezen. Aan de andere kant vordert [gedaagde 2] dat zij niet aansprakelijk is voor een eventuele gezamenlijke schuld aan [eiser] en dat zij zich kan verhalen op [gedaagde 1] indien nodig.
De rechtbank heeft geoordeeld dat beide gedaagden voldoende gemotiveerd hebben gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak nadelig voor hen uitvalt, verhaal hebben op de ander. De rechtbank heeft daarom de vorderingen tot oproeping in vrijwaring toegewezen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De rechtbank heeft bepaald dat de gedaagden elkaar mogen dagvaarden voor de terechtzitting op 10 april 2024, en dat de zaak opnieuw op de rol zal komen voor conclusie van antwoord door [gedaagde 1].