ECLI:NL:RBGEL:2024:1079

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1163
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomstenbron

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op bijstand over de maand april 2021 naar € 0,- en de intrekking van zijn recht op bijstand vanaf 1 juni 2021, alsook de terugvordering van € 15.938,08. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft op 7 juli 2022 besloten tot intrekking en terugvordering, wat door eiser is bestreden. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De rechtbank stelt vast dat eiser in april 2022 door de politie is aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche, die concludeerde dat eiser niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan door een onbekende bron van inkomsten te verzwijgen. De rechtbank oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser over de te beoordelen periode, met uitzondering van mei 2022, een verzwegen inkomstenbron had. De rechtbank vernietigt echter de intrekking en terugvordering voor de maand mei 2022, omdat eiser in die maand wel uitgaven heeft gedaan voor levensonderhoud.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank herroept het besluit van 7 juli 2022 voor de intrekking van het recht op bijstand over mei 2022 en bepaalt dat een bedrag van € 14.846,71 wordt teruggevorderd. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: mr. A.J.F. Widdershoven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op bijstand over de maand april 2021 naar € 0,- (de rechtbank leest: intrekking), tegen de intrekking van zijn recht op bijstand vanaf 1 juni 2021 en tegen de terugvordering van bijstand van € 15.938,08.
1.1.
Het college heeft tot de intrekking en terugvordering van eisers (recht op) bijstand besloten bij besluit van 7 juli 2022. Met het bestreden besluit van 19 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Bij uitspraak van 19 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter het (in connexiteit met het beroep gedane) verzoek om voorlopige voorziening van eiser afgewezen. [1]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan eiser is, voor het laatst, bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 12 september 2019. Op 2 april 2022 is eiser door de politie als bijrijder aangetroffen in een auto. In de auto is een zak met 110 gram aan henneptoppen aangetroffen, elf ponypacks, een zakje met harddrugs, een henneptester en een biljettester. Eiser is aangehouden en bij hem zijn € 885,- euro aan cashgeld, een broek van Stone Island met prijskaartje, een Rolex horloge, drie telefoons en twee simkaarten aangetroffen. De politie heeft hierover op 12 april 2022 een fraudemelding ingediend bij de sociale recherche van de gemeente Nijmegen. Naar aanleiding hiervan heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar het recht van eiser op bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur – onder meer – dossieronderzoek verricht, de verkregen politie-informatie bestudeerd, is eiser gehoord en is door eiser aangeleverde informatie (door hem beantwoorde vragenlijsten, een overzicht van schulden en bankafschriften over de periode van 1 januari 2021 tot 13 juni 2022) bestudeerd. Op de bankafschriften is door de sociaal rechercheur gezien dat er in april 2021 en vanaf 1 juni 2021 geen betalingen zijn gedaan voor boodschappen en overig levensonderhoud en dat er ook geen kasopnames zijn gedaan. Het recht op bijstand van eiser is met ingang van 1 juni 2022 opgeschort. De onderzoeksresultaten zijn vastgelegd in een rapport van 5 juli 2022.
2.1.
Uit de informatie van de politie en het onderzoek van de bankafschriften heeft het college geconcludeerd dat eiser kennelijk beschikt over een onbekende bron van inkomsten. Eiser heeft dit niet gemeld en aldus zijn inlichtingenverplichting geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desalniettemin (aanvullend) recht heeft op bijstand. Over de periode van april 2021 en vanaf juni 2021 kan het recht op bijstand van eiser dan ook niet vastgesteld worden. Het college heeft dan ook op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eiser over deze perioden ingetrokken en het bedrag aan bijstand dat eiser over de maand april 2021 en over de periode van juni 2021 tot juni 2022 ten onrechte heeft ontvangen, te weten € 15.938,08, van hem teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstand van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft over de maand mei 2022 de bijstand ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd. Voor het overige blijft de intrekking en terugvordering in stand
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding een onbekende bron van inkomsten heeft gehad. Dit blijkt volgens eiser in ieder geval niet uit de bij hem door de politie aangetroffen spullen. Het Rolex-horloge valt in ieder geval buiten de omvang van het geding omdat eiser heeft verklaard dat hij dit mocht lenen van een goede vriend en de politie het horloge ook heeft teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Over de zak met hennep heeft eiser naar waarheid verklaard dat hij die gekocht heeft met verzameld geld van vrienden. Over de Stone Island broek heeft eiser naar waarheid verklaard dat hij die broek van zijn broertje cadeau heeft gekregen en vergeten is het prijskaartje te verwijderen. Over het bij hem aangetroffen geldbedrag en ponypacks met drugs heeft eiser naar waarheid verklaard dat hij die heeft gevonden tijdens een schermutseling op [locatie]. Dit is allemaal het gevolg van eisers impulsieve gedrag. Hij doet wat in hem opkomt, zonder erbij na te denken en hij vindt het moeilijk om de juiste keuzes te maken en voelt zich soms gebruikt door anderen.
Eiser betoogt verder dat de stelling van het college dat hij in zijn dagelijkse levensonderhoud voorziet door andere inkomsten omdat hij met zijn bijstandsuitkering zijn vaste lasten, betalingsregelingen en incasso’s betaalt en op zijn bankafschriften geen pintransacties of geldopnames te zien zijn, onjuist is. Het klopt dat de inkomsten van eiser uit de bijstandsuitkering en de zorg- en huurtoeslag volledig opgaan aan de vaste lasten. Voor levensmiddelen/boodschappen leent hij geld van vrienden. Dit heeft hij ook verklaard en wordt onderbouwd door het door hem ingediende overzicht van schulden van € 3.200,-.
5.1.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het klopt dat het Rolex horloge inmiddels is teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Op de zitting heeft het college aangegeven dat het aantreffen van dit horloge dus niet langer aan de intrekking en terugvordering ten grondslag ligt. Verder stelt het college zich op het standpunt dat eiser over de overige bij hem op 2 april 2022 aangetroffen spullen wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat die verklaringen niet geloofwaardig zijn en niet door controleerbare en verifieerbare bewijzen of verklaringen van derden worden onderbouwd. Eiser is er niet in geslaagd aan te tonen dat die zaken niet aan hem toebehoren. Verder blijkt uit de bankafschriften dat eiser over de periode in geding geen contante opnames doet (afgezien van mei 2022) of bedragen pint voor de dagelijks kosten van levensonderhoud. Eiser is in het bezit van een auto en heeft maandelijks hoge uitgaven voor een betalingsregeling CJIB, de autoverzekering en bekeuringen terwijl er in de periode in geding slechts twee keer voor minimale bedragen is getankt. Eiser stelt dat hij van vrienden geldt leent voor de dagelijkse kosten van levensonderhoud, maar gedurende de periode in geding (twaalf maanden) zijn er door zes personen bedragen van totaal € 152,- op de rekening van eiser overgemaakt en die hebben van eiser voor een totaal van € 232,- ontvangen. Waar die bedragen voor bestemd zijn en of dit gaat om leningen wordt niet met nadere verklaringen of bewijzen onderbouwd. Gelet op de minimale bedragen die eiser van vrienden ontvangt en terugbetaalt in combinatie met geen zichtbare pintransacties kan worden verondersteld dat eiser een andere bron van inkomsten heeft. Eiser heeft niet aangetoond hoe hij in zijn persoonlijke dagelijkse kosten van levensonderhoud voorziet. Aan de enkele verklaring van eiser hierover kent het college niet de waarde toe die eiser daaraan geeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het college de bijstand bij het besluit van 7 juli 2022 heeft ingetrokken over de maand april 2021 en vanaf 1 juni 2021. In het geval waarin een intrekkingsbesluit niet is beperkt tot een bepaalde periode is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit bestrijkt. [2] De te beoordelen periode is hier daarom de maand april 2021 en de periode van 1 juni 2021 tot en met 7 juli 2022.
5.3.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Het ligt daarom op de weg van het college om aannemelijk te maken dat eiser de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op hem rustende inlichtingenverplichting niet of niet naar behoren is nagekomen door geen, onvolledige of onjuiste mededeling te doen van feiten of omstandigheden die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand. [3]
5.3.1.
Dat geen of geringe uitgaven voor levensonderhoud in de te beoordelen perioden op de bankafschriften zichtbaar zijn, wat eiser niet heeft weersproken, levert op zichzelf geen schending op van de inlichtingenverplichting. Wel roept dit de vraag op hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Er zou immers sprake kunnen zijn van een verzwegen inkomstenbron of een verzwegen andere mogelijkheid om in het levensonderhoud te voorzien. [4]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aannemelijk gemaakt dat over de te beoordelen periode, met uitzondering van de maand mei 2022, sprake was van een verzwegen inkomstenbron. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.4.1.
Het college heeft dit, voor wat betreft de maand april 2022, in ieder geval kunnen baseren op de op 2 april 2022 bij eiser aangetroffen spullen, met uitzondering van het Rolex-horloge, en - voor wat betreft de maand juni 2022 - op de in het rapport opgenomen politie-informatie van 6 juni 2022 waarin staat dat de politie een deal heeft waargenomen vanuit een auto die op naam staat van eiser. De verklaring van eiser dat hij het geldbedrag en de ponypacks met drugs heeft gevonden tijdens een schermutseling op [locatie] heeft het college ongeloofwaardig mogen vinden. De verklaringen van eiser hierover en over de hennep en de broek worden ook niet ondersteund door andere bewijzen. Het college heeft er ook terecht op gewezen dat eiser over de broek wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij op 6 juni 2022 verklaard:
“er was iemand bij me broertje zijn vriend en me broertje die gaf me die cadeau”.
In de verklaring van 13 juni 2022 heeft hij verklaard:
“gekregen van een jongen die me zei dat het niet echt was als cadeau”.
5.4.2.
Voor het overige, met uitzondering van de maand mei 2022, heeft het college zijn standpunt dat sprake is van een verzwegen inkomstenbron (ook) kunnen baseren op de bankafschriften waaruit blijkt dat er geen uitgaven zijn gedaan voor het dagelijkse levensonderhoud. Eiser heeft verklaard dat hij hiervoor geld heeft geleend van vrienden. Op de zitting heeft hij aangegeven dat hij ook vaak eet bij vrienden. Eiser heeft dit echter met geen enkele verklaring of anderszins onderbouwd. Alleen een opgave van een bedrag van
€ 3.200,- in een overzicht van schulden is hiertoe volstrekt onvoldoende. Dit klemt te meer nu eiser op dit ontbreken van een onderbouwing ook is gewezen door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 19 juni 2023 en eiser ook sindsdien geen stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. Dit rechtvaardigt de conclusie dat sprake was van een door eiser verzwegen inkomstenbron.
Als gevolg van de verzwegen inkomstenbron kan het recht op bijstand over de periode van april 2021, juni 2021 tot en met april 2022 en juni 2022 tot en met 7 juli 2022 niet worden vastgesteld. Eiser heeft vervolgens op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij, als hij wel aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, wel recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. Over de hier genoemde periodes heeft het college dus terecht op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, het recht op bijstand van eiser ingetrokken. Omdat het recht op bijstand vanaf juni 2022 was opgeschort, heeft het college terecht de over de maanden april 2021, juni 2021 tot en met april 2022 ten onrechte verstrekte bijstand van eiser teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 15.938,08 -/- € 1.091,71= € 14.846,71. [5]
5.4.3.
Het voorgaande geldt niet voor de maand mei 2022 nu uit het overzicht van de bankafschriften blijkt dat eiser in die maand geld heeft besteed bij een brasserie (€ 17,-), een uitgave heeft gedaan aan ‘[restaurant]’ voor € 20,- en benzine heeft betaald voor € 16,65 ([benzinestation]) terwijl in het rapport staat vermeld dat geen uitgaven zijn gedaan in deze maand aan boodschappen en brandstof. Daarnaast volgt uit het overzicht van de bankafschriften dat eiser in deze maand nog € 774,50 heeft gepind. Over deze maand heeft het college dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een verzwegen inkomstenbron. Over deze maand is de bijstand dan ook ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en het motiveringsbeginsel (artikel 7:12, eerste lid van de Awb). Het college heeft ten onrechte het recht op bijstand van eiser over mei 2022 ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van het recht op bijstand over de maand mei 2022 en op de terugvordering (omdat een terugvorderingsbesluit ondeelbaar is).
6.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing. De rechtbank herroept het besluit van 7 juli 2022 ten aanzien van de intrekking van het recht op bijstand van eiser over de maand mei 2022 en ten aanzien van de terugvordering en bepaalt dat een bedrag van € 14.846,71 wordt teruggevorderd.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de telefonische hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 januari 2023 voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van het recht op bijstand over de maand mei 2022 en op de terugvordering;
- herroept het besluit van 7 juli 2022 ten aanzien van de intrekking van het recht op bijstand over de maand mei 2022 en ten aanzien van de terugvordering;
- bepaalt dat een bedrag van € 14.846,71 wordt teruggevorderd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBGEL:2023:3681, zaaknummer ARN 23/3205 (niet gepubliceerd).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3239.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2283.
4.Rechtsoverweging 4.3.2 van de in noot 3 genoemde uitspraak.
5.De rechtbank ontleent deze bedragen aan de berekening van de terugvordering van het college, zoals gevoegd bij het besluit van 7 juli 2022.