ECLI:NL:RBGEL:2024:2461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7513
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor afwijking bestemmingsplan voor bouw schuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk. Eiser, eigenaar van een perceel te Nijkerk, had een aanvraag ingediend voor het legaliseren van een bijgebouw dat zonder vergunning was gebouwd. Het college weigerde de vergunning op basis van strijd met de goede ruimtelijke ordening, met name vanwege de bestemming 'Bos' van een deel van het perceel. Eiser stelde dat er sprake was van een omgevingsvergunning van rechtswege, omdat het college niet binnen de wettelijke termijn had beslist. De rechtbank oordeelde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing was, waardoor geen omgevingsvergunning van rechtswege kon ontstaan. De rechtbank vernietigde het besluit van het college, omdat het onvoldoende gemotiveerd was dat de bouw in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank benadrukte dat het college het aanbod van eiser tot compensatie van de gekapte bomen in overweging moest nemen bij een nieuw besluit. Eiser had aangeboden om elders op het perceel een dubbele oppervlakte van wat was gekapt te compenseren. De rechtbank concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de bouw van het bijgebouw in strijd was met de bestemmingsplannen en dat de motivering van de goede ruimtelijke ordening tekortschiet. De rechtbank droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. van der Linde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2023 heeft het college geweigerd om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een bijgebouw.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld en het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Op deze zitting is ook het beroep tegen een invorderingsbesluit (18/6220) behandeld. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser is eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats] . Hij heeft omstreeks 2006, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, aan de zuidzijde van het perceel een schuur/overkapping met een oppervlakte van 139,5 m² gebouwd. Deze schuur staat voor een deel binnen de bestemming “Bos”.
2. Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het college geweigerd om voor dit bouwwerk een legaliserende omgevingsvergunning te verlenen. Tegen dit weigeringsbesluit heeft eiser geen beroep ingediend.
3. Het college heeft vervolgens aan eiser een last onder dwangsom opgelegd en deze last ook ingevorderd.
4. Op 27 september 2018 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend voor het legaliseren van het bijgebouw.
5. Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geweigerd omdat het een herhaalde aanvraag betreft.
6. Bij besluit op bezwaar van 16 november 2018 heeft het college, naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften, het besluit van 30 oktober 2018 herroepen en aangegeven de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog in behandeling te nemen en inhoudelijk te beoordelen.
7. Bij besluit van 6 oktober 2023 heeft het college geweigerd om een omgevingsvergunning voor de activiteiten “bouwen” [1] en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” [2] te verlenen. Volgens het college is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening. In het weigeringsbesluit staat daarover het volgende:
“De gemeente wil de verrichte strijdigheden niet legaliseren omdat de strijdigheid betrekking heeft op de bestemming Bos (wat tevens niet is voorzien van een bouwvlak) en is met het oog daarop ongewenst. Uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen en waarden van de betrokken en aangrenzende bestemmingen. Hoewel niet meer te achterhalen valt of en welke afbreuk aan de waarden van nabij gelegen gronden is gedaan, kan in ieder geval gesteld worden dat met de uitbreiding van de schuur in ieder geval niet ten behoeve van de bestemming ‘Bos’ is geweest.
In andere woorden: door de strijdige uitbreiding kan geen sprake zijn geweest van: instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende bosgebieden en daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden. Met de uitbreiding van de schuur is de groenstructuur juist uitgedund. Om het groene karakter en bijbehorende kwaliteit ook daadwerkelijk te borgen, acht het college het niet wenselijk om bebouwing binnen de bestemming ‘Bos’ toe te staan. Aangezien uw perceel van een dusdanig groot bouwvlak is voorzien, is er in principe voldoende ruimte binnen het bouwvlak voor aan- uit en bijgebouwen. Medewerking aan het bouwplan kan in die zin een onwenselijke precedentwerking scheppen.
Uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt tevens dat de gemeenteraad heeft beoogd te willen vasthouden aan een maximum (1485 m²) toegestane gebouwen binnen het perceel. Uit de luchtfoto’s volgt dat dit aantal is overschreden zodat er (zonder sloop) geen ruimte is voor extra bebouwing binnen het bouwvlak.”
Het bestemmingsplan
8. In het bestemmingsplan “Buitengebied 2017” is het perceel gedeeltelijk bestemd als “Bedrijf – Niet agrarisch” en gedeeltelijk als “Bos”. Binnen de bestemming “Bedrijf – Niet agrarisch” is ter plaatse van de schuur de aanduiding “opslag” opgenomen.
In de bedrijfsbestemming is in artikel 9.1 van de planregels voor dit perceel het volgende bepaald voor wat betreft het toegestane gebruik en de maximale oppervlakte aan gebouwen:
In artikel 9.2.2, onder j, staan de volgende bouwregels voor het bouwen van bijgebouwen bij een bedrijfswoning:
“j. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 70 m², of indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan 70 m², en minder dan 150 m² niet meer dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat een overkapping over een zwembad met een maximale oppervlakte van 60 m² niet meetelt in de maximaal toegestane oppervlakte.”
In artikel 1.18 is de volgende definitie van “bestaand” opgenomen:
“bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
(…).”
Binnen de bestemming “Bos” zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende bosgebieden en daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, waaronder begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, en ecologische waarden.
In artikel 11.4 (de aanlegvergunningplicht) wordt verwezen naar artikel 36 van de planregels. Daarin staat dat voor het vellen of rooien van bomen binnen de bestemming “Bos” een aanlegvergunning is vereist.
In artikel 36.2 zijn voor de aanlegvergunning de volgende toetsingscriteria opgenomen:
“Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.1 alleen indien:
door de in lid 36.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen door in ieder geval de aanduidingen welke zijn opgenomen in artikel 33, de leden 33.1, 33.6, 33.7, 33.8 en 33.9, niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, en ecologische waarden;
er geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;
e verkeersveiligheid niet wordt geschaad, voor zover het de aanleg van wegen, paden, parkeerplaatsen en/of parkeerterreinen betreft;
(….).
Is er sprake van een omgevingsvergunning van rechtswege?
9. Eiser betoogt dat de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing is. Omdat niet binnen 8 weken op de aanvraag is beslist, is er een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Volgens eiser kan namelijk gebruik worden gemaakt van de sloop/herbouw-regeling uit artikel 9.3.9. Hier is door eiser in de aanvraag ook om verzocht. Op het perceel is 169,5 m² aan bijgebouwen aanwezig en hiervan kan 19,5 m² worden gesloopt. Volgens eiser had voor het deel van het bijgebouw binnen de bestemming “Bos” artikel 35.16 van de planregels kunnen worden toegepast.
Eiser stelt dat de wijziging van de reguliere voorbereidingsprocedure naar de uitgebreide voorbereidingsprocedure onbegrijpelijk en onacceptabel is.
9.1.
In artikel 9.3.9 is de volgende binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen:
“9.3.9 Vergroten oppervlakte bijgebouwen tot 150 m² bij sloop
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.2.2 onder j voor wat betreft de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tussen de 70 m² en 150 m² en kan worden toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 150 m²;
sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen die behoren bij de betreffende woning waarbij geldt dat voor iedere 1 m² nieuwbouw er 2 m² sloop moet plaatsvinden, met dien verstande dat:
1. geen sloop van gebouwen hoeft plaats te vinden voor het vergroten van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot 150 m² indien deze vergroting van de oppervlakte dient ter vervanging van een gelijke oppervlakte aan gebouwen die behoren bij de betreffende bedrijfswoning en onder het overgangsrecht vallen;
2. de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduidingen reconstructiewetzone -extensiveringsgebied en overige zone - Gelders Natuurnetwerk voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Nijkerk, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
Artikel 35.16 (Algemene wijzigingsbevoegdheid) luidt als volgt:
“Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voorzover daaraan behoefte blijkt te bestaan: het wijzigen van grenzen van bestemmingsvlakken zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven. Bij het wijzigen mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen en waarden van de betrokken en aangrenzende bestemmingen.”
9.2.
Het college heeft op 30 oktober 2018 op de aanvraag van 27 september 2018 beslist. Omdat binnen 8 weken op de aanvraag is beslist, is reeds daarom van een omgevingsvergunning van rechtswege geen sprake.
Voor wat betreft de voorbereidingsprocedure overweegt de rechtbank dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is opgenomen binnen de bestemming “Bedrijf – Niet agrarisch”. Het te legaliseren deel van het bijgebouw is echter niet gebouwd binnen de bestemming “Bedrijf – Niet agrarisch”, maar binnen de bestemming “Bos”. Deze bestemming bevat geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om een bijgebouw te realiseren. Het is daarom niet mogelijk het bijgebouw te vergunnen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo in samenhang met de binnenplanse afwijking uit artikel 9.3.9 van de planregels. Met betrekking tot de verwijzing door eiser naar artikel 35.16 merkt de rechtbank op dat dit een wijzigingsbevoegdheid betreft als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo.
9.3.
De vervolgvraag is of het mogelijk is om het bijgebouw te vergunnen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde kruimelgevallenregeling). Op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II Bor kan voor een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom een omgevingsvergunning worden verleend als het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter en de oppervlakte niet meer dan 150 m² bedraagt.
Het perceel ligt buiten de bebouwde kom, zodat het bouwwerk niet hoger mag zijn dan 5 meter en niet groter dan 150 m². Uit de bouwtekening blijkt dat de bouwhoogte van het bouwwerk 5,56 meter bedraagt. Omdat de bouwhoogte meer dan 5 meter bedraagt kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II Bor.
Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag enkel kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo. In dat geval is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dus terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast. Als de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is dan kan ook geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
10. Eiser betoogt dat de plaats waar de schuur is gebouwd bestond uit doorgeschoten resten van een voormalige coniferenkwekerij. Uit het door eiser aangeleverde ecologisch onderzoek blijkt dat daaraan geen bijzondere waarden worden toegekend. Eiser geeft aan dat hij meerdere malen heeft aangeboden om de oppervlakte aan gekapt bos dubbel te compenseren door de aanplant van wel waardevol bos. Volgens eiser zijn er geen belangen van derden in het geding, zodat het onbegrijpelijk is dat dit aanbod niet is geaccepteerd.
10.1.
Zoals volgt uit de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan de omgevingsvergunning bij toepassing van de hiervoor vermelde afwijkingsregeling slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft om te beslissen of het gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
10.2.
In artikel 11.1 staat het volgende:
“De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende bosgebieden en daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, waaronder begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, en ecologische waarden, en
(…).”
10.3.
Niet in geschil is dat het in deze zaak gaat over circa 69,5 m² bos dat is gekapt voor de bouw van het bijgebouw.
In de notitie van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) van 22 september 2018 wordt ingegaan op de aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden door de kap. Deze deskundige geeft aan dat het een bosstrook betreft van hooguit 32 jaar oud, gelet op de historie van het perceel. De bosstrook, in ieder geval delen daarvan, vindt zijn oorsprong in een boomkwekerij die in de jaren negentig op het perceel is aangelegd. Het deel van de bosstrook waarin het bijgebouw is gelegen, staat in een zone met slecht groeiende coniferen dat naar alle waarschijnlijkheid een verwaarloosd overblijfsel is uit de tijd dat het perceel in gebruik was als boomkwekerij.
[bedrijf] heeft de landschappelijke kwaliteiten van de groenstrook beoordeeld aan de hand van eigenheid, beeldbepalendheid, gaafheid en cultuurhistorische betekenis.
Met betrekking tot eigenheid geeft [bedrijf] aan dat de zone met coniferen niet kan worden beschouwd als streek- of gebiedseigen.
Met betrekking tot beeldbepalendheid wordt aangegeven dat de zone met coniferen niet kan worden beschouwd als beeldbepalend.
Met betrekking tot gaafheid wordt aangegeven dat de zone met coniferen gezien de slechte ontwikkeling van de bomen niet kan worden beschouwd als een gaaf element. Ten tijde van de bouw van het bijgebouw waren de coniferen jonger en minder ver doorgeschoten en hadden ze vermoedelijk een dichtere kroon. Ten aanzien van het aspect gaafheid zou de kwaliteit van de zone toen niet als slecht maar als matig of vrij goed zijn beoordeeld.
Met betrekking tot cultuurhistorische betekenis wordt aangegeven dat de bosstrook, inclusief de zone met coniferen, geen cultuurhistorische betekenis heeft.
Voor wat betreft de ecologische kwaliteit heeft [bedrijf] gekeken naar de aspecten “vegetatie en flora” en “fauna”.
Met betrekking tot vegetatie en flora wordt aangegeven dat door de relatief dikke strooisellaag en de geringe hoeveelheid licht die tot de bodem kan toetreden (ook in het vroege voorjaar) de zone met coniferen ongeschikt is als groeiplaats voor meer bijzondere planten. Dit zal ten tijde van de bouw van het bijgebouw niet anders zijn geweest.
Met betrekking tot fauna wordt aangegeven dat de zone met coniferen als leefgebied voor aan bos of opgaande beplantingen gebonden diersoorten grotendeels ongeschikt is. Dit komt door de afwezigheid van een struik en kruidlaag, de ijle kronen van de coniferen en door het feit dat de coniferen niet inheems zijn. Daar komt bij dat de bosstrook die het gehele perceel omzoomd een min of meer geïsoleerde ligging heeft. Het dichtstbijzijnde bos ligt op bijna achthonderd meter afstand. Tussen dit bos en de bosstrook rond het perceel [locatie] is geen doorgaande verbinding van opgaande elementen, zoals houtsingels en lanen, aanwezig.
Voor vogels vormen beplantingen van coniferen vaak een zeer geschikte nestplaats. Dit is een gevolg van de dekking die de bomen of struiken bieden. De zone met coniferen op het perceel [locatie] is door de ijle kronen echter ook als nestplaats voor de meeste vogels ongeschikt. Tijdens een veldbezoek in 2018 werden alleen drie nesten van houtduiven aangetroffen. Nesten van andere soorten die regelmatig in coniferen nestelen, zoals merel, roodborst, vink en zanglijster, werden niet aangetroffen. Ten tijde van de bouw van het bijgebouw waren de coniferen jonger en hadden ze mogelijk dichtere kronen, waardoor ze als nestplaats voor vogels geschikter waren. Ook toen zullen er echter alleen algemene soorten hebben gebroed.
De ecologische kwaliteiten van de zone met coniferen zijn daarom zeer beperkt. Dit zal ten tijde van de bouw van het bijgebouw niet anders zijn geweest, met dien verstande dat de zone toen als nestplaats voor algemene vogelsoorten mogelijk geschikter was.
[bedrijf] concludeert dat niet aannemelijk is dat de bouw van het bijgebouw, inclusief het omstreden deel van 69,5 m², heeft geleid tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden ter plaatse.
Wijziging van “Bos” naar “Bedrijf”
10.4.
Uit het advies van de deskundige van eiser blijkt dat wat in het bestemmingsplan is bestemd als “Bos” een slechts 32 jaar oude houtsingel rondom het bedrijf betreft. Deze houtsingel vindt zijn oorsprong in een boomkwekerij die in de jaren negentig op het perceel is aangelegd. Ter hoogte van het bijgebouw staan nu slechts slecht groeiende coniferen. Weliswaar is niet exact meer vast te stellen welke bomen er op de plek van de schuur stonden, maar de rechtbank acht het net als de deskundige aannemelijk dat ook op die locatie coniferen stonden. Uit het advies blijkt dat deze coniferen:
  • niet streek- of gebiedseigen zijn;
  • niet beeldbepalend zijn;
  • over matige tot vrij goede gaafheid beschikten;
  • geen cultuurhistorische betekenis hadden;
  • ongeschikt zijn als groeiplaats voor meer bijzondere planten;
  • ongeschikt zijn als verblijfplaats voor dieren door de geïsoleerde ligging op 800 meter van de dichtstbijzijnde bosstrook en slechts geschikt voor algemene vogelsoorten zoals de houtduif.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusies in het rapport dat slechts een beperkte aantasting van de aanwezige waarden heeft plaatsgevonden niet te volgen. Het college heeft deze onderbouwing ook niet betwist. Ter zitting heeft het college ook bevestigd dat de houtsingel geen onderdeel uitmaakt van een Natura 2000-gebied of van het Gelderse Natuurnetwerk, zodat er in zoverre ook geen bijzondere natuurwaarden aan het perceel zijn toegekend.
Tegenover deze beperkte aantasting van de natuurwaarden staat bovendien het aanbod van eiser om elders op het perceel een dubbele oppervlakte van wat is gekapt te compenseren door een deel van de bedrijfsbestemming om te zetten naar bos met gebiedseigen beplanting.
De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op deze omstandigheden, namelijk de beperkt aanwezige natuurwaarden én het aanbod tot dubbele compensatie, onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwen van een bijgebouw binnen de bestemming “Bos”, wat neerkomt op een bestemmingswijziging van bos naar bedrijf, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft ook niet onderbouwd waarom medewerking aan het bouwplan een ongewenste precedentwerking kan scheppen. Het lijkt de rechtbank uit het oogpunt van ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden eerder een gewenst precedent als bedrijven een deel van een bomenstrook rondom hun bedrijf kappen om deze op een andere plek op hun perceel in omvang te verdubbelen, en daarbij in plaats van niet gebiedseigen planten juist streekeigen beplanting gebruiken wat de natuur- en landschapswaarden verder versterkt. Er blijft bovendien nog steeds een afschermende groenstrook van ongeveer 10 meter breed over.
De beroepsgrond slaagt.
Oppervlakte gebouwen/overkappingen
10.5.
Ook met betrekking tot de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen / overkappingen is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De enkele stelling dat de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan in 2017 vast heeft gehouden aan een maximum toegestane gebouwen binnen het perceel (van 1.485 m²) vormt geen onderbouwing waarom uitbreiding van de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De aanvraag dateert immers van na het vaststellen van het bestemmingsplan. Uit het bestemmingsplan blijkt ook niet dat een bevriezing van het bestaande bebouwde oppervlakte is beoogd, aangezien door de gemeenteraad in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is opgenomen die het mogelijk maakt om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten (artikel 9.3.9), een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om de oppervlakte aan gebouwen/overkappingen te vergroten (artikel 9.6.2) en een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om bestemmingsgrenzen te wijzigen met 10 meter (artikel 35.16).
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank draagt het college niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen omdat niet vast staat wat de uitkomst van de heroverweging zal zijn. De rechtbank volstaat daarom met vernietiging van het besluit. Bij het nemen van een nieuw besluit dient het college de uitspraak van de rechtbank in acht te nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat het college in het nieuwe besluit het aanbod van eiser tot sloop van bestaande bebouwing dient te betrekken. Als nadere overeenstemming over dit sloopaanbod nodig is, dan ligt het voor de hand dat partijen daarover met elkaar in overleg treden voordat een nieuw besluit wordt genomen.
Omdat het weigeringsbesluit al onderuit gaat op het punt van de motivering van de goede ruimtelijke ordening laat de rechtbank wat eiser heeft aangevoerd over de tegenstrijdige bekendmakingen en de verklaring van geen bedenkingen (VVGB) buiten beschouwing. In het nieuwe besluit dient het college opnieuw te beoordelen of het bouwplan valt onder de categorie van gevallen als aangewezen in de lijst op grond van artikel 6:5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht. Over de tegenstrijdige bekendmakingen, en wat eiser op de zitting nog heeft aangevoerd over de stukken met betrekking tot de hoorzitting, de weigering die is gericht aan het bouwbedrijf van eiser (in plaats van aan eiser) en het lange tijdsverloop, merkt de rechtbank op dat dit niet de schoonheidsprijs verdient. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om aan de besluitvorming een dwangsom te verbinden.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond.
  • vernietigt het besluit van 6 oktober 2023;
  • draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.