ECLI:NL:RBGEL:2024:418

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
22/3988
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot handhaving van een boomkwekerij in strijd met bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 29 juni 2022, waarin de last onder dwangsom van 1 februari 2021 is gewijzigd in stand gelaten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J. Verweij, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, dat een handhavingsverzoek van de stichting heeft behandeld. De rechtbank heeft op 15 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van het college en de stichting aanwezig waren, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank stelt vast dat op 2 november 2020 een handhavingsverzoek is ingediend door de stichting, die stelde dat er verschillende overtredingen plaatsvonden op een perceel nabij een bepaalde locatie. De rechtbank concludeert dat het college op 1 februari 2021 een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het beëindigen van de overtredingen, waaronder het zonder omgevingsvergunning realiseren van een boomkwekerij. De beslissing op bezwaar van 29 juni 2022 heeft deze last in stand gelaten, waarbij het college heeft geoordeeld dat de boomkwekerij in strijd is met de bestemmingsplannen.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Eiser heeft niet aangetoond dat de boomkwekerij geen nieuwe overtreding vormt en de rechtbank bevestigt dat de handhaving noodzakelijk is ter bescherming van de archeologische waarden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J. Verweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, het college

(gemachtigden: J.C. van Veenendaal en mr. M. van Beem).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats], de stichting
(gemachtigde: J. Wildschut).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 29 juni 2022 waarin de last onder dwangsom van 1 februari 2021 gewijzigd in stand is gelaten.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college en de gemachtigde van de stichting. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 2 november 2020 heeft de stichting een handhavingsverzoek ingediend bij het college en gesteld dat op het perceel vlakbij [locatie] (het perceel) verschillende overtredingen plaatsvinden. Deze bestaan volgens de stichting uit:
  • het in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning aanleggen van een boomkwekerij;
  • het zonder omgevingsvergunning aanbrengen van tonkinstokken;
  • het zonder omgevingsvergunning realiseren van een teeltondersteunende constructie.
1.1.
Het perceel is deels gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Reparatieplan buitengebied 2012’ en deels binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Kernen Buren’. Het gedeelte van het perceel dat is gelegen binnen het ‘Reparatieplan buitengebied 2012’ heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Oeverwalgebied’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – teeltvrije zones’. Het gedeelte van het perceel dat is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Kernen Buren’ heeft de bestemming ‘wonen’.
1.2.
Op 10 november 2020 heeft het college met een brief de eigenaren van het perceel in kennis gesteld dat het voornemens is een last dwangsom op te gaan leggen, omdat is geconstateerd dat zonder omgevingsvergunning een (laan-)boomkwekerij is gerealiseerd. Dit is een overtreding van het bestemmingsplan. [1]
1.3.
In het besluit van 1 februari 2021 heeft het college de eigenaren gelast om de overtreding, bestaande uit het zonder omgevingsvergunning realiseren van een boomkwekerij, te beëindigen voor 16 maart 2021, onder oplegging van een dwangsom van €5.000,- ineens.
1.4.
Op 15 maart 2021 heeft het college op verzoek van de eigenaren van het perceel besloten om de begunstigingstermijn te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.5.
In de beslissing op bezwaar van 29 juni 2022 heeft het college het besluit van 1 februari 2021 gewijzigd in stand gelaten. Het college is naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie tot de conclusie gekomen dat het zonder omgevingsvergunning realiseren van een (laan-)boomkwekerij op gronden gelegen binnen het ‘Reparatieplan buitengebied 2012’ alleen in strijd is met de in dit plan neergelegde Archeologie-bepalingen. [2] Wat betreft het realiseren van een (laan-) boomkwekerij op gronden gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Kernen Buren’ heeft het college vastgesteld dat op die gronden aan de last is voldaan, maar de last ook ziet op het verwijderd houden van de (laan-)boomkwekerij.
1.6.
Op 9 augustus 2022 heeft het college op verzoek van eiser, de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van herplant?
4. Eiser voert aan dat de boomkwekerij geen ‘nieuwe’ boomkwekerij is en er daarom geen overtreding van het bestemmingsplan plaatsvindt. Zo kan eiser al vanaf 2017 aantonen dat de boomkwekerij aanwezig is. Er is dus geen sprake van overtreding van artikel 7.6.2.1 van de planregels.
4.1.
Het college voert hierover aan dat artikel 7.6.2.1, van de planregels niet meer ten grondslag is gelegd aan de handhaving. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat in ieder geval van 2017 tot en met 2020 een houtopstand op het perceel aanwezig was. Daarom is sprake van herplant van een houtopstand waarop de vrijstellingsbepaling als genoemd in artikel 7.6.2.2, aanhef en onder b, van de planregels van toepassing is.
4.2.
Artikel 7.6.2.1, van de planregels luidt:
‘Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen binnen:
  • de bebouwingsconcentraties Klinkenberg (Ingen), Hoog-Kana (Ingen), Zevenmorgen (Ingen), Luchtenburg (Ingen), Essebroek (Ingen) en Ganzert (Ingen en Eck en Wiel), Wielseweg (Eck en Wiel), Binnenstraat (Erichem), Lutterveld (Erichem), Twee Sluizen (Kapel-Avezaath), De Woerd (Kerk-Avezaath), Bontemorgen (Lienden), Ommerenveldseweg (Ommeren), De Heuvel (Rijswijk), Zandberg (Rijswijk) en de Hogestraat (Zoelen);
  • de kernen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (sa-tv) "specifieke vorm van agrarisch – teeltvrije zone";
  • de verblijfsrecreatieterreinen (met uitzondering van minicampings), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (sa-tv) "specifieke vorm van agrarisch – teeltvrije zone";
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen van nieuwe productieboomgaarden;
het aanleggen van nieuwe (boom)kwekerijen;
Artikel 7.6.2.2, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
‘Het verbod van artikel 7 lid 6.2.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:
(…);
betrekking hebben op de herplant van bestaande productieboomgaarden of (boom)kwekerijen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de overtreding van artikel 7.6.2.1, van de planregels niet meer ten grondslag is gelegd aan de beslissing op bezwaar. Het betoog van eiser mist in zoverre feitelijke grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.
Strekt de last te ver?
5. Eiser voert aan dat wanneer de last zover strekt dat deze gaat tot het volledig ontruimen van het gehele perceel, deze last te ver gaat in relatie tot het planvoorschrift en de door de Omgevingsdienst Rivierenland gerapporteerde feitelijke situatie.
5.1.
Het college voert hierover aan dat op het zuidelijk perceel (dat is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Kernen Buren’) de aanplant van bomen is beëindigd. Daarmee is voor dat onderdeel aan de last voldaan. De last ziet ook op het verwijderd houden van de aanplant en daarom blijft het handhavingsbesluit in stand.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser dat de last te ver strekt niet slaagt, omdat eiser deze beroepsgrond niet heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar het bestemmingsplan en de controle, betreft geen onderbouwing van de stelling dat de last te ver gaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreding met betrekking tot het bespuiten van de bomen?
6. Eiser voert aan dat er op het perceel niet wordt gespoten. Hierdoor is in elk vervolgscenario ook geen overtreding met betrekking tot het spuiten aan de orde.
6.1.
Het college voert hierover aan dat in de beslissing op bezwaar de gestelde gewasbespuiting niet aan de orde is gesteld. Zo is in de beslissing op bezwaar artikel 7.6.2.1 van de planregels als grondslag herroepen. Het aspect archeologische waarden staat geheel los van het aspect gewasbeschermingsmiddelen. Dat is de reden waarom deze beroepsgrond geen doel (meer) treft.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat artikel 7.6.2.1 van de planregels niet meer ten grondslag is gelegd aan de handhaving in de beslissing op bezwaar. Het betoog van eiser mist in zoverre feitelijke grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college gelet op het woon- en leefklimaat van omwonenden moeten afzien van handhaving?
7. Eiser voert aan dat het woon- en leefklimaat van omwonenden door de feitelijke situatie niet in het geding is. De feitelijke situatie bestaat namelijk uit geteeld grasland met de laatste bomen die aantoonbaar niet bespoten zullen worden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het college, zoals hierboven reeds overwegen onder 5.4, een beginselplicht tot handhaven heeft bij een overtreding. In dit geval betreft de overtreding een overtreding van een planregel die strekt tot bescherming van de archeologische waarden. Het woon- en leefklimaat van de omwonenden speelt hierbij geen rol. Daarom kan dit ook geen bijzondere omstandigheid zijn om niet te gaan handhaven. De beroepsgrond slaagt niet.
Dient de begunstigingstermijn te worden verlengd?
8. Eiser verzoekt om de begunstigingstermijn te verlengen tot na het komend rooiseizoen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat bovengenoemde beroepsgrond is gericht tegen de begunstigingstermijn zoals die gold ten tijde van de beslissing op bezwaar, namelijk zes weken na de beslissing op bezwaar. Op 9 augustus 2022 heeft het college op verzoek van eiser de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na deze uitspraak. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de nieuwe begunstigingstermijn als onredelijk moet worden beschouwd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze activiteit levert een overtreding op van de volgende wettelijke bepalingen:
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo in samenhang met artikel 27.4.1, aanhef en onder f en g, van het reparatieplan buitengebied 2012;