ECLI:NL:RBGEL:2024:114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10375385
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet van de Staatsloterij tegen gedaagde in verzet over schadevergoeding en misleidende mededelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen Staatsloterij B.V. en een gedaagde in verzet. De gedaagde had eerder een verstekvonnis tegen de Staatsloterij verkregen, waarin de Staatsloterij werd veroordeeld tot schadevergoeding. De Staatsloterij heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, stellende dat de gedaagde niet ontvankelijk was in zijn vorderingen en dat er geen causaal verband bestond tussen de misleidende mededelingen van de Staatsloterij en de aankoop van staatsloten door de gedaagde.

De procedure begon met een tussenvonnis van 5 april 2023 en een mondelinge behandeling op 27 november 2023, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzet geen verweer heeft gevoerd en dat de vorderingen van de Staatsloterij gegrond zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij door de misleidende mededelingen van de Staatsloterij is benadeeld en dat de vorderingen van de gedaagde om de loterijovereenkomsten te vernietigen niet toewijsbaar zijn.

De rechtbank heeft het verzet van de Staatsloterij gegrond verklaard, de gedaagde in verzet in de proceskosten veroordeeld en de vorderingen van de gedaagde afgewezen. De voorwaardelijke reconventionele vordering van de Staatsloterij is niet behandeld, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10375385 \ CV EXPL 23-1730
Vonnis in verzet van 3 januari 2024
in de zaak van
STAATSLOTERIJ B.V.,
te 's-Gravenhage,
eisende partij in verzet in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: Staatsloterij,
gemachtigde: mr. J.W. Leedekerken,
tegen
[gedaagde in verzet],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in verzet in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in verzet] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023
- de akte overlegging producties van Staatsloterij
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens akte overlegging producties van [gedaagde in verzet] .
1.2.
Op 27 november 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. [gedaagde in verzet] is daar niet verschenen en ook niemand namens hem. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 1 juni 2022 tussen [gedaagde in verzet] als eisende partij en Staatsloterij als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 9764581 en rolnummer CV EXPL 22-2141.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in verzet] heeft van oktober 2000 tot en met november 2007 als abonneespeler maandelijks meegespeeld met het staatsloterijspel. Ook heeft [gedaagde in verzet] in 2006 en 2007 meegespeeld met de Koninginnedagtrekking.
2.2.
Op 30 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:178) heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak tussen enerzijds de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna: SENS), die de rechtsvoorganger is van Staatsloterij, en anderzijds de Stichting Loterijverlies.nl (hierna: Loterijverlies). Loterijverlies behartigde destijds de belangen van duizenden natuurlijke personen die zich bij haar hadden aangemeld, omdat zij hadden deelgenomen aan de staatsloterij en gebleken was dat SENS een deel van de prijzen niet trok uit de verzameling van verkochte loten, maar uit een grotere verzameling, het zogeheten “universum”. Loterijverlies vorderde een verklaring voor recht dat bepaalde reclame-uitingen van SENS misleidend waren, alsmede een vergoeding van kosten, op te maken bij staat. Het gerechtshof Den Haag had:
- voor recht verklaard dat SENS gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen had gedaan over het wel of niet gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkans, en het aantal gewonnen prijzen en daardoor in strijd had gehandeld met art. 6:194 (oud) BW
- voor recht verklaard dat SENS in 2008 (wat betreft de Koninginnedagtrekking) misleidende mededelingen had gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd had gehandeld met art. 6:194 (oud) BW
- SENS veroordeeld tot vergoeding van de door Loterijverlies gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten, met wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De Hoge Raad liet de oordelen van het gerechtshof in stand.
2.3.
Op 15 juli 2022 (ECLI:NL:2022:1109) heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak tussen enerzijds Staatsloterij en anderzijds een natuurlijke persoon die vele jaren had deelgenomen aan door Staatsloterij georganiseerde loterijen (hierna: de speler). De speler vorderde, voor zover hier van belang, een verklaring voor recht dat Staatsloterij door het doen van de hierboven genoemde misleidende mededelingen onrechtmatig jegens hem had gehandeld en veroordeling van Staatsloterij tot vergoeding van de daardoor geleden schade. De Hoge Raad oordeelde dat hij in het hierboven genoemde arrest van 2015 geen oordeel heeft gegeven over de vraag of causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband) bestaat of moet worden vermoed te bestaan tussen de misleidende mededelingen van Staatsloterij en de aankoop van staatsloten door individuele deelnemers. Verder oordeelde de Hoge Raad dat onvoldoende grond bestaat om bij een abonnementsspeler een vermoeden van causaal verband te aanvaarden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Staatsloterij vordert bij vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Staatsloterij te ontheffen van de veroordeling, tegen haar uitgesproken bij verstekvonnis (zaak-/rolnummer 9764581 \ CV EXPL 22-2141) door de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem op 1 juni 2022 tussen [gedaagde in verzet] als eiser en Staatsloterij als gedaagde en meer in het bijzonder:
- primair: [gedaagde in verzet] de vorderingen te ontzeggen, omdat de dagvaarding niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet;
- subsidiair: [gedaagde in verzet] niet ontvankelijk te verklaren c.q. de vorderingen van [gedaagde in verzet] integraal af te wijzen ten gronde zonder nadere bewijslevering toe te staan;
met veroordeling van [gedaagde in verzet] in de proceskosten, inclusief de kosten van het verzet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt Staatsloterij ten grondslag dat zij ten onrechte op 1 juni 2022 veroordeeld is. De loterijovereenkomst is ten onrechte vernietigd op grond van dwaling en Staatsloterij had niet veroordeeld moeten worden tot (terug)betaling van onder meer € 1.838,66 aan inleggelden en rente en € 333,72 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde in verzet] is namelijk allereerst (formele verweren) niet-ontvankelijk in zijn vorderingen (i) omdat hij een privatieve last aan Stichting Loterijverlies heeft verstrekt als gevolg waarvan Stichting Loterijverlies met uitsluiting bevoegd is om de ingestelde vorderingen in te stellen en (ii) sprake is van een niet-toelaatbare (verkapte) collectieve schadevergoedingsactie. Ten tweede (materiële verweren) ontbreekt causaal verband en kan geen van de door [gedaagde in verzet] aangedragen grondslagen leiden tot toewijzing van zijn vorderingen. Ook de vorderingen van [gedaagde in verzet] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente moeten worden afgewezen, aldus Staatsloterij.
3.3.
[gedaagde in verzet] heeft geen verweer gevoerd. Hij heeft aanvullende producties overgelegd, maar deze niet toegelicht, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.5.
Staatsloterij vordert, voor het geval de kantonrechter bij haar oordeel blijft dat de primaire vordering van [gedaagde in verzet] tot vernietiging van de loterijovereenkomsten wordt toegewezen:
- primair een verklaring voor recht dat aan de vernietiging van de loterijovereenkomsten door [gedaagde in verzet] de werking wordt ontzegd op grond van art. 3:53 lid 2 BW;
- subsidiair een verklaring voor recht dat op [gedaagde in verzet] een verplichting tot waardevergoeding rust jegens Staatsloterij, die gelijk is aan de nominale waarde van de door [gedaagde in verzet] gekochte staatsloten, zodat per saldo op Staatsloterij geen betalingsverplichting rust als gevolg van de vernietiging van de loterijovereenkomsten;
met veroordeling van [gedaagde in verzet] in de proceskosten, inclusief de kosten van het verzet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Aan haar vordering in voorwaardelijke reconventie legt Staatsloterij ten grondslag dat [gedaagde in verzet] de onder de overeenkomsten overeengekomen kansen heeft genoten en dat niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Dat moet worden verdisconteerd in de vergoeding waarop [gedaagde in verzet] aanspraak meent te kunnen maken op grond van onverschuldigde betaling. Per saldo betekent dit dat als op Staatsloterij een verplichting uit hoofde van onverschuldigde betaling rust van een zeker bedrag, daartegenover op [gedaagde in verzet] een verplichting rust tot betaling van een waardevergoeding gelijk aan dat bedrag. Deze verplichtingen moeten met elkaar worden verrekend, zodat de vernietiging zonder effect blijft, aldus Staatsloterij.
3.7.
[gedaagde in verzet] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Staatsloterij, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Staatsloterij, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Staatsloterij in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Staatsloterij heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij haar formele verweer ten aanzien van de privatieve last niet langer handhaaft. Dat betekent dat dit verweer niet besproken zal worden. Ook het formele verweer van Staatsloterij dat sprake is van een niet-toelaatbare (verkapte) collectieve schadevergoedingsactie behoeft geen bespreking, omdat één of meer van de andere (materiele) verweren van Staatsloterij slagen. Daarop wordt hieronder ingegaan.
4.2.
Volgens Staatsloterij heeft [gedaagde in verzet] niet voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van het causaal verband. [gedaagde in verzet] stelt namelijk niet dat hij kennis heeft genomen van de misleidende mededelingen van Staatsloterij en/of dat hij bij juiste informatieverschaffing door Staatsloterij de loten niet zou hebben gekocht die hij in werkelijkheid wel kocht.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Staatsloterij misleidende (en dus onrechtmatige) mededelingen in de zin van art. 6:194 (oud) BW heeft gedaan. De vraag is of [gedaagde in verzet] , als de misleidende mededelingen niet zouden zijn gedaan, op onveranderde wijze zou zijn blijven meespelen met het staatsloterijspel. Omdat Staatsloterij in het verstekvonnis veroordeeld is op grond van de door [gedaagde in verzet] gestelde vernietigings-/nietigheidsgrondslagen, spitst het geschil zich daarop toe. Voor zover [gedaagde in verzet] stelt dat hij gedwaald zou hebben als gevolg van de genoemde mededelingen is dan de vraag of overeenkomsten, bij een juiste voorstelling van zaken, niet (op deze wijze) zouden zijn gesloten. (art. 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW). Het is in dit geval aan [gedaagde in verzet] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit blijkt dat 1) hij een onjuiste voorstelling van zaken had (dwaalde) 2) sprake is van causaal verband tussen die onjuiste voorstelling en het aangaan (althans de inhoud van) de overeenkomsten en 3) zich een van de drie dwalingsgevallen van art. 6:228 lid 1 BW voordoet.
4.4.
Uit het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van 15 juli 2022 blijkt, in ieder geval voor een vordering gebaseerd op de grondslag onrechtmatige daad, dat het causaal verband niet op voorhand wordt aangenomen. Bij een dwalingsgrondslag geldt m.m. hetzelfde. Door Staatsloterij is (onder meer) het causaal verband tussen de mededelingen en het aangaan van de overeenkomsten gemotiveerd betwist. De kantonrechter verwijst naar hetgeen in de verzetdagvaarding onder 4.6 is opgenomen, hetgeen hier integraal geacht wordt te zijn herhaald. [gedaagde in verzet] heeft daarop, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd. Dat betekent dat als onvoldoende weersproken vaststaat dat de overeenkomsten ook bij een juiste voorstelling van zaken (zo) zouden zijn gesloten. De vordering van [gedaagde in verzet] op grond van dwaling moet reeds hierom afgewezen worden.
4.5.
Voor toewijzing van de vordering van [gedaagde in verzet] op de andere door hem bij dagvaarding gestelde primaire grondslagen (nietigheid/vernietigbaarheid wegens richtlijnconforme uitleg, overeenkomst in strijd met de wet, bedrog) is ook geen aanleiding. Daarop is door [gedaagde in verzet] ter zitting niet meer ingegaan, terwijl Staatsloterij al die grondslagen voldoende gemotiveerd heeft betwist. De kantonrechter verwijst naar hetgeen in de verzetdagvaarding onder 4.4, 4.5 en 4.7 is opgenomen, hetgeen hier integraal geacht wordt te zijn herhaald.
4.6.
Omdat het verzet slaagt zal Staatsloterij ook ontheven worden van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten.
4.7.
[gedaagde in verzet] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Staatsloterij vastgesteld op € 398,00 (2,00 punten × € 199,00) aan salaris gemachtigde. De gevorderde kosten van het verzet komen niet voor vergoeding in aanmerking (art. 141 Rv). Het verstekvonnis is destijds terecht gewezen. Dat [gedaagde in verzet] gebruik heeft gemaakt van een standaarddagvaarding, maakt niet dat de dagvaarding nietig was. De dagvaarding bevatte voldoende stellingen om over te gaan tot een veroordeling op de primaire grondslagen.
4.8.
Staatsloterij heeft nog verzocht om de belangen van [gedaagde in verzet] te beschermen en niet hem, maar zijn gemachtigde in de proceskosten te veroordelen. Dit omdat mogelijk een toereikende procesvolmacht bij de gemachtigde van [gedaagde in verzet] ontbrak. De kantonrechter ziet af van de mogelijkheid om art. 245 Rv toe te passen, al was het maar omdat de gemachtigde zich, voor de mondelinge behandeling, heeft onttrokken en hem (dus) ook niet meer verzocht kan worden, conform art. 245 lid 2 Rv, zijn standpunt hierover naar voren te brengen en toe te lichten.
in voorwaardelijke reconventie
4.9.
Nu de kantonrechter niet (opnieuw) heeft geoordeeld dat de vordering van [gedaagde in verzet] tot vernietiging of nietigverklaring van de loterijovereenkomsten wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet vervuld. Aan een behandeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie wordt dan ook niet toegekomen.
4.10.
Staatsloterij is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde in verzet] worden tot dit vonnis vastgesteld op € 80,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart het verzet van Staatsloterij gegrond en ontheft Staatsloterij van de veroordelingen die voortvloeien uit het verstekvonnis van 1 juni 2022 met zaak-/rolnummer 9764581 \ CV EXPL 22-2141, gewezen tussen [gedaagde in verzet] als eisende partij en Staatsloterij als gedaagde partij,
5.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde in verzet] (alsnog) af,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in verzet] in de proceskosten, aan de zijde van Staatsloterij tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.6.
verstaat dat de voorwaarde voor de eis in voorwaardelijke reconventie niet is vervuld,
5.7.
veroordeelt Staatsloterij in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in verzet] tot dit vonnis vastgesteld op € 80,00,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.
398 \ 40141