De rechtbank overweegt ten aanzien van voormelde schadeposten als volgt:
ad i) Als niet betwist staat vast dat Zonel begin 2021 4.208,32 Wp (55,4% van het
afgesproken vermogen) en begin 2022 in totaal 6.540.800 Wp (86,1% van het afgesproken vermogen) had geïnstalleerd. Inmiddels staat vast dat door E2 Energie en [bedrijf 2] nog 618.240 Wp is geïnstalleerd, uitkomend op een totaal van 7.159.040 Wp (94,2% van het afgesproken vermogen). Zonel voert een aantal verweren aan die door IPKW zijn betwist. De rechtbank heeft gelet daarop behoefte aan een deskundigenbericht (waarvan IPKW het voorschot dient te betalen) waarin de deskundige de misgelopen opbrengsten begroot aan de hand van de (voorwaarden bij de) verleende vergunningen en het hierboven genoemde geïnstalleerde vermogen (waarbij partijen de deskundige zullen moeten informeren over de data van ingebruikname van de verschillende PV Installaties). Daarbij zal die deskundige in ieder geval moeten ingaan op de volgende vragen:
a. op welke datum ging de subsidieperiode in en wanneer eindigt de subsidieperiode?
b. heeft Zonel recht op subsidie voor PV Installaties die na de uiterste ingebruiknamedatum zijn aangesloten?
c. wat is het effect van het systeem van banking (het doorschuiven van onder- of overproductie van energie ten opzicht van de subsidieruimte naar een volgend jaar) en geldt dat systeem ook nog een jaar na afloop van de subsidieperiode?
d. wat is het effect van het variabele aantal zonuren per jaar op de begroting van de gemiste opbrengst en van de variabele (en mogelijk negatieve) energieprijs?
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over aantal en personen van de deskundige(n) – liefst in onderling overleg af te stemmen – en over de hierboven geformuleerde vragen. IPKW zal zich tevens mogen uitlaten over de voor haar acceptabele maximumhoogte van het voorschot van de deskundige(n).
De rechtbank sluit niet uit dat naast een deskundigenbericht ten aanzien van deze post ook nog bewijslevering aan de orde komt, met name op het punt van de door Zonel gestelde niet meegerekende voordelen (randnummers 185 tot en met 191 conclusie van antwoord in reconventie). Daarvan rust de bewijslast op Zonel. IPKW zal eerst in de gelegenheid gesteld worden te reageren op deze verweren omdat daarvoor ter zitting weinig ruimte was.
De beoordeling van het door IPKW gevoerde schadebeperkingsverweer (waarover hierna meer) heeft mogelijk ook consequenties voor de toewijzing van deze schadepost.
ad ii) IPKW stelt dat zij het hele MB-dak, ten behoeve van de voorgenomen installatie
van zonnepanelen door Zonel, onnodig heeft laten vernieuwen. Uiteindelijk is
immers slechts een deel van dat dak belegd met panelen. Een dergelijk dak heeft
volgens IPKW een levensduur van 15 jaar en het MB-dak kon in 2020 nog 7 jaar mee. Volgens IPKW heeft het MB-dak een oppervlakte van 20.000 m2 en is door [bedrijf 2] een stuk van 656,02 m2 met zonnepanelen belegd.
De rechtbank overweegt reeds nu dat zij in verband met nieuw-voor-oud-voordeel en de installatie door [bedrijf 2] hooguit de subsidiaire vordering van € 14.418,27 zal toewijzen. Omdat Zonel gemotiveerd betwist dat het dak nog 7 jaar mee had kunnen gaan, dient IPKW echter eerst bewijs te leveren van die stelling. Verder heeft de beoordeling van het schadebeperkingsverweer van Zonel mogelijk ook consequenties voor de toewijzing van deze schadepost.
ad iii) IPKW vordert de kosten voor de opslag vanaf januari 2022 van de zonnepanelen die
door Zonel zijn geleverd, maar niet geïnstalleerd. Vaststaat dat IPKW eigenaar is geworden van die panelen en dat IPKW ook betaald heeft voor de levering ervan. IPKW erkent in deze procedure ook dat zij, ondanks de ontbinding van de overeenkomst, aan Zonel betaling verschuldigd bleef van de door E2 Energie en [bedrijf 2] alsnog geïnstalleerde zonnepanelen. Dat is anders voor de gestolen of beschadigde panelen, maar die zijn er niet meer (gestolen, dan wel – naar de rechtbank aanneemt – afgevoerd). IPKW stelt nog wel dat zij Zonel na ontbinding gevraagd heeft om de uiteindelijk door E2 Energie en [bedrijf 2] geïnstalleerde zonnepanelen op te halen, maar dat heeft Zonel betwist. Bovendien valt in het licht van het voorgaande niet in te zien waarom dat een ophaalverplichting van Zonel creëerde. Al met al heeft IPKW te weinig gesteld voor toewijzing van deze schadepost.
ad iv) IPKW stelt dat doordat Zonel de datum van oplevering van 31 maart 2020 niet heeft
gehaald en niet voor die datum een verzekering voor zonnepanelen heeft afgesloten, IPKW de komende jaren te maken heeft met hogere premielasten voor haar allriskverzekering. In 2019 dacht zij immers nog dat de premie 1,85 promille zou bedragen, terwijl de premie in september 2020 naar 2,05 promille gestegen bleek en zij uiteindelijk een premie van 2,85 promille heeft moeten afsluiten. De eerste vijf jaar kan IPKW de hogere fee in mindering brengen op de O&M fee die zij is verschuldigd aan Zonel, maar voor de 10 jaar daarna (de verzekeringsduur) betaalt zij dus teveel. Zonel heeft daartegenover gemotiveerd gesteld dat IPKW het afsluiten van de Solarif-verzekering zelf enorm heeft vertraagd en dat IPKW de verzekering pas een jaar na inbedrijfstelling van de laatste PV Installatie is aangegaan. Bovendien heeft Zonel – onderbouwd met een e-mail van Solarif – gesteld dat de premie elk jaar opnieuw wordt vastgesteld. Verder wijst Zonel nog op het feit dat, zoals nu in rechte is komen vast te staan, de opleverdatum in onderling overleg is verschoven naar 1 december 2020, dat IPKW toen de offerte van Solarif tegen een premie van 2,05 promille nog kon accepteren, maar ervoor gekozen heeft om dat niet te doen.
Gezien deze gemotiveerde betwisting, waarop IPKW ter zitting alleen heeft gezegd dat de afgesproken premie jaarlijks geïndexeerd wordt maar er voor een nadere reactie geen ruimte was, zal de rechtbank IPKW in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van haar stelling dat het aan Zonel te wijten is dat zij schade leidt door hogere premielasten. Daarbij dient IPKW uit te gaan van de naar 1 december 2020 verplaatste opleverdatum.
ad v) IPKW stelt dat zij extra kosten heeft moeten maken voor [bedrijf 1] ,
doordat Zonel de laatste PV Installatie ruim 1,5 jaar te laat heeft geïnstalleerd, namelijk op 12 oktober 2021. IPKW heeft bijgevoegd een factuuroverzicht van [bedrijf 1] waaruit blijkt dat zij in de periode van 5 mei 2019 tot en met 6 mei 2023 € 138.320,00 excl. btw aan [bedrijf 1] heeft moeten betalen, terwijl [bedrijf 1] op 16 oktober 2019 een bedrag van € 60.840,00 excl. btw aan IPKW geoffreerd had. Het meerdere (€ 77.480,00) vordert IPKW van Zonel. Zonel voert ten verwere aan dat de overeenkomst tussen IPKW en [bedrijf 1] een zaak tussen hen is, waar Zonel buiten staat. Bovendien wijst zij erop dat uit de facturen niet blijkt welke extra werkzaamheden [bedrijf 1] zou hebben gedaan. Dat het totaalbedrag dat [bedrijf 1] aan IPKW hoger is dan het geoffreerde bedrag is volgens Zonel onvoldoende om aan te nemen dat het meerdere te maken heeft met de vertraging. De rechtbank volgt dit verweer van Zonel. IPKW heeft niet gesteld dat het verschil van € 77.480,00 (enkel) gelegen is in de door Zonel veroorzaakte vertraging. Deze schadepost zal daarom worden afgewezen.
ad vi) IPKW vordert ook extra rentelasten die zij heeft moeten maken voor het vasthouden
van het bouwkrediet bij Triodos Bank. Zij begroot die lasten voor de periode van 23 april 2020 tot 1 juli 2021 op € 19.900,91.
Met Zonel is de rechtbank van oordeel dat IPKW pas extra rentelasten kan rekenen vanaf 1 december 2020. Dan resteert (naar als niet betwist vaststaat) een bedrag van € 6.459,01. Overigens heeft Zonel geen verweer gevoerd tegen deze post. Deze schadepost zal daarom tot een bedrag van € 6.459,01 worden toegewezen.
ad vii) IPKW stelt bij akte vermeerdering van eis na de conclusie van antwoord in
reconventie dat zij extra kosten heeft moeten maken voor de installatie van zonnepanelen door E2 Energie en [bedrijf 2] ad in totaal € 210.152,50. Zonel heeft op de stellingen in die akte bij zitting nog niet kunnen reageren. De rechtbank zal Zonel in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen.