In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een VI-procedure (voorwaardelijke invrijheidstelling) tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verkrachting. De verdachte, geboren in 1995, was op 1 december 2021 feitelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van 20 maanden, met een proeftijd van 365 dagen. Deze proeftijd is tweemaal verlengd, maar de verdachte heeft zich onttrokken aan de klinische behandeling die onderdeel was van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De officier van justitie heeft op 22 maart 2024 een schriftelijke vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 166 dagen, wat de rechtbank heeft toegewezen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de adviezen van reclassering en gedragskundigen, waaruit blijkt dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis en hyperseksualiteit vertoont. Ondanks eerdere behandelpogingen en de verlenging van de proeftijd, heeft de verdachte geen medewerking verleend aan de behandeling en heeft hij zich zelfs onttrokken aan het toezicht tijdens verlof. De rechtbank concludeert dat, gezien de aard van het delict en het hoge recidiverisico, de verdachte niet op een verantwoorde wijze kan terugkeren in de samenleving zonder behandeling. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie toegewezen en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelast voor de duur van 166 dagen.