ECLI:NL:RBGEL:2024:3345

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
05.139002.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling door een minderjarige met een scherp mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 3 juni 2022 in Ede met een scherp koksmes in de richting van de borst van het slachtoffer gestoken, maar door de verdediging van het slachtoffer raakte het mes enkel zijn hand. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 160 uur. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 673,83 voor materiële schade en € 5.000,00 voor smartengeld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het delict. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die pleitte voor begeleiding en ondersteuning van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.139002.22
Datum uitspraak : 28 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

De officier van justitie heeft een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging ingediend. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen. De tenlastelegging luidt nu:
1.
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal, die [slachtoffer] in (de richting van) zijn buik en/of borst, althans het bovenlichaam en/of in zijn hand gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te Ede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snij- en/of steekletsel in zijn hand, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal, die [slachtoffer] in zijn hand en/of (in de richting van) zijn bovenlichaam te steken;
2.
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te Ede [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
een of meermalen tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan en/of te stompen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 juni 2022 heeft bij de [gebouw aanduiding] aan de [straat] in Ede een confrontatie tussen verdachte en aangever [slachtoffer] plaatsgevonden. Verdachte stond met een groep jongens bij de flat toen [slachtoffer] achter op de scooter van zijn vriend [getuige 1] arriveerde. [slachtoffer] werd direct door verdachte aangesproken en met gebalde vuist meerdere keren op het hoofd geslagen. [slachtoffer] probeerde weg te lopen, maar doordat verdachte zijn tasje vastpakte kwam hij ten val en belandde hij op zijn rug. Terwijl verdachte voorover gebukt boven [slachtoffer] stond haalde verdachte een scherp koksmes (met een totale lengte van ongeveer 25 cm) uit zijn broeksband. [2] Over het verdere verloop van het incident wijken de verklaringen van elkaar af. Wel staat vast dat [slachtoffer] bij het incident spier-/peesletsel opliep aan de linkerhand doordat het mes bij het incident zijn hand heeft geraakt. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft met een groot en scherp mes richting het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken. [slachtoffer] beschermde zich met zijn hand waardoor het letsel beperkt is gebleven en hij geen steekletsel aan de borst heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voor de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden. Zowel de poging tot doodslag als ook het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan niet bewezen worden geacht. Verdachte had geen opzet op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. Het was niet zijn bedoeling om [slachtoffer] te verwonden. Hij wilde hem slechts afschrikken. Volgens de raadsvrouw is niet vast komen te staan dat verdachte stekende bewegingen richting de borstkas of richting andere vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt. De verwonding is ontstaan doordat [slachtoffer] het mes wilde pakken.
Beoordeling door de rechtbank
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bang was omdat hij in het verleden door [slachtoffer] werd bedreigd. Dat was de aanleiding een scherp koksmes van zijn werk mee te nemen om [slachtoffer] te intimideren. Toen [slachtoffer] op de grond lag trok verdachte het mes en hield het langs zijn dijbeen. [slachtoffer] greep het mes en sneed zich in zijn hand. Verdachte heeft ontkend dat hij een steekbeweging heeft gemaakt of [slachtoffer] pijn wilde doen, hij wilde alleen dreigen. [4]
De verklaring van aangever
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte woedend was. Hij zag aan de houding van verdachte dat hij hem in zijn hart wilde steken. Doordat [slachtoffer] zijn handen voor zijn borst hield, stak verdachte hem in de linkerhand tussen wijsvinger en duim. [5]
De verklaringen van de getuigen
Getuige [Getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] schrok van het mes en met zijn handen in de richting van zijn bovenlichaam ging om zichzelf te beschermen. Op dat moment lag [slachtoffer] nog steeds met zijn rug op de grond. Verdachte boog over hem heen, haalde het mes naar achteren en maakte een stekende beweging in de richting van de linkerzijde van de buik van [slachtoffer] . Hierbij sneed hij met het mes in de hand van [slachtoffer] . [slachtoffer] kon niet wegkomen of opstaan. [6]
Volgens getuige [getuige 1] leek verdachte boos c.q. agressief. Hij hoorde verdachte zeggen ‘
vieze kankerbitch, je moet nooit meer over mijn vader praten, laat dit een les zijn".
[getuige 1] zag dat verdachte met de rechterhand één steekbeweging in de richting van de buik van [slachtoffer] maakte. [slachtoffer] hield de handen voor zich om de messteek af te weren. Daardoor raakte verdachte [slachtoffer] met het mes in de linkerhand. [7]
Forensisch medische letselrapportage
Forensisch arts H. Stigter heeft op 16 oktober 2022 een letselrapportage opgemaakt. In het rapport staat dat steekletsel in de borst, afhankelijk van de locatie waar het voorwerp de borstkas binnentreedt, wel potentieel levensbedreigend/dodelijk kan zijn, omdat in de borstkas vitale structuren zoals het hart, de longen en grote bloedvaten liggen. [8]
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdacht zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank volgt het verhaal van [slachtoffer] dat verdachte met enige kracht in richting van de borst stak waarbij [slachtoffer] zich heeft verweerd waardoor het mes zijn hand raakte in plaats van zijn borst. Zijn verklaring vindt steun in de verklaringen van de getuigen. De getuigen zijn consistent in hun verklaringen. Ter terechtzitting heeft verdachte een groot deel van de verklaring van aangever bevestigd.
Het alternatieve scenario dat het letsel is veroorzaakt doordat [slachtoffer] zelf het mes pakte, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Dit scenario wordt in de eerste plaats weerlegd door de verschillende verklaringen van de getuigen. Daarbij komt dat de rechtbank verdachte ziet als de agressor. Hij zocht, gewapend met een scherp koksmes van ca. 25 cm - dus lang genoeg om de diepe delen van het lichaam te raken - de confrontatie met [slachtoffer] op. Verdachte is vervolgens degene die als eerste begint met het toepassen van geweld door [slachtoffer] te slaan. [slachtoffer] valt op de grond op zijn rug, mede doordat verdachte aan het tasje trekt van [slachtoffer] terwijl deze naar achteren probeert te lopen. Verdachte trekt dan het mes terwijl [slachtoffer] al op de grond ligt en in feite geen gevaar vormt voor verdachte. Dat verdachte in die situatie een mes pakte enkel nog om te dreigen terwijl hij vanaf begin af aan de fysieke overmacht heeft, acht de rechtbank niet waarschijnlijk.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het met kracht steken met een scherp en lang mes in de richting van de borst, waar zich kwetsbare en vitale organen bevinden, levert een aanmerkelijke kans op de dood op. Verdachte moet zich bewust zijn geweest van dit gevaar. Alleen doordat [slachtoffer] zich heeft verweerd, liep hij weliswaar ernstig, maar geen levensbedreigend letsel op.
Feit 2:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 49 t/m 54;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op of omstreeks3 juni 2022 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij opzettelijk met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althanséénmaal
,die [slachtoffer] in (de richting van) zijn
buik en/ofborst
, althans het bovenlichaamen
/ofin zijn hand gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks3 juni 2022 te Ede [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
een ofmeermalen tegen zijn hoofd
, althans zijn lichaam,te slaan
en/of te stompen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met de bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd; en
  • het verrichten van 160 uren werkstraf, subsidiair 80 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht te volstaan met een jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en subsidiair een taakstraf conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich - naast mishandeling - schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een scherp koksmes richting de borst van [slachtoffer] te steken. Doordat [slachtoffer] zijn hand voor zijn borst hield heeft het mes geen vitale lichaamsdelen geraakt, maar wel een flinke snijwond aan de hand van [slachtoffer] veroorzaakt. Verdachte heeft het slachtoffer ontredderd achtergelaten terwijl deze hevig bloedde. [slachtoffer] heeft zelf geen enkele aanleiding gegeven tot de gewelddadige handelingen. Het gedrag van verdachte was zeer gevaarlijk en had tot (nog) ernstiger letsel of zelfs de dood van [slachtoffer] kunnen leiden. Verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en op zijn veiligheidsgevoel. Het incident heeft plaatsgevonden op de openbare weg en meerdere jongeren zijn hier getuige van geweest. Zulke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Proceshouding
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op pad is gegaan met een mes, zich heeft laten leiden door agressie en dat hij degene is geweest die de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken heeft hij niet willen erkennen. De rechtbank waardeert wel dat verdachte enigszins inzicht toonde in de ernst van zijn handelen en ter terechtzitting zijn excuses aan (de advocaat van) het slachtoffer heeft aangeboden. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij openstaat voor een eventueel mediationtraject met het slachtoffer.
Strafblad
Verdachte heeft op zijn justitiële documentatie van 15 april 2024 geen relevante (gewelds)feiten staan en kan daarom voor dit feit worden aangemerkt als first offender.
Psychologisch onderzoek Pro Justitia
Op 3 november 2022 heeft GZ-psycholoog drs. M.Z. Pyrek over het onderzoek van verdachte gerapporteerd. De deskundige heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige emotieregulatie, onder andere de regulatie van emotie van boosheid. Hij heeft aangegeven dat begeleiding door de jeugdreclassering geïndiceerd is om herhaling te voorkomen. Mocht tijdens de begeleiding van de jeugdreclassering blijken dat de gebrekkige emotieregulatie van verdachte een ongunstige invloed heeft op zijn persoonlijkheidsontwikkeling met daarbij een verhoogd risico op recidive, dan is verwijzing naar een forensisch ambulante behandeling noodzakelijk.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 30 april 2024 een rapport uitgebracht. Verdachte is na de raadkamerzitting van 16 juni 2022 geschorst onder voorwaarden. Hij heeft zich aan deze voorwaarden gehouden. Hij heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd, heeft meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP, heeft een diploma behaald voor de opleiding Sport en Bewegen, niveau 2, en is gemotiveerd voor een vervolgopleiding, Zorg en Welzijn, niveau 4. Ook is hij gedurende bijna 2 jaar begeleid door de jeugdreclassering. Hij heeft zich opengesteld voor begeleidende gesprekken met zijn jeugdreclasseerder.
De Raad heeft geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van één jaar op te leggen. Volgens de Raad is het wenselijk dat de jeugdreclassering nog een korte periode betrokken kan blijven, zodat verdachte ondersteund kan worden bij het oppakken van zijn (nieuwe) opleiding en het aangaan van een mediationtraject met het slachtoffer. Daarnaast kan de jeugdreclasseerder hem begeleidende gesprekken bieden als dit nodig is. De Raad heeft geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen:
zinvolle daginvulling;
het meewerken aan mediation; en
het meewerken aan hulpverlening, begeleiding en gesprekken.
Conclusie
Bij een ernstig feit als dit past in beginsel een (langere) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Verdachte is echter first offender. De feiten zijn inmiddels bijna twee jaar oud en verdachte is niet opnieuw de fout ingegaan en heeft zijn leven een positieve wending gegeven, mede met hulp van de begeleiding van de jeugdreclassering. De rechtbank wil de positieve ontwikkeling van verdachte niet door een onvoorwaardelijke jeugddetentie laten doorkruisen en volgt daarom de eis van de officier van justitie. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte na de feiten direct enige tijd heeft vastgezeten. Wel vindt de rechtbank dat een voorwaardelijke jeugddetentie en een forse werkstraf nog op zijn plaats is om de ernst van de feiten te benadrukken.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden opleggen, met een proeftijd van 1 jaar, en met de door de Raad geadviseerde voorwaarden, te weten een zinvolle daginvulling en het meewerken aan hulpverlening, begeleiding en gesprekken. De rechtbank zal verdachte niet verplichten aan mediation mee te werken. Volgens de rechtbank heeft mediation geen redelijke kans van slagen als deze niet een vrijwillig karakter heeft.
Naast de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 160 uren opleggen, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen. De tijd, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht wordt op deze werkstraf in mindering gebracht.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de poging tot doodslag en mishandeling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 8.860,86, bestaande uit € 1.860,86 aan materiële schade en € 7.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • reiskosten die verband houden met het letsel: € 53,83;
  • de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis: € 70,00;
  • de kosten voor de fysiotherapie voor de hand: € 808,75;
  • de kosten voor vervangende kleding (met afschrijving) met een totaalbedrag van
€ 928,25, bestaande uit:
  • een broek van het merk Dsquared: € 551,05;
  • schoenen van het merk Adidas Yeezy: € 302,20; en
  • een trui: € 75,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 673,80. De vergoeding voor de reiskosten en de kosten in verband met het verblijf in het ziekenhuis is toewijsbaar. Volgens de officier van justitie dienen de kosten voor de fysiotherapie niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het om toekomstige schade gaat.
De benadeelde partij heeft de vordering met betrekking tot de kleding niet onderbouwd. De officier van justitie acht een bedrag van € 300,00 voor de broek, € 200,00 voor de schoenen en
€ 50,00 voor de trui passend.
Het smartengeld kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 4.000,00.
Voor het overige deel aan materiële schade en smartengeld dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 toe te kennen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, waarbij de dagen van de gijzeling op nul gesteld dienen te worden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de reiskosten en de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering ten aanzien van de fysiotherapie is volgens de verdediging niet toewijsbaar omdat het toekomstige schade betreft. De schadepost voor vervangende kleding moet in zijn geheel worden afgewezen.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade conform de door de benadeelde partij aangevoerde jurisprudentie toe te kennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De reiskosten en de kosten die verband houden met het verblijf in het ziekenhuis zijn niet betwist en worden volledig toegewezen. De (toekomstige) kosten voor de fysiotherapie zijn onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij wordt op dat punt van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot de kosten voor de kleding houdt de rechtbank rekening met enige afschrijving en volgt daarom de schatting van de officier van justitie. Uit het dossier blijkt voldoende dat de kleding beschadigd is en vol bloedvlekken zat. De rechtbank zal een bedrag van € 300,00 voor de broek, € 200,00 voor de schoenen en € 50,00 voor de trui toekennen.
Verdachte wordt zodoende veroordeeld tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 673,83 voor de materiële schade. Hierover is hij met ingang van 23 juni 2023 wettelijke rente verschuldigd; dat is bij gebreke aan een andere gestelde ingangsdatum de dag waarvan de rechtbank kan vaststellen dat het schadeformulier is ingediend.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. [slachtoffer] heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
[slachtoffer] moest een operatieve ingreep door de plastisch chirurg ondergaan. Volgens de forensisch medische letselrapportage was sprake van fors pees-/spierletsel en dientengevolge een beperkte mobiliteit van de hand. Het valt niet uit te sluiten dat het herstel niet volledig zal zijn. [slachtoffer] zal daardoor zijn leven lang worden herinnerd aan deze gebeurtenis. Daarbuiten heeft hij ook te kampen met de psychische gevolgen van het incident.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen, zoals in de door de benadeelde partij aangevoerde jurisprudentie, toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,00 vaststellen. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de in de vordering genoemde uitspraken waarin circa € 3.500 is toegekend. De rechtbank vindt voor [slachtoffer] een wat hogere vergoeding op zijn plek omdat tweemaal een operatie nodig is geweest en nog steeds sprake is van enig functieverlies met onzekere uitkomst. Verdachte is vanaf 3 juni 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van materiële schade en smartengeld.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. In lijn met de landelijke oriëntatiepunten voor minderjarigen zal de rechtbank de gijzeling bepalen op nul dagen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
3 maanden;
 bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
 stelt daarbij een proeftijd vast van 1 (één) jaar, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • een zinvolle daginvulling heeft, welke door de jeugdreclassering geschikt wordt geacht;
  • meewerkt aan hulpverlening/begeleiding/gesprekken te bepalen door de jeugdreclassering en voor zover de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden,
 stelt als overige voorwaarden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen.
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een
werkstrafvan
160 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 1. primair en 2. bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 673,83aan
materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, en
€ 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.673,83 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2023 voor de materiële schade en vanaf 3 juni 2022 voor de immateriële schade tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, waarbij de gijzeling wordt bepaald op nul dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Davids, voorzitter en kinderrechter, mr. M.G.J. Post en mr. drs. M. Rietveld, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022247039, gesloten op 25 oktober 2022. en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 49 t/m 54, en verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2024.
3.Forensisch medische letselrapportage van 16 oktober 2022, p. 65.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2024.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 51.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 2] , p. 44 en 45 en 81.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 87.
8.Forensisch medische letselrapportage van 16 oktober 2022, p. 65.