In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2018, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.612 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 30.576 was vastgesteld. Tevens was er belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de zitting op 17 mei 2024, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het beroep behandeld. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde en of er een uitdeling was die belast moest worden in box 2. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een winstuitdeling van de vennootschap [bedrijf 1] aan belanghebbende, en dat de inspecteur niet had aangetoond dat er een vermogensverschuiving had plaatsgevonden. Hierdoor was er geen grond voor navordering van inkomen in box 2.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.185. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.