ECLI:NL:RBGEL:2024:1313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
431655
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering uit koop-/aannemingsovereenkomst met betrekking tot appartementsrechten

In deze zaak heeft AM B.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij, die niet bij naam is genoemd, met betrekking tot een geldvordering voortvloeiend uit een koop-/aannemingsovereenkomst. De overeenkomst betrof de verkoop van appartementsrechten van een woonappartement, waarbij de totale koop-/aanneemsom € 675.000,00 bedroeg. AM heeft de appartementsrechten op 4 oktober 2021 aan de gedaagde overgedragen, maar de gedaagde heeft de tweede en derde termijn van de aanneemsom niet betaald. AM heeft zich beroepen op haar retentierecht en heeft conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken van de gedaagde. In een eerder verstekvonnis is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 243.178,95 aan onbetaald gebleven termijnbedragen.

In het kort geding vordert AM een bedrag van € 211.500,90, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de gevorderde hoofdsom niet gemotiveerd heeft betwist en dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van AM. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde hoofdsom en dat de gedaagde onvoldoende onderbouwd heeft dat er sprake is van een opschortingsrecht. De voorzieningenrechter heeft de vordering van AM toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Het vonnis is uitgesproken door mr. S.J. Peerdeman op 14 maart 2024, waarbij de gedaagde is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/431655 / KG ZA 24-42
Vonnis in kort geding van 14 maart 2024
in de zaak van
AM B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: AM,
advocaat: mr. S.R. Roeters van Lennep te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.B.H. Beune te Arnhem

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 februari 2024 met producties 1 tot en met 26,
- het e-mailbericht van 20 februari 2024 van AM met de aanvullende producties 27 en 28,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 29 februari 2024,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 januari 2021 hebben AM (als verkoper/aannemer) en [gedaagde] (als koper/opdrachtgever) een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de appartementsrechten ter zake van het woonappartement met berging en parkeerplaats aan de [adres] , bekend onder bouwnummer [bouwnummer] (hierna: het appartement). De totale koop-/aanneemsom bedraagt € 675.000,00.
2.2.
Op 4 oktober 2021 heeft AM de appartementsrechten in eigendom overgedragen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft de koopprijs voor de appartementsrechten en de eerste termijn van de aanneemsom betaald.
2.3.
Bij brief van 1 november 2022 heeft AM [gedaagde] aangemaand tot betaling van € 118.018,34 ter zake van de onbetaald gebleven tweede en derde termijn van de aanneemsom, vermeerderd met rente.
2.4.
Wegens het onbetaald blijven van de termijnbedragen heeft AM zich beroepen op haar retentierecht. De akte inschrijving retentierecht is op 23 december 2022 ingeschreven in de openbare registers.
2.5.
Op 7 februari 2023 heeft AM de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op (het aandeel van [gedaagde] in) de in het verzoekschrift omschreven onroerende zaken van [gedaagde] . Dit verlof is op 8 februari 2023 verleend, waarbij de vordering is begroot op € 316.132,70. Daarna heeft AM beslag gelegd.
2.6.
Bij verstekvonnis van 20 maart 2023 tussen AM als eiseres en [gedaagde] als niet verschenen gedaagde heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [gedaagde] veroordeeld tot betaling van (onder meer) een bedrag ad € 243.178,95 aan onbetaald gebleven termijnbedragen.
2.7.
Nadat [gedaagde] op 8 en 9 mei 2023 een bedrag van in totaal € 255.098,40 aan AM heeft betaald, heeft AM het onder 2.5. vermelde beslag opgeheven.
2.8.
Bij factuur van 9 juni 2023 heeft AM de zevende termijn van € 104.219,55 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Bij e-mailbericht van 10 juli 2023 heeft AM [gedaagde] gesommeerd tot betaling van deze factuur en aanspraak gemaakt op de contractuele rente over dit bedrag en op de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.198,81.
Bij factuur van 31 juli 2023 heeft AM de vijfde termijn van € 46.319,80 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [gedaagde] voormelde facturen onbetaald gelaten.
2.9.
Bij brief van 26 oktober 2023 heeft AM [gedaagde] uitgenodigd voor de oplevering van het appartement op 16 november 2023.
2.10.
Bij facturen van 3 november 2023 heeft AM de achtste (en laatste) termijn van € 46.319,80 en het meer-/minderwerk van € 14.641,75 bij [gedaagde] in rekening gebracht, met het verzoek deze bedragen voorafgaand aan de oplevering te voldoen.
2.11.
[gedaagde] heeft AM op 15 november 2023 telefonisch verzocht de op 16 november 2023 geplande oplevering te verzetten, omdat hij niet over de financiële middelen beschikte om de openstaande facturen te voldoen.
2.12.
Op 30 november 2023 heeft [gedaagde] AM verzocht om een nieuwe datum te plannen voor de oplevering, waarbij hij heeft bericht dat het vrijgeven van zijn geld is bevestigd voor 12 december 2023.
2.13.
De oplevering heeft plaatsgevonden op 20 december 2023 in aanwezigheid van [gedaagde] . Van deze oplevering is een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is één opleverpunt (buiten schade stucwerk) vermeld. Aangezien ten tijde van de oplevering sprake was van een betalingsachterstand, heeft [gedaagde] van AM geen sleutel gekregen van het appartement.
2.14.
Bij e-mailbericht van 26 januari 2024 heeft de advocaat van AM [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen van in totaal € 211.500,90, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft daarna nogmaals om uitstel van betaling verzocht, maar hij heeft geen betaling meer aan AM gedaan.

3.Het geschil

3.1.
AM vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan AM van een bedrag van € 211.500,90, te vermeerderen met de contractuele rente daarover van 5% vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel begroot op € 2.198,81, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 1 augustus 2023, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt AM dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting op grond van de koop-/aannemingsovereenkomst niet is nagekomen. AM vordert nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van AM, met veroordeling van AM in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van AM betreft een geldvordering in kort geding. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
[gedaagde] heeft de gevorderde hoofdsom niet, althans niet gemotiveerd, betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij pas na ingebruikneming van het appartement kan beoordelen of het appartement aan de overeenkomst voldoet. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft bedoeld een beroep te doen op een opschortingsrecht wegens eventuele gebreken aan het appartement, kan dit hem niet baten. AM heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het appartement reeds is opgeleverd en dat bij de oplevering enkel wat schade aan het stucwerk is geconstateerd, hetgeen volgens AM in de week na de zitting zal worden hersteld. Voor zover dit al een tekortkoming van AM zou zijn, staat deze in geen verhouding tot het thans nog openstaande bedrag van de aanneemsom. Nu [gedaagde] overigens geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde hoofdsom, valt – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet in te zien welk mogelijk restitutierisico hij loopt. Van AM hoeft daarom niet te worden verwacht dat zij het resultaat van een bodemprocedure afwacht ten aanzien van deze geldvordering. [gedaagde] heeft tevens betwist dat AM spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar hij heeft deze betwisting onvoldoende onderbouwd. AM heeft onweersproken gesteld dat zij de realisatiekosten van het appartement aan de onderaannemers vooruit heeft betaald en dat zij – door het uitoefenen van het retentierecht – nog steeds kosten moet maken, omdat het appartement nog in haar beheer is. Mede gelet op het feit dat [gedaagde] de vordering van AM niet, althans niet gemotiveerd betwist, is voldoende aannemelijk geworden dat AM door de betalingsachterstand van [gedaagde] financieel wordt benadeeld. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven. Dat AM op grond van de overeenkomst aanspraak heeft op contractuele rente, leidt – anders dan [gedaagde] heeft betoogd – niet tot de conclusie dat AM daarom geen schade lijdt en dus geen spoedeisend belang bij haar vordering zou hebben. De verschuldigde rente geldt slechts als compensatie voor de te late betalingen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom ad € 211.500,90 toewijsbaar is, evenals de daarover gevorderde en niet betwiste contractuele rente.
4.3.
AM vordert voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. AM heeft aan [gedaagde] op 10 juli 2023 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). AM heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, nu AM niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een bedrag ad € 1.817,20 exclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is, evenals de daarover gevorderde en niet betwiste wettelijke rente.
4.4.
[gedaagde] heeft voorts verweer gevoerd tegen de door AM gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verweer wordt verworpen, nu het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis zich niet verdraagt met het karakter van een kort geding. Met het aannemen van een voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen, is het belang van uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis reeds gegeven.
4.5.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van AM worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.015,54
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan AM te betalen een bedrag van € 211.500,90, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan AM te betalen een bedrag van € 1.817,20 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, vanaf 1 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 8.015,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.
771