ECLI:NL:RBGEL:2024:3774

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB 21/3632
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de beoordeling van de zorgkwaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser, de enig erfgenaam van wijlen [persoon A], tegen de beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) van de budgethouder op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor had op 15 februari 2021 besloten het pgb per 1 april 2021 te beëindigen, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden voor de kwaliteit van zorg. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, heeft het beroep ingesteld na de dood van de budgethouder en stelt dat de zorgverlening door [persoon B] van [bedrijf 1] van goede kwaliteit was en dat de administratieve tekortkomingen niet voldoende waren om het pgb te beëindigen.

De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2023 behandeld, waarbij partijen de gelegenheid kregen om tot overeenstemming te komen. Eiser heeft nadere stukken ingediend, maar geen aanvullend beroepschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 5 februari 2024. De rechtbank concludeert dat het zorgkantoor terecht heeft besloten het pgb te beëindigen, omdat niet is aangetoond dat de zorg op doelmatige wijze is geleverd en dat de administratieve verplichtingen niet zijn nageleefd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de beëindiging van het pgb in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank wijst erop dat de budgethouder verplicht is om zorgovereenkomsten te sluiten met zorgverleners en dat het zorgkantoor moet kunnen controleren welke zorg is geleverd. De rechtbank concludeert dat de belangen van de budgethouder zijn gewaarborgd door de mogelijkheid om zorg in natura te ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van administratieve transparantie en de naleving van wettelijke verplichtingen in de zorgverlening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser] ,enig erfgenaam van wijlen [persoon A] , wettelijk vertegenwoordigd door [bewindvoerder] , eiser
(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

Stichting Zorgkantoor Menzis, het zorgkantoor

(gemachtigde: mr. Z. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) van [persoon A] (de budgethouder) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met ingang van 1 april 2021.
1.1.
Het zorgkantoor heeft dit besluit genomen op 15 februari 2021. Met het bestreden besluit van 14 juni 2021 op het bezwaar van de budgethouder is het zorgkantoor bij dat besluit gebleven. De budgethouder heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2021 is het bestreden besluit van 14 juni 2021 herzien en is het zorgkantoor nog steeds bij het besluit van 15 februari 2021 gebleven.
1.3.
Bij uitspraak van 2 september 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van budgethouder om een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
1.4.
Op 15 maart 2022 is de budgethouder overleden. Eiser heeft de procedure voortgezet.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [persoon B] , [persoon C] van [bedrijf 1] en (via een beeldverbinding) de gemachtigde van het zorgkantoor. Eiser was niet aanwezig.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld na te gaan of zij in onderling overleg tot overeenstemming kunnen komen. Als uiterlijk 12 september 2023 bericht wordt dat zij geen overeenstemming hebben bereikt, wordt eiser uiterlijk vier weken daarna in de gelegenheid gesteld een aanvullend beroepschrift over te leggen en het zorgkantoor binnen vier weken daarna een verweerschrift.
1.7.
Eiser heeft nadere stukken ingediend waar het zorgkantoor op heeft gereageerd. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt. Eiser is in de gelegenheid gesteld een aanvullend beroepschrift in te dienen, wat hij niet heeft gedaan.
1.8.
De rechtbank heeft partijen bericht dat een aanvullende zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van hen aangeeft op een aanvullende zitting te willen worden gehoord. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Bij brief van 5 februari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan budgethouder is eerder een Wlz-indicatie afgegeven voor het zorgprofiel
6VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. De Wlz-zorg bestaat uit persoonlijke verzorging, verpleging, huishoudelijke hulp, begeleiding individueel, begeleiding groep, logeeropvang en vervoer van en naar de begeleidingsgroep. Budgethouder heeft voor de uitvoering van zijn zorg gekozen voor een pgb. Het zorgkantoor heeft over het jaar 2020 een pgb toegekend. De zorgverlener van budgethouder was [persoon B] , aangesloten bij [bedrijf 1] (een samenwerkingsverband van zzp’ers). De zorgadministratie van [persoon B] werd verzorgd door administratiekantoor [bedrijf 2] . Gewaarborgde hulp van de budgethouder was [persoon D] . Hij was tevens mentor van de budgethouder.
2.1.
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft het zorgkantoor het pgb van budgethouder beëindigd per 1 augustus 2020. Bij besluit van 15 september 2020 heeft het zorgkantoor het door budgethouder gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2020 gegrond verklaard en het pgb hervat. Daaraan is wel een aantal voorwaarden gesteld. De mogelijkheid is geboden om de volgende vastgestelde gebreken te herstellen:
  • Hoe is de achterwacht geregeld? Voor andere zorgverleners dan [persoon B] moeten zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen worden opgesteld en ter goedkeuring worden voorgelegd aan het zorgkantoor;
  • Uit de urenregistratie moet duidelijk blijken welke zorgverlener op welke datum en welke tijdstippen welke zorg heeft geleverd. De zorg die niet door [persoon B] wordt geleverd, mag ook niet door haar gefactureerd worden. Hierbij is toegelicht dat [persoon B] volgens het aangeleverde urenoverzicht iedere dag voor budgethouder heeft gewerkt, maar dit niet aannemelijk is en dat ook [persoon D] heeft aangegeven dat er soms andere zorgverleners zijn als [persoon B] niet beschikbaar is;
  • de handelsnaam op de facturen ( [naam] ) moet overeenkomen met de registratie bij de Kamer van Koophandel.
In het besluit op bezwaar van 15 september 2020 is aan de budgethouder bericht dat over drie maanden, medio december 2020, opnieuw een controle zal plaatsvinden op deze punten en dat het niet naleven van de genoemde voorwaarden gevolgen kan hebben voor het pgb van budgethouder.
2.2.
Bij besluit van 10 december 2020 heeft het zorgkantoor voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 aan de budgethouder een pgb toegekend ter hoogte van € 42.243,01. In het kader van een huisbezoek heeft op 5 januari 2021 via een beeldverbinding een gesprek plaatsgevonden met [persoon D] . Naar aanleiding hiervan heeft het zorgkantoor bij brief van 8 januari 2021 aan budgethouder verzocht om binnen 14 dagen een transparante administratie over de periode van 17 september 2020 tot en met 31 december 2020 in te sturen. Deze administratie moet bestaan uit een urenregistratie waaruit blijkt op welke datum en welke tijdstippen de inhoud van de zorg en door welke zorgverlener wordt geleverd. Ook moeten bijbehorende declaraties en facturen worden aangeleverd net als een toelichting over de inzet van de begeleiding die [bedrijf 1] heeft geleverd in de genoemde periode. Bij e-mail van 22 januari 2021 heeft [persoon D] op dit verzoek gereageerd en een aantal stukken overgelegd. Vervolgens heeft het zorgkantoor, bij besluit van 13 februari 2021, een pgb aan budgethouder toegekend voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 april 2021. Daarna is het zorgkantoor overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
2.3.
Het zorgkantoor heeft het pgb met ingang van 1 april 2021 beëindigd op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Volgens het zorgkantoor is nog steeds niet voldaan aan de eerder gestelde voorwaarden. Op grond van de overgelegde stukken kan niet worden beoordeeld of de geleverde zorg van toereikende kwaliteit zal zijn als bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz. Uit de stukken blijkt namelijk niet welke zorghandelingen en voor welke duur deze zijn verricht; uit de zorgovereenkomst blijkt immers dat er begeleiding, verzorging en verpleging worden geleverd. Niet aannemelijk is dat [persoon B] elke dag werkt en in de toegezonden facturen/urenregistraties staat de geleverde zorg slechts in het algemeen beschreven als thuiszorg en begeleiding. Verder is de wijze waarop de achterwacht en/of nieuwe zorgverlener [bedrijf 1] is geregeld, niet inzichtelijk. Er is geen zorgovereenkomst of zorgbeschrijving met [bedrijf 1] aangeleverd en ook doen de facturen/urenregistraties vermoeden dat er alsnog aan [persoon B] wordt uitbetaald. Verder komt de handelsnaam van [persoon B] op de facturen niet overeen met de handelsnaam geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (KvK). Volgens het zorgkantoor moeten de individuele belangen van de budgethouder wijken voor de algemene belangen van het zorgkantoor.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van het Wlz-pgb van budgethouder per april 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat het zorgkantoor met het bestreden besluit van 5 augustus 2021 eenzelfde besluit heeft genomen als het bestreden besluit van 14 juni 2021. Weliswaar stond in het bestreden besluit van 14 juni 2021 onder de motivering van de beslissing dat het bezwaargegrond is verklaard, maar daarbij is ook vermeld dat het primaire besluit van 15 februari 2021 in stand wordt gelaten. Bovendien staat onder de beslissing zelf ook vermeld dat het bezwaarongegrond wordt verklaard. Uit het beroep blijkt ook niet dat hierover verwarring is ontstaan bij eiser. Het bestreden besluit van 5 augustus 2021 bevat verder qua inhoud, motivering en uitkomst geen wijziging ten opzichte van het bestreden besluit van 14 juni 2021. Het bestreden besluit van 5 augustus 2021 brengt dan ook geen rechtsgevolg teweeg en is niet aan te merken als een 6:19 Algemene wet bestuursrecht (Awb)-besluit dat in dit beroep meegenomen moet worden.
Heeft eiser een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit?
6. Eiser heeft een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit omdat [persoon B] ook voor de periode vanaf april 2021 facturen in rekening heeft gebracht voor de aan budgethouder verleende zorg. Vanwege het overlijden van budgethouder is eiser daarvoor aansprakelijk. Het zorgkantoor heeft ook niet bestreden dat eiser een procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Mocht het zorgkantoor het pgb van budgethouder per april 2021 beëindigen?
7. Eiser voert aan dat het zorgkantoor het pgb van budgethouder per april 2021 niet heeft mogen beëindigen. Eiser betoogt daartoe, samengevat, dat wel voldaan is aan de eerder door het zorgkantoor gestelde voorwaarden. Er was weliswaar geen zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de achterwacht ( [bedrijf 1] ) maar die zorg was wel geregeld. Aan de hand van de gevoerde procedures was dit bij het zorgkantoor ook bekend. Over de kwaliteit van de achterwacht had geen onduidelijkheid hoeven zijn. Dat had in gesprekken naar voren gebracht kunnen worden. Verder zijn de gevraagde stukken opgestuurd en kan aan de hand van de facturen, de urenbriefjes in combinatie met de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving herleid worden welke zorgverlener op welke datum en welke tijdstippen welke zorg heeft geleverd. Daarmee is voldoende inzichtelijk gemaakt dat, en welke, zorg is verleend. Als dit volgens het zorgkantoor onvoldoende was, had hij duidelijk moeten maken wat wel nodig was en had een zorgformat aangereikt moeten worden. Verder klopt de tenaamstelling op de factuur ook met de KvK-registratie. Van belang is ook dat niet betwist wordt dat er zorg is verleend en dat het puur om een administratieve kwestie gaat. [persoon B] had in 2021 al tien jaar kwalitatief goede zorg verleend aan budgethouder zonder dat daarover klachten zijn geuit. Geen andere organisatie kon de zorg voor budgethouder goed leveren.
7.1.
Met de door eiser ingebrachte stukken heeft hij volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat aan de eerder door het zorgkantoor aan het pgb gestelde voorwaarden is voldaan. Het zorgkantoor wijst er terecht op dat in de toegezonden facturen en urenregistraties die zien op de periode van 17 september 2020 tot en met 31 december 2020 de geleverde zorg slechts in het algemeen beschreven staat als thuiszorg en begeleiding. Op grond daarvan is dus niet inzichtelijk gemaakt dat met het Wlz-pgb op doelmatige wijze is voorzien in voor de budgethouder toereikende Wlz-zorg van goede kwaliteit. Dat het zorgkantoor dan duidelijk had moeten maken wat dan wel nodig was, volgt de rechtbank niet nu uit de stukken volgt dat het zorgkantoor al voorafgaand aan het besluit van 12 juni 2020 meerdere keren had aangegeven wat er nodig was en dat vervolgens bij het besluit van 15 september 2020 en ook daarna nog heeft aangegeven. Verder volgt uit de toegezonden facturen en urenregistraties over 17 september 2020 tot en met 31 december 2020 dat er ook zorg is verleend door achterwacht [bedrijf 1] terwijl die uren door [persoon B] worden gefactureerd. Ook is er geen zorgovereenkomst tussen [bedrijf 1] en de budgethouder overgelegd. Dat de achterwacht volgens eiser wel geregeld was, betekent niet dat de beëindiging van het pgb onterecht is. De budgethouder is verplicht om een schriftelijke zorgovereenkomst te sluiten met iedere zorgverlener waarvan hij met zijn pgb zorg wenst in te kopen. [2] Om uit het pgb betalingen te kunnen laten verrichten moet hij elke zorgovereenkomst laten goedkeuren. [3] Op die manier kan het zorgkantoor controleren welke zorgverlener welke zorg en activiteiten levert en hoeveel tijd een bepaalde activiteit van die zorgverlener vraagt. [4] Aan deze pgb-verplichting is niet voldaan. Dat het administratiekantoor [bedrijf 2] aan [persoon B] had aangegeven dat een extra contract niet nodig was, doet daar niet aan af. De budgethouder blijft, via de gewaarborgde hulp, verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen. Bovendien heeft [persoon B] uren gefactureerd voor zorg die zij zelf niet heeft geleverd. Het zorgkantoor wijst er in haar reactie na de schorsing van het onderzoek op de zitting terecht op dat ook op de in beroep ingebrachte facturen en urenregistraties, voor zover die al zien op de hier van belang zijnde periode, staat vermeld dat er zorg is verleend door achterwacht [bedrijf 1] en dat die uren door [persoon B] worden gefactureerd terwijl er nog steeds geen zorgovereenkomst tussen budgethouder en [bedrijf 1] is overgelegd. De overeenkomst tussen [persoon B] en [bedrijf 1] inhoudende samenwerkingsafspraken die door [persoon B] is overgelegd is geen zorgovereenkomst als hier bedoeld. Aldus is niet voldaan aan de verplichting van artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz dat met het Wlz-pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in voor de budgethouder toereikende Wlz-zorg van goede kwaliteit en heeft het zorgkantoor het pgb van budgethouder op grond van artikel 5.20, tweede lid, van de Rlz per april 2021 mogen beëindigen. Wat naar voren is gebracht over de tenaamstelling op de factuur en de KvK-registratie behoeft daarom geen bespreking meer.
7.2.
De rechtbank betwijfelt niet dat [persoon B] zorg heeft verleend aan budgethouder maar op grond van wat hiervoor is overwogen volgt uit de stukken die door eiser zijn aangeleverd onvoldoende dat met het Wlz-pgb op doelmatige wijze is voorzien in voor de budgethouder toereikende Wlz-zorg van goede kwaliteit. De enkele stelling van [persoon B] en budgethouder is onvoldoende om dit aan te nemen. Verder heeft het zorgkantoor bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om het pgb te beëindigen rekening gehouden met de belangen van budgethouder door het pgb naar de toekomst toe te beëindigen waarbij budgethouder recht bleef houden op zorg in natura. Dat er verder niemand was die de juiste zorg kon verlenen is door eiser niet aannemelijk gemaakt.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beëindiging van het Wlz-pgb van budgethouder per april 2021 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten en geen schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg
Artikel 3.3.3
1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;
(…)
8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:
(…)
b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;
(…)
9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.
Besluit langdurige zorg
Artikel 3.6.4
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen.
(…)
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.16
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
(…)
3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.
(…)
7. Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
(...)
de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;
(...)
de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
Artikel 5.20
(...)
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
(...)
met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of
(...)

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 21/3473 (niet gepubliceerd).
2.Dit staat in artikel 5.16, eerste lid, van de Rlz en artikel 3.6.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz).
3.Artikel 5.16, derde lid, van de Rlz.
4.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:250, rechtsoverweging 3.2.