ECLI:NL:RBGEL:2024:3529

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3146
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen op grond van de Wmo 2015 en de Participatiewet met betrekking tot medewerkingsverplichting en proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten. Eiseres had aanvragen ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Participatiewet (Pw). Het college heeft deze aanvragen gedeeltelijk toegekend en gedeeltelijk afgewezen, wat heeft geleid tot bezwaar en beroep van eiseres. Eiseres heeft gesteld dat zij niet in staat is om een huisbezoek te ontvangen, waardoor het college niet in staat was om haar situatie goed te onderzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de medewerkingsverplichting van eiseres heeft geschonden, wat heeft geleid tot een onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten, omdat het college niet tijdig op de bezwaren van eiseres had beslist. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.625 en heeft bepaald dat het college het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen en de noodzaak voor het college om de situatie van eiseres goed in kaart te brengen, inclusief het uitvoeren van een huisbezoek indien nodig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, het college

(gemachtigden: H. Visser en W. van den Boom).

Inleiding

1. Het college heeft de aanvragen van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld.
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van 26 november 2021 gedeeltelijk toegekend (Wmo 2015) en afgewezen (bijzondere bijstand). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft op 20 juni 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiseres. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 22/3146.
1.3.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de bijzondere bijstand gebleven. Het bezwaar van eiseres tegen het Wmo-besluit heeft het college gegrond verklaard in die zin dat eiseres in aanmerking komt voor de maximale vergoeding van taxikosten van € 3.000 tot 1 juli 2023.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juli 2022. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 22/4093. Deze registratie betreft een administratieve omissie van de rechtbank, partijen is bericht dat dit zaaknummer vervalt en dat beide beroepen worden voortgezet onder zaaknummer 22/3146.
1.5.
Eiseres heeft haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren ingetrokken en verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep 2 op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam] , en de gemachtigden van het college.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en partijen met een schorsingsbeslissing van 6 december 2023 over de verdere voortgang van de procedure geïnformeerd.
1.8.
Naar aanleiding van de schorsingsbeslissing heeft het college een brief van18 januari 2024 met bijgevoegd nadere stukken ingestuurd. Eiseres heeft hierop gereageerd in een brief van 12 februari 2024.
1.9.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht nogmaals op een zitting te worden gehoord, binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van dit recht. De rechtbank heeft vervolgens op 23 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt een WAO-uitkering van het UWV. Na een aangetoonde Pfeiffer heeft zij vermoeidheidsklachten op grond van myalgische encefalomyelitis (ME) en het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) ontwikkeld. Hiervoor is zij onder behandeling van het [ziekenhuis] in [plaats 2].
2.1.
Op 26 maart 2021 heeft eiseres een melding gedaan voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en op 29 maart 2021 heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd. Vervolgens heeft het college heeft de besluiten van 26 november 2021 genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
2.2.
Op 5 juli 2022 heeft het college alsnog inhoudelijk op de bezwaren van eiseres beslist.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toekenning van een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015 en de afwijzing van bijzondere bijstand op grond van de Pw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.De rechtbank veroordeelt wel het college in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. In beroep stelt eiseres het volgende. Op 18 juni 2021 is bij haar de diagnose ME//CVS gesteld. Blijkens het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 is ME/CVS een ernstige chronische ziekte, die het functioneren en de kwaliteit van mensen die eraan lijden substantieel beperkt. Voor de verdere behandeling van eiseres is medisch onderzoek nodig (diagnose en behandelplan). De kosten verbonden aan onderzoek, behandeling, vervoer en voorzieningen worden niet vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekeraar en eiseres kan deze kosten niet zelf vanuit haar WAO-uitkering betalen. Omdat de broer van eiseres op sterven lag in een hospice en eiseres afscheid van hem wilde nemen, heeft zij een noodmaatregel aangevraagd ten aanzien van liggend vervoer.
Het college heeft geen enkel aandacht besteed aan de hulpvraag, laat staan dat in kaart is gebracht welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van eiseres.
Eiseres heeft geen 24-uurszorg in de nabijheid nodig, omdat zij nog steeds in staat is hulp in te roepen als zij dat nodig acht om verdere somatische schade te voorkomen. Zonder een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg kan eiseres dus ook geen kosten declareren bij haar zorgverzekeraar.
Aangezien de kosten verbonden aan ME/CVS-zorg niet vergoed kunnen worden door de zorgverzekeraar zal het college alsnog een onderzoek moeten doen naar de mogelijkheid van bijzondere bijstand. Indien de kosten niet vergoed kunnen worden uit de bijzondere bijstand zal het college alsnog onderzoek moete doen naar de mogelijkheid voor het toekennen van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015.
Ten aanzien van de toekende vervoersvoorziening ziet eiseres niet in waarom de toekenning voor een jaar is verleend. De gezondheidstoestand van eiseres gaat langzaam achteruit en tekens een nieuwe jaarlijkse aanvraag is belastend voor haar. De meeste gemeenten kennen een dergelijke voorziening voor vijf jaar toe.
6. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat uit de dossierstukken onvoldoende valt af te leiden wat de zorgbehoefte van eiseres is en welke voorzieningen zij heeft aangevraagd. De vervoersvoorziening heeft het college toegekend op grond van de Pw (bijzondere bijstand), maar op de zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het college de aanvraag van eiseres had moeten opvatten als een brede aanvraag op grond van de Wmo 2015. Het college stelt zich daarentegen op het standpunt dat een aanvraag domeinoverstijgend beoordeeld moet worden.
Het voorgaande is voor de rechtbank aanleiding geweest om het onderzoek te schorsen en het college in de gelegenheid te stellen om een onderzoek in te stellen.
6.1.
De kern van de schorsingsbeslissing is dat het college een huisbezoek moet afleggen bij eiseres om haar situatie in beeld te brengen, waarbij het stappenplan [1] gevolgd wordt. Omdat het ingewikkelde regelgeving betreft, acht de rechtbank het daarbij wenselijk dat met eiseres wordt besproken of zij zich hierbij wil laten bijstaan door een terzake kundig iemand (bijvoorbeeld haar gemachtigde). Daarnaast heeft de rechtbank nog een aantal aanvullende onderzoeksvragen voor het college benoemd.
6.2.
Omdat het college het stappenplan niet heeft gevolgd, betekent dit dat de bestreden besluitvorming onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. In zoverre is de besluitvorming in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal later in deze uitspraak beoordelen wat hiervan het gevolg is.
6.3.
In een brief van 18 januari 2024 schrijft het college dat eiseres via correspondentie per e-mail heeft laten weten dat zij onmogelijk huisbezoek kan ontvangen en dat verdere correspondentie via haar ambulant ondersteuner moet verlopen. Via de ambulant begeleider heeft het college toestemming gevraagd aan eiseres om informatie in te winnen bij haar huisarts. Deze toestemming heeft eiseres verleend, maar het college heeft nog geen contact kunnen leggen met de huisarts. Het college concludeert dat het niet mogelijk is om aan dit deel van de opdracht van de rechtbank te voldoen en ook niet aan de onderzoeksplicht op basis van de Wmo 2015. Hoewel via de huisarts wellicht relevante informatie kan worden ingewonnen kan dit een volwaardig onderzoek op grond van de Wmo 2015 niet geheel vervangen, aldus het college.
6.4.
Eiseres stelt zich in een brief van 26 februari 2024 op het standpunt dat het college niet de specifieke deskundigheid heeft om haar aanvraag te beoordelen, vanwege de complexe medische problematiek. Het college had eiseres medisch moeten laten onderzoeken door een arts met specifieke deskundigheid op het gebied van ME/CVS.
6.5.
De rechtbank heeft in de schorsingsbeslissing vastgesteld dat in dit geval een huisbezoek noodzakelijk is, maar eiseres wil hieraan niet meewerken. Eiseres heeft hiermee niet voldaan aan de op haar rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 (en artikel 17, tweede lid, van de Pw). Het college is hiermee de mogelijkheid onthouden om de situatie van eiseres in beeld te brengen, conform de onder 6.1. genoemde rechtspraak. In dit geval klemt dit des te meer, omdat het huisbezoek met name ook tot doel had om de plooien tussen partijen glad te strijken en duidelijkheid te verkrijgen over de aard en de omvang van de door eiseres ingediende aanvragen. Niet valt uit te sluiten dat een huisbezoek alsnog aanleiding zou hebben gegeven tot het instellen van een medisch onderzoek, maar het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het op voorhand instellen van een dergelijk medisch onderzoek, zonder eiseres eerst zelf te hebben gesproken en zonder de thuissituatie in beeld te hebben gebracht. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat ook een gespecialiseerde ME/CVS-arts, zoals eiseres bepleit, pas gedegen zal kunnen adviseren nadat de thuissituatie van eiseres in beeld is gebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Gezien de schending van de medewerkingsverplichting zal de rechtbank het onder 6.2 vastgestelde gebrek in de besluitvorming passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat het college vanwege de schending van de medewerkingsverplichting niet heeft kunnen beoordelen of de voorzieningen vallen onder de reikwijdte van de Wmo 2015, de bijzondere bijstand (Pw) of wellicht onder beide.

Proceskosten

8. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden en ook zal de rechtbank het college op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren en de inhoudelijke beoordeling.
8.1.
Ten aanzien van de proceskosten in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren overweegt de rechtbank als volgt. Het college stelt zich op het standpunt dat met het instellen van het beroep geen redelijk doel was gediend, omdat eiseres was uitgenodigd voor een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op 29 juni 2022 en er dus van op de hoogte was dat de heroverwegingsbesluiten binnen afzienbare tijd zouden worden genomen. De rechtbank volgt het college hierin niet. Door het college is niet weersproken dat de termijn voor het beslissen op de bezwaren op 22 juni 2022 (de datum van indiening van het beroepschrift) was overschreden. In het verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 29 juni 2022 leest de rechtbank niet dat met eiseres een concrete afspraak is gemaakt over een datum van de besluitvorming, zodat niet gesteld kan worden dat met het indienen van het beroep geen redelijk doel was gediend. De rechtbank zal dan ook op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt toekennen voor het indienen van het beroepschrift met wegingsfactor 0,5, omdat het beroep wegens niet tijdig beslissen alleen ging over de vraag of het college de beslistermijn had overschreden. [2]
8.2.
De overige proceskosten in beroep stelt de rechtbank als volgt vast: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na de schorsing, met een waarde van € 875 per punt. De totale proceskosten komen hiermee op 3 punten van € 875 is € € 2625.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 50 moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 2.625.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2796.