ECLI:NL:RBGEL:2024:2335

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10704904 \ HA VERZ 23-47
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werkgever, [verweerder], de werknemer, [verzoekster], op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal van € 50,- uit de werkportemonnee. [verzoekster] betwist de beschuldiging en vordert een billijke vergoeding en transitievergoeding. De kantonrechter oordeelt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de diefstal heeft plaatsgevonden, waardoor het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De rechter wijst erop dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door het ontslag te verlenen zonder voldoende bewijs. Ondanks de onterecht verleende ontslag, wordt de billijke vergoeding gematigd tot nihil, omdat [verzoekster] samen met haar schoonvader en vriend op ongepaste wijze verhaal is gaan halen bij de werkgever, wat de situatie heeft verergerd. De kantonrechter kent wel de transitievergoeding toe, omdat de arbeidsovereenkomst onterecht is beëindigd. De proceskosten worden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10704904 \ HA VERZ 23-47 \ 610 \ 40140
uitspraak van 18 januari 2024
beschikking
in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. D. Dekker
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GQ8776
en
[verweerder]
zaakdoende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. H.J.A. Jansen
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (1 t/m 9) ingekomen op 13 september 2023;
- het verweerschrift met producties (1 t/m 6) ingekomen op 20 november 2023;
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, ter gelegenheid waarvan de gemachtigde van [verzoekster] spreekaantekeningen heeft voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] drijft een lunchroom in [locatie] onder de naam ‘ [handelsnaam] ’. Tot 1 december 2022 werd [handelsnaam] gedreven door een commanditaire vennootschap en na die datum heeft [verweerder] [handelsnaam] voortgezet in de vorm van een eenmanszaak.
2.2.
[verzoekster] is op 12 oktober 2021 in dienst getreden bij [handelsnaam] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die nadien tweemaal is verlengd, in de functie van medewerker bediening tegen een brutosalaris van € 9,00 per uur exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Horeca- en aanverwante bedrijf van toepassing.
2.3.
Op 17 juli 2023 hebben [verweerder] en [verzoekster] beiden in de lunchroom gewerkt. Aan het eind van de dag heeft [verweerder] camerabeelden van de beveiligingscamera’s in de zaak bekeken omdat hij het vermoeden had dat [verzoekster] geld uit de werkportemonnee had gestolen. Na het bekijken van de beelden concludeerde [verweerder] dat [verzoekster] € 50,- had ontvreemd en dit bedrag in haar tas had gestopt.
2.4.
Op 18 juli 2023 heeft [verweerder] [verzoekster] hierover aangesproken en haar de camerabeelden getoond. [verweerder] heeft [verzoekster] daarop aangezegd haar op staande voet te ontslaan en aangifte te doen bij de politie. In geval [verzoekster] evenwel zelf ontslag zou nemen en [verweerder] € 50,- zou betalen, zou aangifte bij de politie achterwege blijven. [verzoekster] is hierop alleen naar een bankautomaat in de buurt van [handelsnaam] gelopen om € 50,- te pinnen. Daarna is ze terug gelopen naar [handelsnaam] en heeft ze [verweerder] € 50,- betaald. Ook heeft [verzoekster] een door [verweerder] opgestelde ontslagbrief ondertekend, waarvan zij geen kopie heeft ontvangen. [verzoekster] is vervolgens naar huis gegaan.
2.5.
Later die dag is [verzoekster] vergezeld van haar vriend en schoonvader naar [handelsnaam] gegaan. De schoonvader van [verzoekster] heeft zich achter de toonbank begeven, heeft [verweerder] op intimiderende wijze aangesproken, waarna de schoonvader van [verzoekster] [verweerder] fysiek heeft belaagd. Hiervan zijn camera beelden die zich in het dossier bevinden. De politie is vervolgens gebeld en ter plaatse gekomen. [verweerder] heeft vervolgens op aandringen de eerder door [verzoekster] afgegeven € 50,- teruggegeven aan [verzoekster] en daarna hebben [verzoekster] en haar vriend en schoonvader onder begeleiding van de politie [handelsnaam] verlaten.
2.6.
[verzoekster] heeft zich vervolgens tot haar gemachtigde gewend. Laatstgenoemde heeft bij brief van 9 augustus 2023 de vernietiging van de getekende ontslagbrief ingeroepen en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling en betaling van de transitie- en billijke vergoeding. Daarbij is aangegeven dat [verzoekster] bereid is akkoord te gaan met beëindiging van het dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst. In de brief staat voor zover hier van belang:
(..)
Op dit filmpje is te zien dat cliënte een biljet van € 50 uit de werkportemonnee haalt en vervolgens richting het kluisje bukt om daar het geld weg te leggen. Zij heeft daarmee gehandeld conform de bedrijfsregel dat geldbiljetten van € 50,- of meer in de kluis gelegd moeten worden. Echter, volgens u zou zij het geld in haar eigen tasje gestopt hebben in plaats van in de kluis. Uw beschuldiging (..) blijkt niet uit het filmpje noch uit enig ander feit en als zodanig is er sprake van een door u geuite valse beschuldiging.
(..)
Er is sprake van een gezagsverhouding tussen u en cliënte. Zij is nog jong, 21 jaar, en bleek niet opgewassen tegen uw intimiderende wijze van optreden. Wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen is er sprake van een wilsgebrek, op grond waarvan de overeenkomst vernietigd kan worden. Cliënte beroept zich bij dezen dan ook op de vernietigbaarheid van de getekende ontslagbrief. Volledigheidshalve merk ik op dat dit betekent dat het ontslag nooit heeft plaatsgevonden en dat u cliënte dus nog in dienst heeft.
(..)
Formeel gesproken dient u cliënte door te betalen tot het einde van haar contract, zijnde 11 april 2024. Gezien de thans verstoorde arbeidsrelatie is cliënte bereid om akkoord te gaan met beëindiging van het dienstverband middels een – door u opgestelde – vaststellingsovereenkomst (..).
(..)
Cliënte is ruim twee jaar en zes maanden bij u in dienst geweest. (..) U bent derhalve gehouden om cliënte een transitievergoeding te betalen van ten minste € 1.148,94 bruto. (..)
Daarnaast heeft u – als werkgever – ernstig verwijtbaar gehandeld, door een escalatie te veroorzaken en vervolgens hard aan te sturen op ontslag. U heeft cliënte vals beschuldigd, met als enige doel om een onwerkbare situatie te creëren. (..) Cliënte vordert dan ook (..) een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto, plus de kosten voor rechtsbijstand (tot op heden behelst dit een bedrag van € 675,-).
2.7.
[verweerder] heeft zich vervolgens ook tot zijn gemachtigde gewend. Bij brief van 18 augustus 2023 heeft de gemachtigde op de brief van 9 augustus gereageerd, met daarin onder meer:
(..)
De door cliënt aan uw cliënte getoonde camerabeelden tonen aan dat uw cliënte een briefje van 50 euro opvouwt (dat staat tussen partijen vast) waarna zij zich bukt achter de toonbank/bar. Zichtbaar is tevens dat uw cliënte een deurtje open doet en enige tijd verscholen zit achter de toonbank/bar. Achter dat deurtje is een ruimte waarin inderdaad een afroomkluis staat, maar tevens de tassen van de werknemers van cliënt waaronder tas van uw cliënte.
In tegenstelling tot hetgeen uw cliënte stelt, is het niet zo dat werknemers briefjes van 50 euro mogen afromen in de afroomkluis. Dat is voorbehouden aan de heer [verweerder] (..). Daarnaast is het niet mogelijk om een gevouwen briefje (van 50 euro) in de kluis te deponeren. (..) Voorts is uit controle door cliënt gebleken dat er in de kluis geen briefje van 50 euro aanwezig was nadat uw cliënte dit beweerdelijk zou hebben gedeponeerd. Uw cliënte gaf ook aan de heer [verweerder] aan geen verklaring te kunnen geven voor deze bevindingen en heeft uiteindelijk ook een bedrag van 50 euro teruggegeven aan cliënt. Uw cliënte heeft over haar beslissing om het bedrag terug te betalen goed kunnen nadenken, ook buiten de aanwezigheid van client. (..) Het terugbetalen van het bedrag van 50 euro is dan ook een weloverwogen beslissing geweest van uw cliënte en niet een beslissing die zij stante pede in een ‘bedreigende situatie’ met de heer [verweerder] heeft genomen.
(..)
De schoonvader van uw cliënte is, in het bijzijn van klanten van cliënt, op zeer bedreigende wijze richting cliënt gelopen en heeft daar een dreigende houding aangenomen ten aanzien van hem door met een dreigend gezicht en met gebalde vuisten voor cliënt te gaan staan, heeft hem meerdere keren weggeduwd en tevens geslagen. (..) Uw cliënte stond erbij maar heeft niets gedaan om het schandelijke gedrag van haar schoonvader halt toe te roepen.
Dat deze escalatie heeft kunnen plaatvinden dient voor rekening en risico van uw cliënte te komen. Zij had moeten voorkomen dat haar schoonvader zich op deze wijze richting cliënt kon gaan misdragen.
(..)
Nu uw cliënte er uiteindelijk voor heeft gekozen om te ontkennen en niet bereid is gebleken om het door haar ontvreemde bedrag te retourneren aan cliënt (dit bedrag is immers vanwege de dreiging die uitging van de schoonfamilie van uw cliënte op 18 juli weer geretourneerd aan uw cliënte), is uiteindelijk het in het gesprek aangezegde ontslag op staande voet effectief geworden. (..) Het dienstverband tussen cliënt en uw cliënte is door het ontslag op staande voet met onmiddellijke ingang geëindigd.
(..)
Cliënt is gezien vorenstaande ook niet bereid om in te stemmen met de beëindiging van het dienstverband door middel van een vaststellingsovereenkomst op basis van de door u genoemde uitgangspunten. Wel is cliënt bereid om, (..), in te stemmen met een beëindigingsregeling door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het dienstverband tussen cliënt en uw cliënte eindigt op basis daarvan per 1 oktober 2023, waarbij het aan uw cliënte toekomende salaris zal worden doorbetaald tot die datum. Aan uw cliënte komt, gezien de feiten en omstandigheden van de zaak, geen transitievergoeding toe en uiteraard al helemaal geen billijke vergoeding. Tevens wordt geen vergoeding betaald voor de kosten rechtsbijstand. (..)
2.8.
Bij e-mail van 28 augustus 2023 heeft de (huidige) gemachtigde van [verzoekster] het standpunt, dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, gehandhaafd en aangevoerd dat niet aan de (formele) vereisten is voldaan. Alsnog is een beëindigingsvoorstel gedaan inhoudende: beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2023, betaling van het achterstallig loon en de transitie- en billijke vergoeding. [verweerder] heeft hier niet op gereageerd.
2.9.
[verweerder] heeft op 3 oktober 2023 aangifte van diefstal van € 50,- door [verzoekster] gedaan alsmede van mishandeling, bedreiging en vernieling door de schoonvader van [verzoekster] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, ten laste van [verweerder] toe te kennen een transitievergoeding van € 828,57 bruto en een billijke vergoeding van € 12.293,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2023 respectievelijk 14 dagen na datum beschikking, onder verstrekking van een correcte eindafrekening en een jaaropgave 2023.
3.2.
[verzoekster] baseert haar verzoek op het volgende. [verweerder] heeft haar op 18 juli 2023 ten onrechte ontslag op staande voet ontslagen. [verzoekster] betwist geld gestolen dan wel verduisterd te hebben en bovendien is het ontslag op staande voet niet onverwijld verleend. Het ontslag is daarmee vernietigbaar en dit rechtvaardigt de conclusie dat [verweerder] , door het verlenen van het ontslag op staande voet, ernstig verwijtbaar jegens [verzoekster] heeft gehandeld. [verweerder] is daarom de transitievergoeding en een billijke vergoeding aan [verzoekster] verschuldigd.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of [verweerder] [verzoekster] op 18 juli 2023 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen. [verweerder] stelt dat [verzoekster] – kort gezegd – € 50,- heeft ontvreemd en onderbouwt die stelling met de camerabeelden van die dag (usb, productie 1 bij verweerschrift). Op de opname is zichtbaar dat [verzoekster] kleingeld uit haar werkportemonnee in de fooienpot op de toonbank doet (zie productie 1, foto 2 bij verweerschrift). Vervolgens is zichtbaar dat [verzoekster] in ieder geval één biljet van € 50,- uit haar werkportemonnee pakt, het biljet twee keer vouwt en dat zij vervolgens bukt. [verzoekster] bevindt zich dan voor de kast (bezien vanuit de positie van de camera: achter de kast) waarin, op de grond, de afroomkluis staat en waar op de plank daarboven tassen van werknemers staan.
Op de camerabeelden is niet zichtbaar wat zich achter de kast afspeelt en evenmin waar [verzoekster] het biljet laat: in de kluis, in haar eigen tas of in haar portemonnee. Als gevolg daarvan kan de kantonrechter niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de diefstal, zoals ten grondslag gelegd aan het ontslag op staande voet, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat [verweerder] , zoals hij heeft aangevoerd, de volgende dag geen gevouwen biljet van € 50,- heeft aangetroffen in de afroomkluis leidt niet tot een ander oordeel nu [verweerder] die stelling, tegenover de uitgebreide betwisting van de feitelijke toedracht door [verzoekster] , niet heeft onderbouwd met nadere bewijzen. De gestelde dringende reden is daarmee niet voldoende vast komen te staan om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De conclusie luidt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend.
4.2.
Hoewel [verzoekster] , zo heeft zij ter zitting bevestigd, heel graag in de horeca werkt en een daartoe strekkende opleiding heeft genoten, heeft zij er niet voor gekozen het ontslag te vernietigen maar verzoekt zij een billijke vergoeding.
Nu [verweerder] het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig heeft verleend, is de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever.
Bij het vaststellen van (de hoogte van) de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat een werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen, in dit geval het niet rechtsgeldig opzeggen van de arbeidsovereenkomst, van een werkgever. Daaraan wordt recht gedaan door rekening te houden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, zoals het loon dat zij zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd (waarde dienstverband). Daarnaast kunnen alle overige omstandigheden van het geval een rol spelen, zoals (maar niet uitsluitend) de mate van verwijtbaarheid en elders inmiddels verworven of te verwerven inkomen van de werknemer.
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoekster] op zich een gewaardeerde werkneemster was, hetgeen zich ook heeft geuit in de contractverlenging met een jaar per 11 april 2023. Daar waar [verweerder] [verzoekster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, heeft [verweerder] in het feit dat op de camerabeelden zichtbaar is dat [verzoekster] een bankbiljet uit de bedrijfsportemonnee pakt en dit opvouwt, terwijl bankbiljetten juist in ongevouwen toestand de afroomkluis in plegen te gaan, terecht een (vergaande) verdenking van diefstal kunnen hebben. Deze verdenking is versterkt doordat [verzoekster] , geconfronteerd met de camerabeelden van de gestelde diefstal, bereid was € 50,00 te pinnen en deze diezelfde dag aan [verweerder] te geven. Ongeoorloofde dwang, zoals gesteld door [verzoekster] , is daarbij niet vast komen te staan.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding acht de kantonrechter voorts van belang dat [verzoekster] , samen met haar vriend en schoonvader diezelfde dag nog op volstrekt ongepaste wijze verhaal is gaan halen bij [verweerder] . [verzoekster] stelt in dit kader weliswaar dat haar niet kan worden aangerekend dat haar schoonvader [verweerder] op zeer agressieve en intimiderende wijze wederechtelijke heeft aangerand, maar onbetwist staat vast dat [verzoekster] samen met haar vriend en schoonvader naar [handelsnaam] is gegaan en dat zij daar, tegen de zin van [verweerder] in en ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek na sluitingstijd terug te komen, op het terras is blijven zitten, terwijl [verweerder] maaltijden ging bezorgen. Nadat [verweerder] was teruggekomen is de schoonvader, terwijl het restaurant nog steeds open was voor het publiek, het restaurant binnen gegaan, heeft hij zich achter de toonbank begeven en heeft hij [verweerder] , achter de toonbank, verbaal intimiderend en fysiek belaagd. De schoonvader heeft met zijn agressieve gedrag zonder meer laakbaar gehandeld en de grens van het betamelijke overschreden. Niet is gebleken dat [verzoekster] niet eenvoudigweg haar schoonvader en vriend had kunnen vragen een gesprek te voeren op een passend moment, dan wel dat zij het initiatief had kunnen nemen [handelsnaam] te verlaten.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding is voorts van belang dat [verzoekster] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij binnen iets meer dan een maand na het ontslag op staande voet een nieuwe baan heeft gevonden, waar zij thans 40 uur per week werkt, zulks tegen een hoger uurloon dan zij bij [handelsnaam] ontving.
Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de kantonrechter het toekennen van een billijke vergoeding in dit geval dan ook niet gerechtvaardigd, zodat deze wordt gematigd tot nihil. Het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding zoals gevorderd wordt afgewezen.
4.4.
Nu [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, is hij op grond van artikel 7:673 BW aan [verzoekster] de transitievergoeding verschuldigd. Deze wordt toegewezen zoals gevorderd. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
4.5.
[verzoekster] verzoekt [verweerder] een correcte eindafrekening en jaaropgave 2023 te laten verstrekken. Hiertegen is geen (kenbaar) verweer gevoerd, zodat deze verzoeken worden toegewezen. In voornoemde documenten dienen de transitievergoeding en de wettelijke rente te worden vermeld.
4.6.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een transitievergoeding van € 828,57 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om binnen twee weken na datum van deze beschikking aan [verzoekster] te verstrekken een correcte eindafrekening en de jaaropgave 2023;
5.3.
wijst de overige verzoeken af;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.