ECLI:NL:RBGEL:2024:2803

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/05/431577 / FA RK 24-438
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding met hogere bijdrage dan verzocht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2024 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar getrouwd waren en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld in een ouderschapsplan na hun echtscheiding in 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgregeling niet meer wordt uitgevoerd en dat de kinderen de vrijheid hebben om zelf te bepalen wanneer zij naar hun vader gaan. De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat er geen vaste regeling meer geldt.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.211 per maand, wat neerkomt op € 605 per kind. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de man een hogere bijdrage moet leveren dan door de vrouw was verzocht. De rechtbank heeft de man verplicht om vanaf 1 januari 2024 € 283 per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met de verplichting om deze alimentatie vooruit te betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe alimentatie en zorgregeling onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om aanvullende kosten te verdelen tussen de ouders afgewezen, omdat deze kosten niet onder de definitie van kinderalimentatie vallen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke maatstaven voor behoefte en draagkracht, waarbij de rechtbank niet gebonden was aan het partijdebat en een hogere bijdrage heeft vastgesteld dan door de vrouw was verzocht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/431577 / FA RK 24-438
Datum uitspraak: 14 mei 2024
beschikking vaststelling kinderalimentatie en zorgregeling
in de zaak van
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.A.M. Brugman te Berghem,
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.J. Lauwen te Oss.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 19 december 2023,
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 19 januari 2024,
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2024,
- de mail van de vrouw van 28 maart 2024 met jaaropgave 2023,
- de mail van de man van 29 maart 2024 met jaaropgave 2023 (productie 7),
- de mail van de man van 8 april 2024 met alimentatieberekening (productie 8),
- de mail van de man van 9 april 2024 met drie verklaringen (productie 9).
1.2.
De kinderen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening te
geven over het verzoek. Op 21 februari 2024 hebben zij een mail gestuurd. De rechter heeft
tijdens de mondelinge behandeling samengevat wat de kinderen hebben geschreven.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 16 april 2024 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. E.A.M. Brugman,
- de man, bijgestaan door mr. J.J. Lauwen,
- een zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van 4 maart 2011 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op 22 maart 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben samen twee minderjarige kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.3.
In het ouderschapsplan dat is ondertekend op 22 september 2011 (door de vrouw) en 26 september 2011 (door de man) zijn (onder andere) de volgende afspraken vastgelegd:
  • de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw,
  • de man zorgt voor [kind 1] en [kind 2] in de oneven weken van woensdag 14.00 uur tot zondag 19.00 uur,
  • de man zal met € 137 per kind per maand bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.4.
Omdat [reden doorverwijzing] , is de zaak verwezen naar de rechtbank Gelderland.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de beschikking van 4 maart 2011 te wijzigen en te bepalen dat:
I. er tussen de man en [kind 1] en [kind 2] een omgangsregeling zal worden nagestreefd, welke in onderling overleg zal worden vastgesteld,
II. de man met ingang van datum indiening verzoekschrift een bedrag van € 526 per maand voor [kind 1] en [kind 2] dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel met een bedrag als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen,
III. partijen naar rato van inkomen bijdragen in de kosten van verblijfsoverstijgende kosten zoals vermeld onder punt 16 van het verzoekschrift.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen.

4.De beoordeling

Uitleg van het verzoek
4.1.
De vrouw verzoekt de zorgregeling en de kinderalimentatie te wijzigen zoals deze is vastgesteld in de beschikking van 4 maart 2011. Uit de stukken blijkt dat de zorgregeling en kinderalimentatie echter niet in die beschikking zijn vastgelegd. In de beschikking van 4 maart 2011 is slechts de echtscheiding uitgesproken en zijn de verzoeken met betrekking tot de nevenvoorzieningen aangehouden. Het ouderschapsplan is van een latere datum dan de echtscheidingsbeschikking. Uit de stempel op het voorblad van het ouderschapsplan volgt dat deze pas op 28 september 2011 is ingekomen bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank gaat ervan uit dat het ouderschapsplan is aangehecht aan een kort daarna gewezen beschikking. Dat partijen in het ouderschapsplan de door de vrouw gestelde afspraken hebben gemaakt en dat het ouderschapsplan vervolgens is aangehecht aan een beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, is tussen partijen ook niet in geschil. De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw aldus, dat zij wijziging verzoekt van de beschikking waaraan het ouderschapsplan is gehecht. De man heeft het verzoek van de vrouw ook zo opgevat, zodat hij niet in zijn belangen wordt geschaad door deze uitleg van het verzoek.
Zorgregeling
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan niet meer wordt uitgevoerd. Er is contact tussen de vader en de kinderen, maar dat vindt niet meer plaats in een vaste regeling. Beide ouders willen de kinderen de vrijheid geven om zelf te bepalen wanneer ze naar hun vader gaan. Dit is ook wat de kinderen zelf graag willen. De Raad vindt dit passend bij de leeftijd van de kinderen.
4.3.
De rechtbank zal de regeling uit het ouderschapsplan wijzigen en bepalen dat er geen vaste regeling meer geldt tussen de man en de kinderen.
Verblijfsoverstijgende kosten
4.4.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de volgende kosten tussen partijen naar rato van inkomen dienen te worden verdeeld:
- eenmalig een laptop, zodra school dit verplicht stelt,
- eventueel bijles of huiswerkbegeleiding, die niet door derden kunnen worden
bekostigd en echt noodzakelijk zijn,
- eventueel kosten voor een bril (eenmaal per 2 jaar),
- schoolgeld en kosten, die niet vergoed worden door derden,
- ziektekosten, die niet onder het eigen risico vallen,
- officiële documenten, indien noodzakelijk.
4.5.
De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat dit geen kinderalimentatie is zoals in de wet is bedoeld. De rechtbank kan alleen een bijdrage vaststellen van de ene ouder aan de andere ouder voor de kosten van de kinderen. De verblijfsoverstijgende kosten worden gedragen door de verzorgende ouder, dat is hier de vrouw. De andere ouder, hier de man, levert hierin een bijdrage in de vorm van kinderalimentatie.
Kinderalimentatie
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat er aanleiding is om de kinderalimentatie opnieuw te berekenen.
Ingangsdatum
4.7.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
4.8.
Hier hanteert de rechtbank 1 januari 2024 als ingangsdatum, zijnde de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van haar verzoekschrift. De man heeft vanaf dat moment rekening kunnen houden met een mogelijke wijziging in de alimentatie, zeker nu het niet in geschil is dat er aanleiding is voor een herberekening van de alimentatie.
Behoefte
4.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen gezamenlijk in 2024 € 1.211 per maand bedraagt, dus afgerond € 605 per kind per maand. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
Draagkracht ouders
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [2]
4.12.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
Draagkracht vrouw
4.13.
De vrouw werkt 24 uur per week. De man stelt dat met een hoger inkomen gerekend moet worden als verdiencapaciteit, omdat de vrouw meer uren kan werken en geen zorg heeft voor jonge kinderen. De vrouw betwist dit. Zij stelt dat zij beschikbaar moet zijn voor de kinderen, onder meer om hen te helpen met huiswerk. Daarnaast stelt zij dat ze (gedeeltelijk) is ziekgemeld en aan het re-integreren is, zodat zij in ieder geval de eerste drie maanden nadat zij hersteld is gemeld niet meer kan werken dan zij nu doet. De man betwist bij gebrek aan schriftelijke gegevens dat de medische situatie van de vrouw haar beperkt in haar mogelijkheden om meer te werken en verzoekt subsidiair om na de genoemde drie maanden te rekenen met een hoger inkomen en dus twee berekeningen te maken.
4.14.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgaaf 2023 met een belastbaar loon van € 27.100.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw een hoger fictief inkomen in de vorm van verdiencapaciteit toe te kennen, omdat het kinderalimentatie betreft. Het niet kunnen waarmaken van een toegekende verdiencapaciteit zou namelijk leiden tot een tekort aan financiële middelen, waar uiteindelijk de kinderen de dupe van zouden worden. Dat betekent dat de rechtbank ook niet in zal gaan op de vraag of de vrouw medisch gezien in staat is om meer te werken.
4.15.
De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en een aanspraak op kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw komt daarmee op € 2.974 per maand. Haar draagkracht is dan € 568 per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Draagkracht man
4.16.
Partijen zijn het niet eens over van welk inkomen moet worden uitgegaan bij de man. De man rekent met een bruto salaris van € 2.813,52 per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan het salaris uit de jaaropgave 2023, omdat het de eigen keuze is van de man om zijn overuren niet (meer) uit te laten keren, maar gebruik te maken van de tijd voor tijd regeling (TVT). De man stelt dat hij gebruik is gaan maken van deze regeling, omdat hij aanvankelijk tijd wilde vrijmaken om bedrijfsmatig vis te roken met een zakenpartner. Dit plan is uiteindelijk niet doorgegaan. De man heeft de uren uit de TVT-regeling alsnog nodig om extra rust te pakken vanwege zijn rugproblemen. De vrouw betwist dat de rugklachten van de man hem beperken in zijn werkzaamheden. Tot slot verschillen partijen van inzicht in hoeverre de man inkomen heeft uit het roken van vis.
4.17.
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van zijn jaaropgave 2023. Daaruit blijkt een bruto jaarloon van € 46.802 per jaar. De rechtbank is van oordeel dat de man de noodzaak van de deelname aan de TVT-regeling onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door hem overgelegde correspondentie met zijn werkgever blijkt dat de man aangeeft
tòch gebruik te willen maken van de TVT-regeling, omdat zijn privésituatie is gewijzigd. Uit het bericht blijkt niet dat de man deelname wenst omdat het werk hem fysiek zwaar valt vanwege problemen aan zijn rug. Er zijn ook geen andere stukken overgelegd waaruit enige medische noodzaak blijkt voor deelname aan de TVT-regeling. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de man heeft verklaard dat deelname aanvankelijk was ingegeven door de wens van de man om andere werkzaamheden naast zijn baan op te pakken. Kennelijk was de man op dat moment van mening dat die extra werkzaamheden wel te combineren waren met zijn medische situatie, terwijl – als dit oorspronkelijke plan zou zijn doorgegaan – de man dan ook extra inkomen zou hebben gegenereerd.
4.18.
De rechtbank rekent daarnaast met € 200 per jaar aan netto inkomsten vanuit het roken van vis. De rechtbank gaat daarbij uit van de eigen verklaring van de man dat hij ongeveer vier keer per jaar 10 kilo vis rookt, waarbij hij een gemiddelde winst maakt van € 5 per kilo.
4.19.
De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen van de man komt daarmee op € 3.057 per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 609 per maand. De rechtbank verwijst wederom naar de aangehechte berekening.
Verdeling kosten
4.20.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.21.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.177 per maand (€ 568 + € 609), terwijl de kosten van [kind 1] en [kind 2] € 1.211 per maand zijn. De ouders komen dus samen een bedrag van € 34 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 609 per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
Zorgkorting
4.22.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.23.
De man verzoekt te rekenen met een zorgkorting van 5%. De vrouw verzoekt om rekening te houden met een zorgkorting van 5% voor [kind 2] en 0% voor [kind 1] , omdat [kind 1] niet overnacht bij de man.
4.24.
De rechtbank rekent met 5% zorgkorting voor beide kinderen en sluit hiermee aan bij de uitgangspunten uit het Rapport Alimentatienormen. Omgang is zowel een recht als een plicht van een ouder. Daarbij past enige zorgkorting. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals bijvoorbeeld een ontzegging van de omgang tussen een ouder en kind of een ouder die weigert de zorgregeling na te komen, kan de rechtbank beslissen om helemaal geen zorgkorting te rekenen. Zo’n uitzonderingssituatie is hier niet aan de orde. Er is namelijk contact tussen de man en beide kinderen en de man heeft ook aangegeven dat hij zijn kinderen het liefst nog wat vaker zou zien.
4.25.
Een zorgkorting van 5% van de behoefte komt op afgerond € 61 per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. Zij moet tenslotte ook kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. In dat geval moet ieder de helft van het tekort dragen, dus een bedrag van € 17 per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van
(€ 61 - € 17 =) € 44 per maand in mindering brengt. Er blijft dan een bedrag van
(€ 609 - € 44 =) € 565 per per maand over dat de man aan kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] moet betalen. Dat is een bedrag van afgerond € 283 per kind per maand.
4.26.
De rechtbank komt tot een hogere bijdrage dan waar door de vrouw om verzocht is. De rechtbank zal deze hogere bijdrage vaststellen, omdat kinderalimentatie van openbare orde is. Partijen moeten op grond van artikel 1:400 lid 2 BW naar rato van draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kinderen. De wetgever heeft daarmee als het ware een ondergrens meegegeven, waardoor de rechtbank op dit punt niet zonder meer gebonden is aan de reikwijdte van het partijdebat.
Alimentatie vooruit betalen
4.27.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.28.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de nieuwe kinderalimentatie betaald moet worden en de nieuwe zorgregeling geldt, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de in het ouderschapsplan, ondertekend op 22 september 2011 en 26 september 2011, opgenomen zorgregeling en bepaalt dat er geen vaste zorgregeling meer geldt tussen de man en de kinderen;
5.2.
wijzigt de in het ouderschapsplan, ondertekend op 22 september 2011 en 26 september 2011, opgenomen kinderalimentatie en bepaalt dat de man met ingang van
1 januari 2024 met € 283 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, vanaf nu bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van der Hilst, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 BW.
2.Artikel 1:397, lid 2 BW.