ECLI:NL:RBGEL:2024:1235

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
ARN 24/998
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake wildobservatieplaats Staatsbosbeheer

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Het verzoek betreft de vernieuwing en uitbreiding van een wildobservatieplaats door Staatsbosbeheer. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak juridisch te complex is voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en volstaat met een belangenafweging. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die pleit voor het treffen van een voorlopige voorziening, tegen de belangen van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland en Staatsbosbeheer, die pleiten tegen het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van het college en Staatsbosbeheer zwaarder wegen dan die van verzoekster, en wijst het verzoek af.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 februari 2024 behandeld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland, dat op 10 januari 2024 ontheffing verleende voor het beschadigen van voortplantingsplaatsen van beschermde diersoorten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de werkzaamheden al in volle gang zijn en dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van Staatsbosbeheer bij de voortgang van de werkzaamheden zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster, die vreest voor nadelige gevolgen voor de natuur. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/998

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

(gemachtigden: mr. C.G.C. Geurts, mr. C.M.J. Ribbers, [naam] en [naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Staatsbosbeheer uit Amersfoort.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster dat verband houdt met de vernieuwing en uitbreiding van een wildobservatieplaats door Staatsbosbeheer op het perceel, [locatie] (hierna: het perceel).
1.1.
Het college heeft ten behoeve van dit project bij besluit van 10 januari 2024 (het bestreden besluit) aan Staatsbosbeheer ontheffing verleend voor het beschadigen of het vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de adder, de zandhagedis en de hazelworm. Tegen dat besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekster hebben [naam] en [naam] deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens Staatsbosbeheer zijn [naam] en [naam] verschenen.
Waar gaat deze zaak over?
2. Op het perceel is Staatsbosbeheer gestart met een project om een bestaand wildkijkscherm (van circa 2 meter hoog en 12 meter breed) te vernieuwen en uit te breiden tot een wildobservatieplaats. De nieuwe wildobservatieplaats wordt ongeveer 2 meter hoog en (inclusief zijwanden) 32 meter breed en heeft daarmee een grotere capaciteit voor bezoekers. Daarnaast wordt de te realiseren wildobservatieplaats, anders dan bij het huidige wildkijkscherm het geval is, rolstoeltoegankelijk.
3. In het bestreden besluit heeft het college voor dit project een (tweede) [1] ontheffing verleend voor het beschadigen of het vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de adder, de zandhagedis en de hazelworm. [2] In het bestreden besluit staat daarnaast, voor zover relevant, het volgende vermeld:
‘Deze aanvraag is getoetst aan de gebiedsbescherming zoals neergelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. In de natuurtoets behorende bij de aanvraag van de verleende ontheffing, zaaknummer 2018-014094 d.d. 28 mei 2019, was geconcludeerd dat een vergunning gebiedsbescherming nodig was vanwege een toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase. Inmiddels is het plaatsen van de wildobservatieplaats opgenomen als instandhoudingsmaatregel in het ‘recreatiezoneringsplan Veluwe’ (provincie Gelderland, 2022) met als onderbouwing dat het plaatsen van het wildscherm zoekgedrag van recreanten in meer gevoelige natuurgebieden op de Veluwe voorkomt. Instandhoudingsmaatregelen zijn opgenomen met het oog op het verbeteren van de natuurkwaliteit, waardoor ze vrijgesteld zijn van vergunningplicht, omdat dergelijke maatregelen direct bijdragen aan het behalen van de Natura 2000 instandhoudingsdoelen zoals geformuleerd voor de Veluwe.’
4. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de werkzaamheden stilgelegd worden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter weegt in deze uitspraak de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en Staatsbosbeheer die pleiten tegen het treffen daarvan tegen elkaar af.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van het college en Staatsbosbeheer die pleiten tegen het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen daarvan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wel een spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Het college en Staatsbosbeheer hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Dat onderbouwen zij door erop te wijzen dat het beton al is gestort en dat ook de bekisting ten behoeve van de plaatsing van het scherm reeds is aangebracht. De werkzaamheden waarvoor de ontheffing is verleend zijn volgens het college en Staatsbosbeheer dus al verricht. Omdat partijen van mening verschillen over de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang, beoordeelt de voorzieningenrechter dat eerst.
7.1.
De voorzieningenrechter is het met het college en Staatsbosbeheer eens dat het spoedeisend belang niet is gelegen in de verleende ontheffing voor de beschermde soorten. Het terrein is immers al enige tijd ongeschikt gemaakt voor de beschermde soorten en ook de fundering is inmiddels gestort. Wel gaat de voorzieningenrechter er op voorhand vanuit (en is ook niet tussen partijen in geschil) dat er in de gebruiksfase een toename van stikstofdepositie zal plaatsvinden. Het is echter de vraag of daarin een spoedeisend karakter kan zijn gelegen voor het schorsen van het bestreden besluit, omdat het onduidelijk is of dit aspect binnen de omvang van het geding valt. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader als volgt.
7.2.
Zoals onder 3 is weergegeven stelt het college in het bestreden besluit dat er voor dit project (ondanks een toename van de stikstofdepositie) geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) voor gebiedsbescherming vereist is, omdat de vervanging van het wildobservatieplan als instandhoudingsmaatregel in het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ is opgenomen en daarmee is vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Doordat het college expliciet benoemt dat er geen Wnb-vergunning nodig is, valt niet uit te sluiten dat het college in het bestreden besluit een Wnb-vergunningaanvraag voor gebiedsbescherming van Staatsbosbeheer positief heeft geweigerd.
7.3.
Ter zitting is door het college nog toegelicht dat de aanvraag die door Staatsbosbeheer is ingediend enkel betrekking heeft op een ontheffing voor de beschermde soorten (en niet ook op een Wnb-vergunning voor stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied de Veluwe) en dat er geen daarom sprake kan zijn van een positieve weigering. De voorzieningenrechter beschikt echter niet over de aanvraag en kan het standpunt van het college, dat er dus op neerkomt dat de gebiedsbescherming buiten de reikwijdte van het bestreden besluit valt, daarom niet controleren. De werkzaamheden zijn in volle gang en zullen medio maart zijn afgerond, waardoor een heropening van het onderzoek ertoe zou leiden dat de voorzieningenrechter pas na voltooiing van de werkzaamheden uitspraak zou kunnen doen. Gelet op die omstandigheden zal de voorzieningenrechter in het voordeel van verzoekster een spoedeisend belang aannemen.
Geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. Naast een aantal bezwaargronden die gericht zijn tegen de ontheffing voor de beschermde soorten, voert verzoekster aan dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de vervanging en uitbreiding van de wildobservatieplaats is vrijgesteld van een Wnb-vergunningplicht. Verzoekster voert in dat kader aan dat het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ niet als beheerplan [3] aangemerkt kan worden en dat het daarom niet mogelijk is om in dat plan instandhoudingsmaatregelen op te nemen die zijn vrijgesteld van een Wnb-vergunningplicht. Ook stelt verzoekster (subsidiair) dat, als het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ wel als beheerplan aangemerkt kan worden, de instandhoudingsmaatregelen niet bijdragen aan de instandhoudingsdoelen van de Veluwe en daarom ten onrechte zijn vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. In feite vraagt verzoekster dus om in deze procedure een voorlopig oordeel te geven over het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ en aan de hand daarvan te bezien of voor de wildobservatieplaats naast een ontheffing ook een Wnb-vergunning zou zijn vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vragen zich niet lenen voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel, omdat deze vragen juridisch te complex zijn. De voorzieningenrechter wijst er in dat kader ook op dat het beroep dat verzoekster tegen het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ heeft ingediend behandeld zal worden door een meervoudige kamer van de rechtbank. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak daarom volstaan met een belangenafweging.
De belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening
9. Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat er -kort samengevat- uit dat er op die manier (mogelijke) nadelige onomkeerbare gevolgen voor de natuur (voor zowel beschermde soorten als gebieden) voorkomen kunnen worden. Het belang van met name Staatsbosbeheer (en in mindere mate ook van het college) bij het niet treffen van een voorlopige voorziening bestaat in de kern uit het kunnen continueren van de reeds gestarte werkzaamheden.
Welk belang weegt zwaarder?
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van Staatsbosbeheer bij continuering van de werkzaamheden in dit geval zwaarder weegt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Vooropgesteld wordt dat het verzoek om een voorlopige voorziening relatief laat is ingediend bij de voorzieningenrechter. De werkzaamheden zijn om die reden al enige tijd in volle gang. Verder heeft Staatsbosbeheer er belang bij om de wildobservatieplaats snel te voltooien, omdat hij (zoals toegelicht op zitting) op dit moment bij de werkzaamheden gebruik kan maken van de diensten van Defensie en omdat het broedseizoen nadert. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de beschermde soorten met continuering van de werkzaamheden niet (verder) in het gedrang komen, omdat de werkzaamheden waarvoor de ontheffing is verleend al hebben plaatsgevonden.
10.2.
Zoals onder 7 en verder is overwogen, is het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening er in de kern in gelegen dat er enige toename van stikstofdepositie te verwachten. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat die extra stikstofdepositie (zie rechtsoverweging 3) met name in de gebruiksfase plaatsvindt. Als de uitkomst van de (connexe) bezwaarprocedure of de beroepsprocedure tegen het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ tot de conclusie zou leiden dat het college wel een Wnb-vergunning had moeten verlenen, dan zal het gebruik van de wildobservatieplaats naar verwachting alsnog moeten worden beëindigd. Het effect van het gebruik van de observatieplaats tot de uitkomst van die procedures is naar verwachting van de voorzieningenrechter relatief beperkt, omdat het niet om een volledig nieuwe wildobservatieplaats gaat (maar om de uitbreiding van een bestaand wildkijkscherm). Daarbij neemt de voorzieningenrechter verder in aanmerking dat de rechtbank voornemens is om het beroep tegen het ‘Recreatiezoneringsplan Veluwe’ binnen enkele maanden op een zitting van de meervoudige kamer te behandelen.
10.3.
Gelet op deze omstandigheden komt aan het belang van verzoekster niet een zodanig gewicht toe dat dit op zichzelf beschouwd een voorlopige voorziening zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de belangen van het college en Staatsbosbeheer bij het niet treffen van een voorlopige voorziening zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster bij het treffen daarvan.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat het belangenafweging in het nadeel van verzoekster uitvalt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd
om deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het college heeft bij besluit van 28 mei 2019 eerder een ontheffing voor dit project verleend voor het (tijdelijk) wegnemen van het leefgebied van de zandhagedis en de hazelworm, het opzettelijk verontrusten van deze soorten en het wegvangen van deze soorten uit het plangebied. Dit besluit ligt in deze procedure niet voor.
2.De ontheffing is verleend voor de verbodsbepalingen als bedoeld in de artikelen 3.5, vierde lid, en 3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet natuurbescherming (Wnb).
3.Als bedoeld in artikel 2.3 van de Wnb.