ECLI:NL:RBGEL:2024:334

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
10561157 CV EXPL 23-1923
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. M. Engelbert-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst bedrijfsruimte en de vraag naar totstandkoming en aansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2024, staat de vraag centraal of er een huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfsruimte tot stand is gekomen tussen de eisende partij en de gezamenlijke gedaagden. De eisende partij, die eigenaar was van de bedrijfsruimte, vorderde betaling van een bedrag van € 93.351,66, inclusief wettelijke rente, als gevolg van het niet nakomen van de huurovereenkomst door de gedaagden. De procedure begon met een tussenvonnis op 19 juli 2023 en omvatte verschillende correspondenties en onderhandelingen tussen de partijen, waarbij de gedaagden aanvankelijk interesse toonden in het huren van de bedrijfsruimte. De onderhandelingen leidden tot overeenstemming over de essentialia van de huurovereenkomst, zoals huurprijs en huurtermijn, maar de gedaagden trokken zich terug voordat de overeenkomst werd ondertekend. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wilsovereenstemming bestond over de essentialia van de huurovereenkomst, ondanks het ontbreken van een ondertekende schriftelijke overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen en dat de eisende partij recht had op schadevergoeding voor de achterstallige huur. De vordering van de eisende partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 29.166,66 en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wees de vorderingen tegen de tweede gedaagde af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt het belang van wilsovereenstemming in huurovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10561157 \ CV EXPL 23-1923
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
[eisende partij],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen

1.[gedaagde 1] .,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2] .,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden] ,
gemachtigde: Mulderij Bedrijfsjuristen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 19 juli 2023;
 de brief van 12 september 2023 met producties van [gezamenlijke gedaagden] ;
 de akte aanvulling grondslag en verduidelijking producties dagvaarding met aanvullende producties van [eisende partij] ;
 de brief van 11 oktober 2023 met producties van [gezamenlijke gedaagden] ;
 de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 waarbij door de gemachtigden spreekaantekeningen zijn overgelegd en voorgedragen. Van het overige verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier;
 de akte uitlating van partijen.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eisende partij] was de eigenaar van de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte).
2.2
Sinds 20 oktober 2020 waren de broers [naam 1] en [naam 2] [eisende partij] (hierna: [naam 1] en [naam 2] ) samen, via hun Beheer B.V., eigenaar van [eisende partij] Daarvoor was alleen [naam 2] eigenaar van [eisende partij]
2.3
[naam 1] en [naam 2] hebben begin 2022 besloten om [eisende partij] te gaan splitsen en zij zijn daarover (met de aandeelhouders) in gesprek gegaan. Eind april 2022 is intern afgesproken dat [naam 1] en [naam 2] ieder een gedeelte van de onderneming zouden voortzetten. [naam 2] zou zijn onderneming vanuit een nieuwe locatie drijven en [naam 1] zou zijn onderneming in de bedrijfsruimte voortzetten, waarbij [naam 1] op den duur volledig eigenaar zou worden van de bedrijfsruimte. Omdat een gedeelte van de bedrijfsruimte leeg zou komen te staan is afgesproken dat [naam 1] op zoek zou gaan naar een (nieuwe) huurder.
2.4
Op 6 mei 2022 heeft de buurman van [naam 1] en tevens (indirect) bestuurder van [gezamenlijke gedaagden] , [naam 3] (hierna: Vierwind), zijn interesse aan [naam 1] kenbaar gemaakt om (een gedeelte van) de bedrijfsruimte te gaan huren.
2.5
De makelaar van [naam 1] , Suzanne Hagenbeek (hierna: Hagenbeek) en de vertegenwoordiger van [gezamenlijke gedaagden] , [naam 4] (hierna: Lozeman), hebben vervolgens onderhandeld over een huurovereenkomst.
2.6
Op 10 mei 2022 heeft [naam 4] een e-mail naar Hagenbeek (met [naam 3] in de cc) gestuurd waarin, voor zover van belang, is vermeld:
“(…) Zoals vanmiddag toegezegd, ontvang je hierbij de reactie namens [gezamenlijke gedaagden] / [naam 3] op het Huurvoorstel d.d. 6 mei jl. inzake het huren van (gedeeltelijk) [adres] .
In de bijlage vind je een overzicht van het gehuurde (…) met een verwijzing en aantallen m2 naar de legenda in de rechter bovenhoek ..

De begane grond meet circa 535 m2 + de entresol à 100 m2 =635 m2 begane grond met entresol (…)

(…)

Het gehuurde aantal m2 in het bedrijfsgebouw komt in TOTAAL neer op circa695 m2

Ingangsdatum: vanwege de bouwvakvakantie bij voorkeur in augustus 2022

Huurprijs: Als huurder € 5.000,= per jaar rekent voor de huur (…) dan komt de aanvangshuurprijs uit op € 44.880,= (excl. btw.). Rekening houdend met de (hogere) taxatiewaarden, die door Suzanne Hagenbeek zijn berekend, is huurder zelf bereid om 10% méér aanvangshuur te betalen, te weten € 50.000,= (excl. btw)

Huurtermijn: 10 (10) jaar

Voortzettingstermijn: telkens vijf (5) jaar

Opzegtermijn: twaalf (12) maanden

Jaarlijkse indexering (…) maximaal 5% per jaar

(…)
Gezien de goede verhoudingen -privé en zakelijk- met verhuurder [naam 1] [eisende partij] gaat huurder [naam 3] er vanuit dat we hiermee een goed en marktconform huurvoorstel aanbieden en hoop hij dat we snel tot een prettige overeenstemming zullen komen .. (…)
Namens en in opdracht van [gedaagde 2] ,
[naam 4] ”
2.7
Op 11 mei 2022 heeft Hagenbeek een e-mail gestuurd naar [naam 4] (met [naam 3] en [naam 1] in de cc) waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) Hieronder in de mail van [naam 4] onze ( [naam 1] en ik) reactie / terugkoppeling. Volgens mij zijn we er zo wel uit samen!
@ [naam 4] , wil jij mij alle gegevens van [naam 3] doen toekomen die ik nodig heb voor de huurovereenkomst? (…) Graag ook jullie akkoord nog even op deze mail voor de goede orde, dan weten we zeker dat we elkaar goed hebben begrepen. (…)”
In de terugkoppeling van Hagenbeek en [naam 1] staat onder meer dat zij akkoord gaan met de voorgestelde ingangsdatum, huurprijs, huurtermijn, voortzettingstermijn, opzegtermijn en jaarlijkse indexering.
2.8
[naam 3] heeft op dezelfde dag per e-mail gereageerd waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) Wat mij betreft akkoord (…) Nog even wel 3 puntjes.
Ingangsdatum 1 augustus prima, maar volgens mij niet haalbaar, om voor die tijde E en W te splitsen ? (…)
Graag zsm overleg over buitenterrein, dit lijkt me trouwens geen spannend verhaal.
Toch zou ik het sympathiek vinden dat als [naam 1] wil verkopen ik als eerst de kans krijg om het deel wat ik ga huren te kopen tegen een redelijke prijs, ik wil graat investeren maar zou het rieel vinden dat ik de eerste kans van koop krijg. (…)
2.9
Op 12 mei 2022 heeft [naam 4] een e-mail naar Hagenbeek (met [naam 3] en [naam 1] in de cc) gestuurd waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) In de bijlagen vind je kopieën van de KvK-uittreksel en een kopie van [naam 3] legitimatiebewijs.
Huurder:
[naam 5](KvK-nr.8112818; zie bijlage), (…) welke BV zelfstandig bevoegd, rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door
[gedaagde 2] .(KvK-nr.8176242; zie bijlage), (…) welke BV zelfstandig bevoegd, rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door
DGA de heer[naam 3], (…)
Hierna[gedaagde 1] . tenoemen ‘Huurder’.
(…) is het omzetbelastingnummer van [gedaagde 1] .
(…) is het IBAN-bankrekeningnummer van [gedaagde 1] . (…)”
2.1
Op 31 mei 2022 heeft Hagenbeek een e-mail naar [naam 4] (met [naam 3] en [naam 1] in de cc) gestuurd waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) Om de huurovereenkomsten te kunnen afronden moeten we nog wat laatste puntjes met elkaar bespreken, zullen we ergens volgende week even bij elkaar komen? (…)”
2.11
Op 9 juni 2022 heeft er tussen [naam 1] en Hagenbeek enerzijds en [naam 4] en [naam 3] anderzijds een overleg plaatsgevonden op de huurlocatie. Vervolgens heeft Hagenbeek, op 15 en 22 juni 2022, (concept) huurovereenkomsten opgesteld waarin de Beheer B.V. van [naam 1] als verhuurder stond vermeld.
2.12
Op 30 juni 2022 heeft [naam 3] aan [naam 1] te kennen gegeven dat [gezamenlijke gedaagden] de bedrijfsruimte niet van hem wil huren omdat [naam 3] en [naam 1] buren van elkaar zijn.
2.13
Op 4 juli 2022 heeft er een gesprek tussen [naam 1] , Hagenbeek, [naam 3] en [naam 4] plaatsgevonden. Op 8 juli 2022 heeft Hagenbeek per e-mail de
(concept) huurovereenkomst aan [naam 4] en [naam 3] gestuurd. In de betreffende
e-mail is verder, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Bij deze even een korte bevestiging van hetgeen afgelopen week besproken.
[naam 3] heeft afgelopen maandag aan [naam 1] aangegeven niet te willen huren en ziet af van hetgeen is overeengekomen. Alle afspraken waren inmiddels in een huurovereenkomst samengevat, deze stuur ik als bijlage toe.
Er moet dus een nieuwe huurder komen. [naam 4] zal [naam 6] van Atlas Power benaderen, hem de situatie uitleggen en voorleggen dat hij alsnog kan huren, maar dan tegen dezelfde voorwaarden als die [naam 3] met [naam 1] had afgesproken.
Als [naam 6] hier aanpassingen op wil dan gaat dat in overleg met [naam 1] . (…)
Totdat we een nieuwe huurder hebben gevonden is [naam 3] verantwoordelijk voor alle schade die [naam 1] mogelijk heeft vanwege het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Hopelijk heeft [naam 4] een positief gesprek met [naam 6] en komt het tot een goed eind voor allemaal. (…)”
Hierop heeft [naam 4] per e-mail gereageerd en heeft, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Even een reactie en update -in staccato- van mijn kant ..
-
[naam 6] vanmiddag gebeld (…) Hij zal de huur van de HE-O 27 te Putten nog even overwegen, maar gaf mij al aan dat hij er (zeer) waarschijnlijk niet (meer) op in te gaan.
-
[naam 7] vanmiddag gebeld en hij legt het huuraanbod bij de directie van [naam 7] . (…)
(…)
-
Wat betreft “is [naam 3] verantwoordelijk voor alle schade die [naam 1] mogelijk heeft”, zoals Suzanne het formuleert, heb ik Suzanne telefonisch al eerder gemeld dat [naam 3] in dezen zijn verantwoordelijkheid neemt, maar dat het e.e.a. te zijner tijd in onderling goed overleg en binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid zal worden besproken en afgesproken.
(…)”
2.14
Op 26 augustus 2022 heeft Hagenbeek een e-mail naar [naam 4] en [naam 3] gestuurd waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“(…) In heb inmiddels opheldering over de bevoegdheden waar jullie vraag naar was.
Het is op dit moment nog inderdaad zo dat het eigendom van het gehuurde nog op naam staat van de besloten vennootschap [eisende partij] en nog niet op naam van [naam 8]
Deze wijziging zal na ingangsdatum van de huurovereenkomst plaatsvinden.
We hebben de tenaamstelling van verhuurder in de huurovereenkomst aangepast, zie bijlage, deze versie kunnen we nu definitief ondertekenen. (…)”
Hagenbeek heeft op dezelfde dag een e-mail gestuurd naar [naam 9] , [naam 10] en [naam 1] waarin, voor zover relevant, het volgende is vermeld:
“(…) Hieronder ter kennisgeving de mail aan de huurder van [naam 1] met aangepaste tenaamstelling van de overeenkomst zoals besproken.
Ik heb maar niks gezegd over de bereidwilligheid van [naam 2] , dat gaat hen ook niks aan.
Omdat huurder reeds te kennen heeft gegeven niet te willen gaan huren, maar wel tot aan het moment dat er een nieuwe huurder is aan zijn verplichtingen gehouden mag worden (tot aan een nader te noemen moment), verwacht ik nog niet direct de handtekening van zijn kant wel maar dat hij zijn afspraken voorlopig zal nakomen in de vorm van huurbetalingen en uit te voeren werkzaamheden aan het pand. (…)
Ik verwacht dat ze een verzoek zullen doen voor een allonge. (…)
Er zal wel een factuur vanuit de [eisende partij] moeten worden verstuurd naar huurder voor de 1e huurbetaling, hoe kunnen we dat regelen? (…)”
2.15
De bedrijfsruimte is met ingang van 1 april 2023 aan een nieuwe huurder verhuurd voor een periode van vijf jaar tegen betaling van € 42.500,00 per jaar.
2.16
De juridische splitsing van [eisende partij] heeft op 4 april 2023 plaatsgevonden, waardoor [eisende partij] is opgehouden te bestaan en is opgesplitst
in twee vennootschappen, namelijk [eisende partij] en [naam 11]
[eisende partij] is vanaf deze datum eigenares van de bedrijfsruimte.

3.Het geschil

3.1
[eisende partij] vordert - samengevat – betaling van een bedrag van € 93.351,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 91.666,66 vanaf 1 september 2022 tot de dag van algehele voldoening, en de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2
[eisende partij] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gezamenlijke gedaagden] met ingang van 1 september 2022 een huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het bedrijfspand aan de [adres] [gezamenlijke gedaagden] heeft vervolgens afgezien van de huurovereenkomst. Door het niet nakomen van de huurovereenkomst is [gezamenlijke gedaagden] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst en dient zij de geleden schade te vergoeden. De schade bestaat uit een bedrag van € 91.666,66 wegens achterstallige huur en gederfde huurinkomsten over de tijd dat de huurovereenkomst zou hebben voortgeduurd.
Subsidiair is sprake van onrechtmatig handelen aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] door de onderhandelingen over de huurovereenkomst tussen partijen op ongeoorloofde wijze af te breken. Partijen hoefden alleen nog de handtekening te zetten onder de huurovereenkomst en [eisende partij] mocht er daarom gerechtvaardigd op vertrouwen dat er tussen hen een huurovereenkomst tot stand zou komen.
3.3
[gezamenlijke gedaagden] voert verweer. [gezamenlijke gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Deze zaak draait om de vraag of er een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte tot stand is gekomen, en zo ja, tussen welke partijen.
4.2
Essentialia huurovereenkomst
4.2.1
Vooropgesteld wordt dat een huurovereenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. Dat houdt niet in dat, om van een huurovereenkomst te kunnen spreken, sprake moet zijn van overeenstemming op detailniveau. Voldoende is dat de verbintenissen die partijen op zich nemen bepaalbaar zijn. Dat betekent dat van een huurovereenkomst sprake is indien over de meest wezenlijke onderdelen (‘essentialia’) daarvan overeenstemming bestaat. Wat ter zake als wezenlijk valt aan te merken hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.2.2
Uit het verloop van de onderhandelingen en de onderlinge contacten kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat er wilsovereenstemming bestond over de essentialia van de huurovereenkomst. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2.3
[naam 1] en [naam 3] hebben, al dan niet via Hagenbeek en [naam 4] , uitvoerig
met elkaar onderhandeld over de beoogde huurovereenkomst. Centraal staat daarbij de
e-mailcorrespondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden op 10, 11 en 12 mei 2022 en hierboven is weergegeven onder 2.6 tot en met 2.9. Hieruit blijkt dat er consensus is bestaan over in ieder geval het gehuurde aantal m2, de huurprijs, de huur- voortzettings- en opzegtermijn en de jaarlijkse indexering. Zo heeft [naam 3] reeds in zijn e-mail van 11 mei 2022 bevestigd dat hij akkoord gaat met de afspraken zoals opgenomen in de betreffende vorige e-mails en heeft hij ook de voor de huurovereenkomst benodigde gegevens aan Hagenbeek toegestuurd. Op dat moment bestond er enkel nog discussie over een drietal punten, namelijk het buitenterrein, de eerste optie van koop en de haalbaarheid van de beoogde ingangsdatum van 1 augustus 2022. Uit het verloop van de latere ontmoetingen en contacten tussen partijen blijkt dat hierover ook overeenstemming is bereikt. [naam 1] en [naam 3] hebben immers op 9 juni 2022 een overleg gehad op de huurlocatie waarbij ‘de laatste puntjes’ zijn besproken. Gelet op het feit dat [naam 3] heeft erkend dat zij op die dag (blijkbaar) akkoord heeft gegeven op het huurvoorstel en Hagenbeek daarna (concept) huurovereenkomsten heeft opgesteld, wordt geoordeeld dat er op 9 juni 2022 wilsovereenstemming bestond over de essentialia van de huurovereenkomst. Partijen gingen hier kennelijk zelf ook vanuit gelet op de e-mailcorrespondentie van 8 juli 2022, zoals onder overweging 2.13 weergegeven. Dat er uiteindelijk geen schriftelijke huurovereenkomst is ondertekend doet niet ter zake, nu er geen schriftelijkheidsvereiste geldt voor de totstandkoming van een huurovereenkomst.
4.3
Contractspartijen
4.3.1
De vraag rijst vervolgens tussen of namens welke partijen wilsovereenstemming is bereikt en aldus een huurovereenkomst is gesloten.
4.3.2
Gelet op de tussen partijen gevoerde onderhandelingen en hetgeen zij over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden, wordt geoordeeld dat de huurovereenkomst tussen [eisende partij] als verhuurder en [gedaagde 1] . als huurder is gesloten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.3
Niet ter discussie staat dat [gedaagde 1] . als huurder van de bedrijfsruimte heeft te gelden. Dat [gedaagde 2] . ook als huurder moet worden aangemerkt valt echter niet in te zien. Zoals terecht door [gezamenlijke gedaagden] is opgemerkt wordt alleen [gedaagde 1] . in zowel de e-mail van [naam 4] van 12 mei 2022 als de concept huurovereenkomsten als huurder vermeld. Nu [eisende partij] niet (voldoende) heeft onderbouwd waarom [gedaagde 2] . ook in de procedure is betrokken, wordt de vordering jegens haar afgewezen.
4.3.4
Ter zake de vraag wie als verhuurder moet worden aangemerkt is allereerst relevant vanuit welke positie [naam 1] de onderhandelingen met [naam 3] is gestart. Vaststaat dat
[naam 1] en [naam 2] onderling afspraken hebben gemaakt in verband met de beoogde splitsing van [eisende partij] Daarbij heeft [naam 1] de ruimte gekregen om voorbereidingen te treffen voor de beoogde splitsing en – in het verlengde daarvan – een invulling voor de toekomstig gedeeltelijke leegstand van de bedrijfsruimte. Zo is tussen [naam 1] en [naam 2] onder meer afgesproken dat [naam 1] uiteindelijk – al dan niet via een B.V. van [naam 1] – de bedrijfsruimte in eigendom zou krijgen, reden waarom hij zou proberen zo snel mogelijk een (nieuwe) huurder te vinden. [naam 1] heeft aldus intern de toezegging dan wel de bevoegdheid gekregen om alvast namens [eisende partij] en/of haar beoogde rechtsopvolger onder algemene titel een nieuwe huurder te vinden en is vanuit die positie met [naam 3] in onderhandeling getreden.
4.3.5
Bezien tegen deze achtergrond is verder van belang dat [naam 3] wist dat de bedrijfsruimte van [eisende partij] was en hij dacht dat het pand van [naam 1] en [naam 2] tezamen zou zijn. [naam 3] heeft eerst [naam 2] benaderd in verband met de huur van de bedrijfsruimte, waarna [naam 2] hem heeft doorgestuurd naar [naam 1] waarmee [naam 3] de onderhandelingen moest voeren. Verder staat vast dat [naam 3] aan [naam 1] heeft gevraagd of hij wel bevoegd was om de huurovereenkomst te sluiten mede omdat er onenigheid tussen de broers bestond, waarop [naam 1] heeft geantwoord dat het goed zou komen. Uit deze omstandigheden kan niet anders worden afgeleid dan dat [naam 3] er ook vanuit ging dat [naam 1] namens (de rechtsopvolger van) [eisende partij] handelde en dat de huurovereenkomst namens [eisende partij] is gesloten.
4.3.6
[gezamenlijke gedaagden] stelt zich echter op het standpunt dat de huurovereenkomst niet tot stand is gekomen, althans elk rechtsgevolg ontbeert, omdat [naam 1] niet bevoegd was om namens [eisende partij] een huurovereenkomst te sluiten. Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst was alleen [eisende partij] , waarvan alleen [naam 2] (indirect) bestuurder was, eigenaar van de bedrijfsruimte. En volgens [gezamenlijke gedaagden] heeft [naam 2] ook geen toestemming gegeven om de bedrijfsruimte (namens [eisende partij] ) te verhuren. Dit verweer faalt mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. [eisende partij] heeft voldoende onderbouwd dat [naam 1] (in de vennootschap) de bevoegdheid dan wel een volmacht heeft gekregen om namens (de rechtsopvolger van) [eisende partij] een (nieuwe) huurder te zoeken en daarmee een huurovereenkomst te sluiten. Niet alleen hebben de aandeelhouders dit – blijkens de door [eisende partij] overgelegde productie 11 – besloten maar ook [naam 2] heeft hier uitvoering aan gegeven door [naam 3] direct naar [naam 1] door te sturen voor het sluiten van de huurovereenkomst.
4.3.7
Het voorgaande brengt mee dat – nu de splitsing van [eisende partij] ten
tijde van het sluiten van de huurovereenkomst nog niet heeft plaatsgevonden – de huurovereenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde 1] .
(hierna: Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] ) een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
4.4
Huurachterstand en schadevergoeding
4.4.1
Gelet op het voorgaande was Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] gehouden haar betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst na te komen. Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] heeft echter geen huur aan [eisende partij] betaald, zodat sprake is van wanprestatie.
4.4.2
Vaststaat dat de bedrijfsruimte vanaf 1 april 2023 aan een nieuwe huurder is verhuurd. [eisende partij] heeft weliswaar ter zitting aangegeven dat de huurovereenkomst met Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] per die datum is ontbonden, maar ontbinding van een huurovereenkomst is zonder rechterlijke tussenkomst – behoudens een aantal uitzonderingen, waarvan in deze zaak geen sprake is – niet mogelijk. Daarom wordt het ervoor gehouden dat de huurovereenkomst tussen [eisende partij] en Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] per 1 april 2023 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Dit brengt mee dat Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] de achterstallige huur over de maanden 1 september 2022 tot 1 april 2023, ten bedrage van € 29.166,66 dient te voldoen. Dit bedrag ligt daarom voor toewijzing gereed.
4.4.3
Voor het toewijzen van schade in de vorm van gederfde huurinkomsten na 1 april 2023 bestaat geen grondslag nu de huurovereenkomst tussen partijen per 1 april 2023 met wederzijds goedvinden is beëindigd. [eisende partij] en Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] hadden evenwel nadere afspraken kunnen maken over het vergoeden van schade (in de vorm van gederfde huurinkomsten over de tijd dat de huurovereenkomst zou hebben voortgeduurd), maar gesteld noch gebleken is dat dergelijke afspraken zijn gemaakt.
4.5
Tot slot komt aan de orde de door Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] opgeworpen vraag of [eisende partij] wat deze zaak betreft een vorderingsrecht heeft. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. [eisende partij] is op 4 april 2023 immers gesplitst waarbij het vermogen van [eisende partij] onder algemene titel is overgegaan op de twee verkrijgende rechtspersonen. In dit geval zijn voortvloeiende (vermogens)rechten en verplichtingen uit de reeds beëindigde huurovereenkomst van rechtswege overgegaan op [eisende partij] als verkrijgende rechtspersoon en huidige eigenaar van de bedrijfsruimte. Dit betekent dat de vordering, ter hoogte van € 29.166,66, wordt toegewezen.
4.6
Tegen de medegevorderde wettelijke handelsrente is geen specifiek verweer gevoerd en wordt als op de wet gegrond toegewezen zoals hierna vermeld.
4.7
[eisende partij] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft voldoende gesteld dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Op basis van de hoogte van de toegewezen hoofdsom wordt een bedrag van € 1.066,67 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
4.8
Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en dient daarom in beginsel in de proceskosten te worden veroordeeld. Zij heeft echter aangevoerd dat [eisende partij] in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld vanwege de buitengewoon onzorgvuldige wijze waarop de producties bij de dagvaarding zijn aangeleverd, reden waarom [eisende partij] in de proceskosten dient te worden veroordeeld. Dit betoog wordt niet gevolgd. Het had [eisende partij] gesierd om de bij productie 5 overgelegde e-mailcorrespondentie op chronologische volgorde te overleggen, maar de enkele omstandigheid dat dit niet is gedaan maakt niet dat sprake is van strijd met de eisen van de goede procesorde. Bovendien zijn de producties niet dermate omvangrijk dat door de bomen het bos niet meer is te zien en dienen alle overgelegde producties ter ondersteuning van de door [eisende partij] ingenomen stellingen.
4.9
Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] wordt daarom in de proceskosten veroordeeld, met dien verstande dat gelet op de lagere toe te wijzen hoofdsom, er per punt salaris gemachtigde een bedrag van € 373,00 in plaats van € 794,00 zal worden toegewezen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
112,15
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
746,00
(2,00 punten × € 373,00)
Totaal
2.242,15

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen van [eisende partij] jegens [gedaagde 2] . af;
5.2
veroordeelt Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van
€ 29.166,66, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende huurtermijnen tot aan de dag van volledige betaling;
5.3
veroordeelt Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.066,67;
5.4
veroordeelt Aannemersbedrijf [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.242,15;
5.5
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
(ldj)