ECLI:NL:RBGEL:2024:1993

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
AWB 24/812
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap wegens veroordeling voor misdrijf met terroristisch oogmerk

Op 8 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking van het Nederlanderschap van verzoeker, die onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een terroristisch oogmerk. Verzoeker had op 7 februari 2024 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn Nederlanderschap werd ingetrokken. Hiertegen heeft verzoeker op 8 februari 2024 bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van het besluit opgeschort zouden worden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2024 een ordemaatregel getroffen, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 7 februari 2024 werden geschorst totdat er definitief op het verzoek was beslist. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 zijn zowel verzoeker als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen die van de staatssecretaris en geconcludeerd dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen. De intrekking van het Nederlanderschap heeft directe gevolgen voor de rechten van verzoeker, waaronder het recht op sociale voorzieningen en huisvesting.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de schorsing van het besluit van 7 februari 2024 wordt gehandhaafd tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker, die in totaal € 1750,- bedragen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/812

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking van het Nederlanderschap van verzoeker omdat hij onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een terroristisch oogmerk. De voorzieningenrechter beoordeelt of de bij wijze van ordemaatregel getroffen schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit moet worden gehandhaafd, opgeheven of gewijzigd.
1.1.
Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft op 8 februari 2024 bezwaar ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2024 een ordemaatregel getroffen inhoudende dat de rechtsgevolgen van het besluit van 7 februari 2024 worden geschorst totdat definitief op het verzoek is beslist.
1.3.
De rechtbank heeft de staatssecretaris verzocht om een stuk naar aanleiding van een overleg in het Veiligheidshuis te overleggen. De staatssecretaris heeft op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van dit stuk kennis zal mogen nemen. Bij uitspraak van 20 maart 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om kennis te nemen van dit stuk.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. P.J. Schüller als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris, bijgestaan door een medewerker van de Dienst Terugkeer & Vertrek van de staatssecretaris..

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de belangen van verzoeker om het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de uitkomst van het bezwaar, zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris om het besluit onverkort te handhaven. De als ordemaatregel getroffen schorsing van het bestreden besluit wordt daarom gehandhaafd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit bezwaar is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [1] .
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt of er aanleiding bestaat om de ordemaatregel te handhaven, op te heffen of te wijzigen [2] . Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter gaat hier dan ook vanuit. Verder zijn er in de bodemprocedure meerdere complexe rechtsvragen aan de orde die zich niet goed lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld.
Besluitvorming
5. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat verzoeker onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een terroristisch oogmerk. Omdat verzoeker ook de Marokkaanse nationaliteit heeft, wordt hij door de intrekking van het Nederlanderschap niet staatloos.
Belangenafweging
6. Verzoeker voert aan dat aan hij een groot belang heeft om rechtmatig in Nederland te verblijven, zodat hij recht houdt op zijn sociale voorzieningen, zijn re-integratietraject, zijn medische voorzieningen, zijn huurwoning en de begeleiding die hij daarbij ontvangt, en het contact met zijn kinderen behoudt. Verzoeker vormt geen actueel gevaar, zit niet langer in detentie en heeft een positieve gedragsverandering ondergaan.
6.1.
De staatssecretaris stelt hier tegenover dat zijn belang bij onmiddellijke uitvoering van het besluit erin gelegen is dat verzoeker zich niet langer als Nederlander kan manifesteren en niet langer gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden. Ook wil de staatssecretaris dat verzoeker Nederland zo spoedig mogelijk verlaat. Toewijzing van de voorlopige voorziening zou de vertrekplicht opschorten. De staatssecretaris wijst er tot slot op dat verzoeker in het terugkeerbesluit en inreisverbod is aangemerkt als een gevaar voor de nationale veiligheid.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoeker bij schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zwaar wegen. Intrekking van het Nederlanderschap van verzoeker heeft directe gevolgen voor de daaraan verbonden rechten. Verzoeker heeft als gevolg hiervan geen recht meer op sociale voorzieningen. Verzoeker onderbouwt dat hij niet beschikt over enig vermogen. Hij kan dan dus niet langer in zijn levensonderhoud voorzien. Daar komt nog bij dat hij als gevolg van de intrekking zijn aanspraak op de sociale huurwoning met begeleiding op grond van de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO) verliest. Het zal voor verzoeker ook lastiger worden om de benodigde medische zorg te krijgen als hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Verder is van belang dat verzoeker met diverse stukken onderbouwt dat hij in detentie goed gedrag heeft vertoond. Ook blijkt uit het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 20 februari 2023 dat het recidiverisico laag is.
6.2.1.
Daartegenover staat het door de staatssecretaris aangevoerde algemeen belang. De voorzieningenrechter kent in dit geval aan dat belang een minder groot gewicht toe dan aan het belang van verzoeker. De staatssecretaris merkt terecht op dat de rechtspraak over dit soort aangelegenheden duidelijk is. Maar verzoeker heeft in bezwaar ook gronden aangevoerd die in de rechtspraak tot op heden niet aan de orde zijn geweest. Die gronden moet de staatssecretaris in bezwaar in zijn heroverweging betrekken. Op die gronden is de staatssecretaris in zijn verweerschrift niet ingegaan. Daar komt bij dat de staatssecretaris van plan is verzoeker op 3 april 2024 te horen en uiterlijk in mei 2024 een besluit op bezwaar te nemen. Op korte termijn kan de staatssecretaris dus zijn oordeel geven over die gronden. Dit maakt dat de grote financiële en medische gevolgen en de gevolgen voor huisvesting en resocialisatie voor verzoeker zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat de belangen van verzoeker zwaarder wegen handhaaft de voorzieningenrechter de bij de uitspraak van 5 maart 2024 als ordemaatregel opgelegde schorsing tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat het besluit van 7 februari 2024 geschorst blijft tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • handhaaft de bij uitspraak van 5 maart 2024 getroffen voorlopige voorziening en schorst het besluit van 7 februari 2024 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.