ECLI:NL:RBGEL:2024:1923

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
10390336 \ CV EXPL 23-776 tussenvonnis
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • F.M.TH. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in huurzaak over betalingsverplichtingen van gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een tussenvonnis uitgesproken op 23 februari 2024 in een huurgeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K.T.E. Huisman, vordert betaling van achterstallige huurpenningen van gedaagde, die volgens eiser de huurovereenkomst van een bedrijfsruimte heeft voortgezet. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Djamal, betwist deze claim en stelt dat hij nooit een huurovereenkomst met eiser heeft gesloten en dat de oorspronkelijke huurder, [betrokkene 2], nog steeds verantwoordelijk is voor de huurbetalingen.

De procedure begon met een tussenvonnis van 28 april 2023 en een mondelinge behandeling op 25 januari 2024. Eiser heeft bewijs aangeboden om aan te tonen dat gedaagde huurder is, terwijl gedaagde aanvoert dat hij nooit huur heeft betaald aan eiser en dat de huurovereenkomst met [betrokkene 2] nog steeds van kracht is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat gedaagde de huurder is en heeft eiser de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van zijn stelling.

De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering, waarbij eiser moet aantonen dat gedaagde de huurder is van de bedrijfsruimte. De kantonrechter heeft een termijn gesteld voor het indienen van bewijsstukken en het horen van getuigen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en de zaak zal opnieuw op de rol komen op 15 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10390336 \ CV EXPL 23-776
Vonnis van 23 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K.T.E. Huisman,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. Djamal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 april 2023
- de mondelinge behandeling van 25 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 oktober 2018 sluiten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) een huurovereenkomst, waarbij [betrokkene 2] [betrokkene 1] de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] en de [adres+plaats] (hierna: het gehuurde) huurt. Van de huurovereenkomst maken deel uit de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte art. 7:290 BW, ingeschreven onder nummer 67/2008 (hierna: AV). [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gaan de huurovereenkomst aan voor een periode van 5 jaar, met ingang van 1 november 2018. Na het verstrijken van deze periode wordt de overeenkomst op basis van artikel 3.2 van de huurovereenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaar. Artikel 4.1 van de huurovereenkomst vermeldt een huurprijs vanaf 1 november 2018 van € 1.500,00 per maand exclusief 21% btw. [betrokkene 2] exploiteerde in het gehuurde [bedrijf 2] , een Italiaans afhaal- en bezorgcentrum (hierna: [bedrijf 2] ).
2.2.
Op 22 januari 2020 richten [betrokkene 2] en [eiser] samen de onderneming [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) op. [bedrijf 1] wordt gevestigd op het adres [straatnaam] Op de ingangsdatum treden zowel [gedaagde] als [betrokkene 2] in functie als algemeen directeur van [bedrijf 1] . [betrokkene 2] treedt op 11 januari 2021 uit functie. Vanaf die datum is [eiser] enig bestuurder van [bedrijf 1] .
2.3.
[eiser] sluit op 25 maart 2022 een koopovereenkomst met [betrokkene 1] , waarbij hij de onroerende zaak aan de [adres+plaats] en [adres+plaats] [betrokkene 1] koopt. De onroerende zaak wordt op 26 juli 2022 aan [eiser] geleverd.
2.4.
In een door [betrokkene 1] en [eiser] in juli 2022 opgemaakte akte van cessie, waarin [betrokkene 1] een vordering van € 27.951,00 overdraagt aan [eiser] , is onder meer bepaald dat:
“Cedent in eigendom heeft de onroerende zaak (…) [adres+plaats] en [adres+plaats]
(…)
Cedent diverse vorderingen heeft op diverse huurders die (een deel van) de onroerende zaak huren
(…)
Naam debiteur
[betrokkene 2] / [gedaagde]
(…)
Conform afspraak is de Heer [gedaagde] ook prive aansprakelijk”
2.5.
Op 2 februari 2021 vindt het volgende WhatsApp-gesprek plaats tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] :
( [gedaagde] ) ( [betrokkene 1] )
“ [betrokkene 1] vergeet je niet aan [betrokkene 3] te vragen of ze het al heeft
geregeld
Bedankt
Alvast
(afbeelding weggelaten)
16796’76
Klopt die bedrag wel
Ja alle achterstanden
Wat ik heb open staan is
(afbeelding weggelaten)
Is december januari en februari
En borg die ik voor 23
Moet betalen
Die andere schulden zijn [betrokkene 2]
Neem ik aan
Ja maar daar moeten we overleggen
Ik heb ook een nieuwe huurcontract van jouw gekregen
Volgens mij weet [betrokkene 3] dat ook niet
Want ze stuurt al die facturen telkens op naam van [betrokkene 2]
Jij snapt iets niet jij bent toch compagnon of niet
Jij staat privé toch borg ik verhuur aan jou privé dat weet je heel goed (afbeelding van duim omhoog)
Nee het bedrijf huurt het van jouw
Ik ben privé aansprakelijk
Zo zit het kan
[betrokkene 1]
Komt op het zelfde neer
Is puur voor je zelf bescherming hebben we dat zo afgesproken
Niet dat ik het bedrijf laat klappen en jouw met rest schuld
achter laat
Klopt jij wilde die compagnon van [betrokkene 2] en alles zou elke maand langzaam terug betaald worden anders had ik allang [betrokkene 2] aangepakt en beslag laten leggen snap je maar praten we nog over. Groetjes
Doen we [betrokkene 1] even de lucht klaren tussen ons
Jij weet zelf ook ik ben geen [betrokkene 2]
En ik sta ten alle tijden achter mijn woord
Van mij krijg je alles tot de laatste cent
(afbeelding van 3 duimen omhoog)
Maar [betrokkene 2] moet ook zijn verantwoording nemen
En zijn oude schulden aan jouw betalen
[betrokkene 1] laat mijn even weten wanneer we elkaar kunnen zien want
dit wil ik graag goed met jouw uitspreken en afhandelen dit is
geen fijn gevoel voor ons beide niet!”
2.6.
Vanaf maart 2021 wordt er geen huur meer betaald aan [eiser] voor het gehuurde.
2.7.
Op 18 augustus 2022 stuurt mr. E. Yilmaz (hierna: Yilmaz), de toenmalige gemachtigde van [eiser] , in een e-mail onder meer het volgende aan [betrokkene 1] :
“Naar aanleiding van mijn e-mail d.d. 16 augustus 2022 heeft u zojuist telefonisch contact opgenomen om de situatie toe te lichten. Ik had u namelijk gemaild in verband met de overdracht van de huurvorderingen die u had op [bedrijf 2] , [betrokkene 2] en [gedaagde] . Ik moet kunnen onderbouwen dat er een huurrelatie is geweest en dat u recht heeft op betaling van huur door de heer [gedaagde] .
Overeengekomen is dat ik u een weergave stuur van de feiten en omstandigheden voorafgaand aan de verkoop van het pand gelegen aan het adres [adres+plaats] .
(…)
Het bedrijfspand gelegen aan de [adres+plaats] werd verhuurd aan de heer [betrokkene 2] handelend onder de naam [bedrijf 2] . [betrokkene 2] heeft op enig moment de heer [gedaagde] als vennoot voorgesteld voor de onderneming die hij runde op het voornoemd adres. In verband met interne aangelegenheden maakte de heer [betrokkene 2] niet meer deel uit van de onderneming en heeft hij zich op enig moment uitgeschreven uit de KvK. In plaats van [betrokkene 2] is de huurovereenkomst voortgezet met de heer [gedaagde] . U geeft aan dat er geen indeplaatsstelling is geweest.
(…)
U geeft aan dat de heer [gedaagde] prive aansprakelijk is voor deze huurvorderingen, omdat u ook met de heer [betrokkene 2] de overeenkomst in persoon bent aangegaan. (…)”
2.8.
Op 19 augustus 2022 stuurt [betrokkene 1] in reactie aan Yilmaz:
“(…) Wel is sprake geweest van een schrijven van de raadsman van de Heer [gedaagde] waar een handtekening op gezet is maar dit betreft een stuk onder de strikte voorwaarden dat de vernoemde
Vergunningen bij de gemeente Nijmegen “lees overheidseisen” verleend zouden worden aangezien de gemeente dit stuk nodig heeft voor de aanvraag van vergunningen.
Voor de rest is dit schrijven accoord met inachtneming van bovenstaande.”
2.9.
Op 24 augustus 2022 stuurt Yilmaz de volgende e-mail aan [gedaagde] :
“Naar aanleiding van ons gesprek van gisteren bevestig ik nog het een en ander.
Gisteren heeft u aangegeven dat u over schriftelijke stukken beschikt waaruit zou blijken dat uw onderneming een huurovereenkomst heeft met de heer [betrokkene 1] . Ik heb u gisteren verzocht om de huurovereenkomst te laten zien en de betalingen die u heeft verricht aan de heer [betrokkene 1] . Ik had u ook al telefonisch verzocht om alle schriftelijke stukken mee te nemen om alle stukken met elkaar te vergelijken om tot een oplossing te kunnen komen. In ieder geval stel ik vast dat de huurovereenkomst die u heeft (anders dan die van de heer [betrokkene 1] met de heer [betrokkene 2] ) niet is vertrekt gisteren en de betalingen ook niet zijn overgelegd.
Ik heb u uitgelegd dat er een akte van cessie is voor de huurvorderingen en dat de heer [eiser] als nieuwe eigenaar recht heeft op betalingen van de huurpenningen. De heer [betrokkene 1] geeft aan dat er geen korting op de huurpenningen zouden zijn behoudens de huurpenningen van de maanden januari, februari en maart 2021. U geeft aan dat daarvan wel sprake is en dat u elke maand een bedrag ad EUR 847,-- heeft bijgeschreven op het rekeningnummer van de heer [betrokkene 1] tot heden. De maanden april, mei en juni 2022 zouden nog openstaan.
Overeengekomen is dat u mij ter onderbouwing van uw standpunten het volgende verstuurt:
(1) de bankafschriften van de maanden januari 2021 tot en met juni 2022 waaruit blijkt dat u steeds een bedrag ad EUR 847,-- heeft voldaan aan de heer [betrokkene 1] ;
(2) de huurovereenkomst die aangegaan zou zijn met de heer [betrokkene 1] en uw bedrijf;
(3) alle overige correspondentie met de heer [betrokkene 1] over de huurprijs en de huurovereenkomst;
(4) stukken waaruit blijkt dat er geen drugsgerelateerde feiten zijn aangetroffen in het gehuurde.
Deze stukken dienen uiterlijk morgen 25 augustus 2022 te 17.00 per e-mail aangeleverd te worden. U gaf aan dat dit geen probleem was en ik ga er dan ook vanuit dat ik deze stukken per e-mail ontvang. Mocht ik deze stukken niet ontvangen om wat voor reden dan ook, dan ga ik ervan uit dat u uw standpunten niet kunt onderbouwen en dat er wel een openstaande vordering is van EUR 27.951,-- voor de huurpenningen vanaf maart 2021 tot en met juni 2022. Ik ga er dan vanuit dat er ook geen andere huurovereenkomst is dan hetgeen de heer [betrokkene 1] had met de heer [betrokkene 2] .(…)”
2.10.
In zijn kort gedingvonnis van 2 december 2022 wijst de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [eiser] gericht tegen [bedrijf 1] en [eiser] tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde af, omdat [eiser] in die procedure niet had aangetoond wie de huurder van de bedrijfsruimte is.
2.11.
Na daarvoor op 8 februari 2023 verlof te hebben gekregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank legt [eiser] op 13 februari 2023 beslag op (het onverdeelde aandeel van [gedaagde] in) de onroerende zaak aan de [adres+plaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I. Tot tijdige betaling van de huur van € 1.694,00 inclusief btw per maand aan [eiser] , vanaf 1 februari 2023 totdat de huurovereenkomst is beëindigd, op straffe van een aan [eiser] te betalen dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat er te laat wordt betaald;
II. Tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 38.115,00 ter zake huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. Tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.156,15 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. Tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] kort gezegd dat [gedaagde] de oorspronkelijk tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gesloten huurovereenkomst heeft voortgezet en dat [gedaagde] daarom de huurpenningen en de huurachterstand aan [eiser] moet betalen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat hij de contractspartij van [eiser] is. Volgens hem is er nooit een overeenkomst tussen hem en [betrokkene 1] , dan wel tussen hem en [eiser] tot stand gekomen en is [betrokkene 2] nog steeds de huurder van het pand aan de Nieuwstadweg 2-4 in Nijmegen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] huurder is van het pand aan de [adres+plaats] en of hij gehouden is de (achterstallige) huurpenningen tot aan en vanaf de overnamedatum aan [eiser] te betalen.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de huurovereenkomst die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in 2018 met elkaar hebben gesloten in persoon heeft voortgezet. Ter onderbouwing verwijst hij naar de door hem overgelegde e-mail- en WhatsApp-correspondentie. [gedaagde] heeft met [betrokkene 1] via WhatsApp gesproken over betalingsachterstanden en over een nieuwe huurovereenkomst die hij [betrokkene 1] heeft ontvangen. Daarnaast heeft [gedaagde] in een gesprek met Yilmaz, in het bijzijn van [eiser] , gezegd dat hij een huurovereenkomst heeft met [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] huurprijskorting aan hem heeft gegeven, aldus [eiser] . Op de e-mail van Yilmaz aan [gedaagde] , waarin Yilmaz een verslag heeft geschreven van dat gesprek, is nooit een reactie gekomen van [gedaagde] . Volgens [eiser] kwam het voor hem als een verrassing toen [gedaagde] tijdens de zitting in de kort gedingprocedure op 18 november 2022 opeens het standpunt innam dat hij niet de huurder is.
4.3.
Tijdens de zitting in de onderhavige procedure heeft [gedaagde] verklaard dat hij weliswaar met [betrokkene 1] heeft gesproken over de huur van de bedrijfsruimte, maar dat er uiteindelijk geen nieuw huurcontract tussen hem en [betrokkene 1] tot stand is gekomen. Het klopt dat hij graag wilde exploiteren in het pand, maar hij kreeg de daarvoor vereiste vergunning niet van de gemeente. De exploitatie is dan ook nooit van de grond gekomen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] betwist de door [eiser] en Yilmaz weergegeven inhoud van het gesprek dat hij in augustus 2022 met hen heeft gevoerd. Er zijn weliswaar betalingen aan [eiser] verricht vanuit [bedrijf 1] , maar hij heeft zelf (in privé) nooit huur betaald aan [eiser] . Volgens [gedaagde] is [betrokkene 2] altijd de huurder gebleven.
4.4.
Op basis van de thans voorhanden zijnde stukken staat voor de kantonrechter niet vast dat [gedaagde] huurder is van de bedrijfsruimte aan de [adres+plaats] . De enige huurovereenkomst die is overgelegd, is immers de overeenkomst tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . In het WhatsApp-gesprek tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] op 2 februari 2021 wordt weliswaar gesproken over een nieuw huurcontract, maar een (nieuw) getekend huurcontract bevindt zich niet bij de stukken. Anderzijds wordt gesproken over huur door het bedrijf en lijkt het erop dat [betrokkene 1] en [gedaagde] een afspraak hebben gemaakt over de betaling van huurachterstanden. Hoewel [gedaagde] tijdens de zitting nogmaals heeft betwist dat hij een huurcontract heeft gesloten met [betrokkene 1] , schrijft hij immers in het WhatsApp-gesprek met [betrokkene 1] in 2021 dat hij een nieuw huurcontact van hem heeft gekregen en “van mij krijg je alles tot de laatste cent”.
4.5.
[eiser] vordert betaling van (achterstallige) huurpenningen van [gedaagde] en beroept zich daarbij op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat [gedaagde] huurder is van het gehuurde. Omdat [gedaagde] dat betwist, draagt [eiser] op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast. [eiser] heeft nadrukkelijk (getuigen)bewijs aangeboden. De kantonrechter zal hem daarom in de gelegenheid stellen tot bewijslevering van zijn stelling dat [gedaagde] de huurder is van de bedrijfsruimte.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] de huurder is van het pand aan de [adres+plaats] ,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
vrijdag 15 maart 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
apriltot en met
junidan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.6.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden,
beide partijendaarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.TH. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
610 \ 41245