ECLI:NL:RBGEL:2024:109

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 24_155
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening intrekking exploitatievergunning wegens criminele activiteiten

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn exploitatievergunning. De burgemeester van Culemborg heeft de vergunning ingetrokken op 20 december 2023, omdat er een ernstige mate van gevaar zou zijn dat de vergunning gebruikt zou worden voor criminele activiteiten. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2024 behandeld.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat de burgemeester een te beperkte toetsing aan het evenredigheidsbeginsel heeft verricht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat de burgemeester niet adequaat heeft ingegaan op de argumenten van verzoeker over de onevenredigheid van de intrekking. De voorzieningenrechter benadrukt dat de burgemeester de nadelige gevolgen voor verzoeker in zijn overwegingen had moeten betrekken.

De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar en bepaalt dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1750,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/155

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigden: mr. F. van Hal en mr. J. Baar),
en

de burgemeester van de gemeente Culemborg

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn exploitatievergunning vanwege een ernstige mate van gevaar dat deze vergunning gebruikt wordt om criminele activiteiten te faciliteren.
1.1.
De burgemeester heeft de exploitatievergunning ingetrokken bij besluit van 20 december 2023 (het bestreden besluit). Verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Daarnaast heeft hij hangende bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Namens verzoeker hebben [naam 3] en de gemachtigden deelgenomen aan de zitting. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat de intrekking van de exploitatievergunning evenredig is?
3. Verzoeker voert kort samengevat aan dat de burgemeester ten onrechte de evenredigheid van de intrekking van de exploitatievergunning niet dan wel te beperkt heeft beoordeeld. Verzoeker wijst er in het bijzonder op dat hij in zijn zienswijze uitgebreid heeft betoogd waarom het bestreden besluit onevenredig is, maar dat de burgemeester op geen enkel van deze punten is ingegaan. Het bestreden besluit is daarom volgens verzoeker in ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
3.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de evenredigheid van de intrekking van de exploitatievergunning wel beoordeeld is in het bestreden besluit. Op zitting heeft de burgemeester expliciet gewezen op de alinea ‘Belangenafweging’, waarin de burgemeester het algemene belang van het tegengaan van misbruik van vergunningen en het belang van het bewaren en verbeteren van het imago van de horecabranche zwaarder heeft laten wegen dat het belang van verzoeker bij het kunnen uitoefenen van zijn onderneming. De burgemeester heeft op zitting verder gesteld dat de motivering voor wat betreft de evenredigheid in de beslissing op bezwaar nog verder aangevuld kan worden, waardoor deze bezwaargrond geen aanleiding vormt voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat er in het bestreden besluit door de burgemeester een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dient plaats te vinden. Dit volgt zowel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als uit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Ook in het Bibob-advies van het Landelijk Bureau Bibob is opgenomen dat het bestuursorgaan zelf dient te beoordelen of een negatieve beschikking proportioneel is. Het kan namelijk voorkomen dat er sprake is van een ernstig gevaar, maar dat een negatieve beschikking desondanks niet evenredig is. Concreet betekent dit dat de burgemeester in het bestreden besluit moet beoordelen of de voor verzoeker nadelige gevolgen van de intrekking van de exploitatievergunning niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking te dienen doelen.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker in zijn zienswijze een heel aantal argumenten heeft aangedragen waarom het intrekken van de exploitatievergunning naar zijn mening onevenredig is. Verzoeker wijst er onder meer op dat:
  • hij een eenmanszaak heeft en zijn gezin afhankelijk is van deze inkomsten;
  • de Awr-delicten in een relatief korte tijdspanne van drie jaar zijn gepleegd;
  • het delict op grond van de Wet op de Accijns van beperkte omvang is;
  • hij reeds sinds 2012 de exploitatievergunning heeft zonder verdere noemenswaardige problemen;
  • hij sinds de Awr-feiten, waarop het zwaartepunt ligt, zijn onderneming inmiddels alweer ruim drie jaar zonder problemen exploiteert;
  • de delicten geen onderlinge samenhang hebben, in die zin dat er geen sprake is van feiten die elkaar steunen of op een andere manier bevestigen dat hij ondermijnende feiten pleegt.
3.4.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester het volgende overwogen omtrent de evenredigheid:
‘Geconcludeerd is dat u zelf de overtredingen heeft begaan, daarom ben ik van mening dat een minder zwaarwegende maatregel om voorschriften op te nemen in plaats van de exploitatievergunning intrekken niet juist is, omdat het ernstig gevaar veroorzaakt is door toedoen van uw eigen handelingen. Gelet op het belang dat is gemoeid met de bescherming van het ondernemingsklimaat en het vergunningsstelsel ben ik van mening dat de intrekking evenredig is.’
3.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit een te beperkte toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is en dat de burgemeester dan ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de exploitatievergunning niet onevenredig uitpakt voor verzoeker. De burgemeester heeft in feite enkel geconstateerd dat intrekking evenredig is, zonder dit te kenbaar te motiveren. De enkele stelling dat verzoeker zelf de overtredingen heeft begaan is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Om te kunnen beoordelen of het bestreden besluit al dan niet evenredig is, zullen immers ook de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor verzoeker betrokken moeten worden. Daar geeft het bestreden besluit geen blijk van. Van de burgemeester had verder juist in voorliggend geval verwacht mogen worden dat hij meer kenbaar zou toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, omdat verzoeker in zijn zienswijze uitgebreid heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit naar zijn mening onevenredig is. Deze zienswijze heeft de burgemeester ten onrechte in zijn geheel niet betrokken bij de beoordeling van de evenredigheid.
3.6.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Over de vraag of dit gebrek het treffen van een voorlopige voorzieningen rechtvaardigt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.7.
De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het herstellen van (zoals in dit geval) een motiveringsgebrek in bezwaar leidt niet automatisch tot een gegrondverklaring van het bezwaar. Er vindt immers op de grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Dat staat met zoveel woorden in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Die heroverweging is juist bedoeld voor het herstellen van eventuele tekortkomingen in de motivering zonder dat dit tot een gegrond bezwaar leidt. Ook in dit geval kan het gebrek in bezwaar mogelijk nog worden hersteld, maar het is voor de voorzieningenrechter niet op voorhand duidelijk op welke wijze de burgemeester dit gaat motiveren. Ook ter zitting heeft de burgemeester niet toegelicht hoe hij de hierboven genoemde punten die verzoeker in de zienswijze reeds naar voren heeft gebracht weegt in het kader van de evenredigheid. Mede gelet op de ingrijpende gevolgen van de intrekking van de exploitatievergunning voor verzoeker ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de door burgemeester te nemen beslissing op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting van de voorzieningenrechter. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 374,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.